Zie o.a. HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:286.
HR, 22-11-2022, nr. 21/01681
ECLI:NL:HR:2022:1710
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-11-2022
- Zaaknummer
21/01681
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1710, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑11‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:3439
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:780
ECLI:NL:PHR:2022:780, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 04‑10‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1710
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0235
Uitspraak 22‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Rijden terwijl verdachte “redelijkerwijs moest weten” dat rijbewijs ongeldig was verklaard, art. 9.2 WVW 1994. Bewijsklacht. Kan uit omstandigheid dat besluit CBR tot ongeldigverklaring rijbewijs per aangetekende brief is verzonden, nadat verdachte 2 keer is gezakt voor rijvaardigheidsonderzoek, worden afgeleid dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2019:1146 m.b.t. vereisten om tot bewezenverklaring van een op art. 9.2 WVW 1994 toegesneden tll. te kunnen komen. Uit enkele omstandigheid dat besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs per aangetekende brief aan verdachte is verzonden, kan niet worden afgeleid dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Die gevolgtrekking kan daaraan ook niet worden verbonden in samenhang met wat hof in bewijsvoering voor het overige in aanmerking heeft genomen. Bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte “redelijkerwijs moet weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard”, is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01681
Datum 22 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 april 2021, nummer 21-005011-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte “redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op 10 april 2019 te Groningen, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te
weten AM en B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs
voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën
was afgegeven, op de weg, de Goudlaan, als bestuurder een motorrijtuig,
(personenauto), van die categorie heeft bestuurd.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakt ZSM artikel 9 WVW proces-verbaal van politie van 10 april 2019, genummerd PL0100420191615123005, voor zover inhoudende − zakelijk weergegeven − als relaas van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Datum feit: 10-04-2019
Tijdstip zien besturen: 16.15
Weg/locatie: Goudlaan, Plaats: Groningen
Ik, bovengenoemde verbalisant, zag dat op genoemde dag, datum, tijdstip en plaats
als bestuurder reed op genoemde weg/locatie.
Naam: [verdachte]
Voorna(a)m(en): [verdachte]
Geboren op: [geboortedatum]-1994 te [geboorteplaats]
Motorrijtuig: personenauto
Kenteken: [kenteken]
Merk/type: Volkswagen Golf
Voor het besturen van bovenstaand motorrijtuig is een rijbewijs vereiste van de
categorie(en): B
Na onderzoek bleek dat deze bestuurder een op zijn/haar naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de
geldigheidsduur ongeldig is verklaard. Zie de als bijlage bijgevoegde uitdraai BVI-IB.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een bijlage bij het hiervoor onder 1 genoemde proces-verbaal, voor zover inhoudende:
Categorie Periode Soort
AM Vanaf 01-10-2018 Ongeldigheid
B Vanaf 01-10-2018 Ongeldigheid
4. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van het CBR van 3 mei 2018, voor zover inhoudende:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Onderwerp Besluit: rijvaardigheidsonderzoek, voorlopig geen rijbewijs
Geachte [verdachte],
U heeft zich onveilig gedragen in het verkeer. Dit heeft het Arrondissementsparket Utrecht aan ons doorgegeven. Daarom hebben wij besloten dat u een rijvaardigheidsonderzoek moet doen. Ook mag u voorlopig niet meer rijden. In elk geval niet tot de uitslag van het onderzoek.
(...)
Wij twijfelen eraan of u nog wel veilig kunt rijden. Volgens de regelgeving moet u dan een rijvaardigheidsonderzoek doen. Dit onderzoek heet officieel een ‘onderzoek naar de rijvaardigheid’. Het onderzoek is niet vrijblijvend. Werkt u niet mee, dan wordt uw rijbewijs ongeldig en mag u niet meer rijden.
(...)
Na het rijvaardigheidsonderzoek zijn er twee mogelijkheden:
- De uitslag van het onderzoek is goed. U mag weer rijden.
- De uitslag van het onderzoek is niet goed. Uw rijbewijs wordt ongeldig en u mag niet meer rijden.
Omdat u uw rijbewijs voorlopig niet mag gebruiken, moet u het rijbewijs opsturen naar: (...)
U mag voorlopig niet rijden. Doet u dat toch, dan bent u strafbaar en kan er een gevangenisstraf, taakstraf en/of geldboete worden opgelegd.
5. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van het CBR van 4 juli 2018, voor zover inhoudende:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Onderwerp: Uitslag rijvaardigheidsonderzoek
Geachte [verdachte],
U heeft een rijvaardigheidsonderzoek gedaan. De uitslag van het onderzoek is dat u niet voldoende rijvaardig bent. (...)
U kunt nog een keer een rijvaardigheidsonderzoek doen.
6. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van het CBR van 24 september 2018, voor zover inhoudende:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Onderwerp: uitslag rijvaardigheidsonderzoek, besluit: rijbewijs ongeldig
Geachte [verdachte],
U heeft een tweede rijvaardigheidsonderzoek gedaan met een auto (categorie B). Helaas heeft u ook dit tweede onderzoek niet gehaald. U heeft ook niet aangegeven dat u aan een onderzoek wilt meewerken voor de categorie AM. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig vanaf 1 oktober 2018.
(...)
Om veilig te kunnen rijden moet u alle onderdelen voldoende beheersen. U beheerst niet alle onderdelen voldoende. Volgens de regelgeving moeten we dan uw rijbewijs ongeldig verklaren.”
2.2.3
Het hof heeft verder het volgende overwogen:
“Voor zover de raadsman heeft betoogd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs kon weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, overweegt het hof als volgt. Uit het dossier blijkt dat het CBR op 3 mei 2018 een aangetekende brief heeft verzonden naar verdachte waarin is medegedeeld dat verdachte een rijvaardigheidsonderzoek moet doen en voorlopig niet meer mag rijden. In de bijlage bij deze brief is vermeld dat indien de uitslag van het onderzoek niet goed is, het rijbewijs ongeldig wordt. Het dossier bevat daarnaast een aangetekende
brief van het CBR aan verdachte van 4 juli 2018 waarin is medegedeeld dat verdachte een rijvaardigheidsonderzoek heeft gedaan, dat de uitslag is dat hij niet voldoende rijvaardig is en dat hij een tweede rijvaardigheidsonderzoek kan doen. Verder bevat het dossier een aangetekende brief van het CBR d.d. 24 september 2018, waaruit blijkt dat verdachte een tweede rijvaardigheidsonderzoek heeft gedaan met een auto (categorie B), dat hij dit onderzoek niet heeft gehaald en dat zijn rijbewijs daarom vanaf 1 oktober 2018 ongeldig is verklaard. Gelet op het voorgaande overweegt het hof dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.”
2.3
In zijn arrest van 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146, heeft de Hoge Raad – met vermelding van het toepasselijke wettelijke kader en onder verwijzing naar eerdere rechtspraak – onder meer vooropgesteld dat uit de bewijsvoering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit vereiste hangt ermee samen dat artikel 9 WVW 1994 een misdrijf oplevert; een dergelijk vereiste geldt bijvoorbeeld niet bij de overtreding van artikel 107 WVW 1994. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daarover niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, noch uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren (vgl. artikel 124 lid 4 en artikel 132 lid 5 WVW 1994). In dat verband is van belang dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Opmerking verdient dat de bewijsmotivering in dit opzicht wel toereikend is wanneer uit de bewijsvoering volgt dat een uitreiking van het besluit tot ongeldigverklaring in persoon heeft plaatsgevonden.
2.4
Uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs per aangetekende brief aan de verdachte is verzonden, kan niet worden afgeleid dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Die gevolgtrekking kan daaraan ook niet worden verbonden in samenhang met wat het hof in de hiervoor weergegeven bewijsvoering voor het overige in aanmerking heeft genomen.De bewezenverklaring, voor zover die inhoudt dat de verdachte “redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard”, is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5
Het cassatiemiddel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2022.
Conclusie 04‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Veroordeling wegens overtreding art. 9.2 WVW. Middel over bewijs bestanddeel “redelijkerwijs moest weten”. Bewijsvoering steunt uitsluitend op aangetekend verstuurde brieven, hetgeen volgens AG onvoldoende is. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01681
Zitting 4 oktober 2022
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 12 april 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden wegens "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid, alsmede de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. Een en ander als nader in het arrest bepaald.
Er bestaat samenhang met de zaken 21/01680 en 21/01679. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat de klacht dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan volgen dat de verdachte “redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
4.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij, op 10 april 2019 te Groningen, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten AM en B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Goudlaan, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd.”
4.2
Met betrekking tot het bestanddeel “redelijkerwijs moet weten” bevat het bestreden arrest de volgende bewijsoverweging:
“Voor zover de raadsman heeft betoogd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs kon weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, overweegt het hof als volgt. Uit het dossier blijkt dat het CBR op 3 mei 2018 een aangetekende brief heeft verzonden naar verdachte waarin is medegedeeld dat verdachte een rijvaardigheidsonderzoek moet doen en voorlopig niet meer mag rijden. In de bijlage bij deze brief is vermeld dat indien de uitslag van het onderzoek niet goed is, het rijbewijs ongeldig wordt. Het dossier bevat daarnaast een aangetekende brief van het CBR aan verdachte van 4 juli 2018 waarin is medegedeeld dat verdachte een rijvaardigheidsonderzoek heeft gedaan, dat de uitslag is dat hij niet voldoende rijvaardig is en dat hij een tweede rijvaardigheidsonderzoek kan doen. Verder bevat het dossier een aangetekende brief van het CBR d.d. 24 september 2018, waaruit blijkt dat verdachte een tweede rijvaardigheidsonderzoek heeft gedaan met een auto (categorie B), dat hij dit onderzoek niet heeft gehaald en dat zijn rijbewijs daarom vanaf 1 oktober 2018 ongeldig is verklaard. Gelet op het voorgaande overweegt het hof dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.”
4.3
In de aanvulling houdende bewijsmiddelen zijn voor zover voor de beoordeling van het middel relevant de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
“4. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van het CBR van 3 mei 2018, voor zover inhoudende:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Onderwerp Besluit: rijvaardigheidsonderzoek, voorlopig geen rijbewijs
Geachte [verdachte] ,
U heeft zich onveilig gedragen in het verkeer. Dit heeft het Arrondissementsparket Utrecht aan ons doorgegeven. Daarom hebben wij besloten dat u een rijvaardigheidsonderzoek moet doen. Ook mag u voorlopig niet meer rijden. In elk geval niet tot de uitslag van het onderzoek.
(...)
Wij twijfelen eraan of u nog wel veilig kunt rijden. Volgens de regelgeving moet u dan een rijvaardigheidsonderzoek doen. Dit onderzoek heet officieel een ‘onderzoek naar de rijvaardigheid’. Het onderzoek is niet vrijblijvend. Werkt u niet mee, dan wordt uw rijbewijs ongeldig en mag u niet meer rijden.
(...)
Na het rijvaardigheidsonderzoek zijn er twee mogelijkheden:
- De uitslag van het onderzoek is goed. U mag weer rijden.
- De uitslag van het onderzoek is niet goed. Uw rijbewijs wordt ongeldig en u mag niet meer rijden.
Omdat u uw rijbewijs voorlopig niet mag gebruiken, moet u het rijbewijs opsturen naar: (...)
U mag voorlopig niet rijden. Doet u dat toch, dan bent u strafbaar en kan er een gevangenisstraf, taakstraf en/of geldboete worden opgelegd.
5. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van het CBR van 4 juli 2018, voor zover inhoudende:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Onderwerp: Uitslag rijvaardigheidsonderzoek
Geachte [verdachte] ,
U heeft een rijvaardigheidsonderzoek gedaan. De uitslag van het onderzoek is dat u niet voldoende rijvaardig bent. (...)
U kunt nog een keer een rijvaardigheidsonderzoek doen.
6. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van het CBR van 24 september 2018, voor zover inhoudende:
AANGETEKEND
[verdachte]
[a-straat 1]
[postcode] [plaats]
Onderwerp: uitslag rijvaardigheidsonderzoek, besluit: rijbewijs ongeldig
Geachte [verdachte] ,
U heeft een tweede rijvaardigheidsonderzoek gedaan met een auto (categorie B). Helaas heeft u ook dit tweede onderzoek niet gehaald. U heeft ook niet aangegeven dat u aan een onderzoek wilt meewerken voor de categorie AM. Daarom verklaren we uw rijbewijs ongeldig vanaf 1 oktober 2018. (...) Om veilig te kunnen rijden moet u alle onderdelen voldoende beheersen. U beheerst niet alle onderdelen voldoende. Volgens de regelgeving moeten we dan uw rijbewijs ongeldig verklaren.”
4.4
Als bekend stelt de Hoge Raad strenge eisen aan de bewijsvoering van het bestanddeel “weten of redelijkerwijs moeten weten”. In het standaardarrest van 9 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1146) overwoog de Hoge Raad hierover:
“2.4.4.
In de derde plaats moet uit de bewijsvoering kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit vereiste hangt ermee samen dat art. 9 WVW 1994 een misdrijf oplevert; een dergelijk vereiste geldt bijvoorbeeld niet bij de overtreding van art. 107 WVW 1994. De vraag of aan dit vereiste is voldaan kan bijzondere aandacht verdienen, in het bijzonder in die gevallen waarin daaromtrent niets blijkt uit de verklaringen van de verdachte, noch uit gedragingen zoals het voldoen aan de verplichting het ongeldig verklaarde rijbewijs in te leveren (vgl. art. 124, vierde lid, onderscheidenlijk art. 132, vijfde lid, WVW 1994). In dat verband is van belang dat in de rechtspraak van de Hoge Raad meermalen is beslist dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en als gewone brief naar de verdachte is verzonden en die brieven vervolgens niet als onbestelbaar retour zijn gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte "wist of redelijkerwijs moest weten" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (vgl. bijvoorbeeld HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762). Welke bijkomende of andere omstandigheden wel toereikend zijn, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dat wordt geïllustreerd door het overzicht van de rechtspraak in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 10.1 tot en met 10.6. Opmerking verdient dat de bewijsmotivering in dit opzicht wel toereikend is wanneer uit de bewijsvoering volgt dat een uitreiking van het besluit tot ongeldigverklaring in persoon heeft plaatsgevonden.”
4.5
In diverse uitspraken van latere datum heeft de Hoge Raad deze vooropstelling herhaald of hiernaar verwezen.1.In het bijzonder wijs ik nog naar de uitspraak van 1 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:786). In deze zaak had het hof, blijkens het arrest van de Hoge Raad, onder meer overwogen:
“Ten derde stuurt het CBR op 24 oktober 2016 een brief aan verdachte met het onderwerp 'ontvangstbevestiging rijbewijs’. Hierin staat dat het CBR het rijbewijs van verdachte van de politie eenheid Assen heeft ontvangen.
Daarnaast stuurt het CBR aan verdachte een brief op 7 januari 2016 met als onderwerp 'besluit onderzoek naar uw alcoholgebruik'. Uit de brief van het CBR van 26 mei 2016 met als onderwerp 'uitslag onderzoek' blijkt dat er een onderzoek naar het alcoholgebruik van verdachte heeft plaatsgevonden en dat de uitslag van het onderzoek is dat verdachte niet geschikt is om te rijden. Hierin staat tevens vermeld dat als verdachte het niet eens is met de resultaten van het onderzoek, hij een tweede onderzoek kan aanvragen. De brief gedateerd op 8 juni 2016 heeft als onderwerp 'uw betaling voor tweede onderzoek ontvangen'. Hieruit blijkt dat verdachte een tweede onderzoek heeft aangevraagd en betaald. Op 12 oktober 2016 volgt tot slot de brief van het CBR met als onderwerp 'uitslag na twee onderzoeken, besluit: rijbewijs ongeldig'. Hieruit blijkt dat twee onderzoeken hebben plaatsgevonden waaruit de conclusie volgt dat verdachte niet geschikt is om te rijden. Om die reden verklaart het CBR het rijbewijs met ingang van 19 oktober 2016 ongeldig.
De brieven van 7 januari 2016, 26 mei 2016 en 12 oktober 2016 van het CBR aan verdachte zijn aangetekend en per gewone post verstuurd naar hetzelfde adres, namelijk [a-straat 1], [postcode] te Akkrum. Verdachte stond destijds op dit adres ingeschreven. De brief van 26 mei 2016 kwam niet met een zogenoemde retourzending terug.
Uit vorengenoemde omstandigheden en gedragingen van verdachte blijkt dat verdachte ten tijde van het besturen van het motorrijtuig wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.”
De Hoge Raad overwoog evenwel:
“2.3
Uit de bewijsvoering kan niet zonder meer volgen dat de verdachte “wist of redelijkerwijs moest weten” dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Anders dan het hof heeft geoordeeld, is de omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief en gewone brief is verzonden naar het juiste adres van de verdachte niet voldoende. Ook is daartoe niet voldoende dat het CBR het rijbewijs van verdachte van de politie heeft ontvangen. Evenmin kan dat zonder meer volgen uit de omstandigheid dat er een onderzoek naar het alcoholgebruik van de verdachte heeft plaatsgevonden en de verdachte een tweede onderzoek heeft aangevraagd en betaald, noch uit de overige omstandigheden die het hof in aanmerking heeft genomen (vgl. HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1146).”
4.6
In de onderhavige zaak heeft het hof bij de bewijsvoering niet enige verklaring van de – niet ter zitting verschenen – verdachte betrokken. Evenmin blijkt uit de bewijsvoering dat hij zijn rijbewijs zou hebben ingeleverd. Aldus is sprake van een situatie waarin de bewijsvoering “bijzondere aandacht verdient”. De bewijsvoering van het hof steunt echter uitsluitend op een aantal aangetekend verstuurde brieven, opgenomen als bewijsmiddel 4, 5 en 6 (zie hiervoor onder 4.3). Afgaande op hetgeen de Hoge Raad daarover in het onder 4.4 weergeven arrest overweegt, lijkt het lot van het arrest derhalve bezegeld. Zonder “bijkomende of andere omstandigheden van het geval” zijn aangetekende brieven immers niet voldoende. Enige aarzeling wordt bij mij nochtans in de hand gewerkt door iets dat mogelijk als voldoende “bijkomende omstandigheid” kan worden aangemerkt. Dit betreft hetgeen te lezen valt in het zesde door het hof opgenomen bewijsmiddel. Hierin staat dat de verdachte “ook” heeft aangegeven niet te willen meewerken aan een onderzoek voor de categorie AM. Hieruit lijkt te volgen dat de verdachte bekend was met het feit dat hij niet geslaagd was voor zijn tweede rijvaardigheidsonderzoek (al moet daarbij worden toegegeven dat uit deze formulering niet dwingend volgt dat hij dit pas na het zakken voor zijn tweede onderzoek heeft aangegeven). Aangenomen dat de verdachte dit wist, opgeteld bij het feit dat hij – zo mag worden aangenomen uit het feit dat hij twee onderzoeken heeft ondergaan – bekend was met de inhoud van de eerste twee brieven, lijkt mij dat de stap naar naar het kunnen aannemen dat de verdachte “redelijkerwijs moet hebben geweten” dat zijn rijbewijs ongeldig zou worden verklaard, nog maar erg klein is. Toch leidt een en ander bij mij niet tot de opvatting dat het cassatieberoep moet worden verworpen. Daarbij speelt ten eerste een rol dat het blijkens het hierboven onder 4.5 aangehaalde arrest voor de Hoge Raad nog niet voldoende is als iemand een tweede onderzoek (in dat geval een onderzoek naar alcoholgebruik, maar dat lijkt me voor de beoordeling niet uit te maken) heeft aangevraagd en betaald. Dat is maar weinig minder dan in deze zaak, waarin uit de bewijsvoering ook volgt dat de verdachte het tweede onderzoek heeft ondergaan, hiervoor is gezakt en hiervan op de hoogte lijkt te zijn gesteld. Doorslaggevend lijkt mij echter dat alleen uit het zesde bewijsmiddel (een aangetekende brief) kan volgen dat het rijbewijs van de verdachte per 1 oktober 2018 ongeldig zou worden verklaard. Of de verdachte wist per welke datum de ongeldigverklaring in werking zou treden, kan niet met het wegdenken van de aangetekende brief bewezen worden verklaard. Hierdoor lijkt mij de bewezenverklaring in elk geval onvoldoende gemotiveerd voor wat betreft de vaststelling dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde optreden als bestuurder wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
4.7
Het middel slaagt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑10‑2022