Zie bijv. HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6762; HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1179 en HR 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2494. De enkele omstandigheid dat TNT Post een aangetekend poststuk in de regel retourneert indien het niet persoonlijk aan de geadresseerde kan worden afgegeven, maakt dit niet anders. Zie HR 29 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6673.
HR, 26-06-2018, nr. 16/05315
ECLI:NL:HR:2018:991
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-06-2018
- Zaaknummer
16/05315
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:991, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:439
ECLI:NL:PHR:2018:439, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:991
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0271
Uitspraak 26‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Rijden terwijl verdachte wist dat rijbewijs ongeldig was verklaard, art. 9.2 WVW 1994. Wetenschap dat rijbewijs ongeldig was verklaard. Middel slaagt op in CAG vermelde gronden. CAG: Door Hof in aanmerking genomen omstandigheden rechtvaardigen niet de gevolgtrekking dat verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Enkele verzending per aangetekende brief van besluit van CBR tot ongeldigverklaring van rijbewijs naar toenmalig GBA-adres van verdachte is daartoe onvoldoende, terwijl ook uit eerdere onherroepelijke veroordeling voor besturen van motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard noodzakelijke wetenschap niet kan worden afgeleid. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
26 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/05315
ARA/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 20 oktober 2016, nummer 21/000507-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Verrillo, advocaat te Denekamp, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de verdachte "wist" dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.
Het middel slaagt op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.8 en 3.10 vermelde gronden.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018.
Conclusie 15‑05‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 9 lid 2 WVW 1994. Rijden terwijl rijbewijs ongeldig is verklaard. De AG stelt zich op het standpunt dat de Hoge Raad het arrest van het hof dient te vernietigen omdat het bewijs van de wetenschap van de ongeldigverklaring van het rijbewijs onvoldoende uit de bewijsmiddelen blijkt.
Nr. 16/05315 Zitting: 15 mei 2018 (bij vervroeging) | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 20 oktober 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Namens de verdachte is cassatie ingesteld en mr. C. Verrillo, advocaat te Denekamp, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring, mede in het licht van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, onvoldoende met redenen is omkleed.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, op 5 april 2012, te Deventer terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Zweedsestraat, als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.”
3.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het (als bijlage bij de stukken van het opsporingsonderzoek van Politie IJsselland, District Zuid Algemeen, zaaknummer 001049109) door de buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant] op 23 april 2012 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal misdrijf, voor zover, inhoudende, zakelijk weergegeven:
als relaas van de verbalisant –
Ik zag/constateerde dat een persoon een feit pleegde dat in de tekstenbundel van de Commissie Feiten en Tarieven van het Ministerie van Justitie is omschreven als:
als degene die weet of redelijkerwijs moet weten dat een op zijn/haar naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur besturen of doen besturen.
Overtredingsgegevens / waarneming
Datum 05-04-2012
Plaats Deventer
Locatie Zweedsestraat
Voertuig personenauto
Verdachte werd staande gehouden en verstrekte mij, [verbalisant] , desgevraagd de volgende personalia:
Achternaam [verdachte]
Voornamen [voornamen verdachte]
Geboren [geboortedatum] -1976 te [geboorteplaats]
Be (het hof begrijpt: betrokkene) kwam uit de richting van de Holterweg en ging in de richting van de Godlandstraat. Tijdens verkeerscontrole/verkeerstoezicht.
Rijbewijscontrole door [...] via CRB list.
2. Een als bijlage bij voornoemd proces-verbaal gevoegd schriftelijk stuk, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
LIST CRB VORDERINGPROCEDURES
Naam: [verdachte]
Geb. datum: [geboortedatum] /1976
Categorie: B
Datum S/O: 04/02/2009
Omschrijving: ongeldig
3. Een schriftelijk stuk, houdende het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum 28 januari 2009
HET CBR,
neemt dit besluit, omdat [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1976, (betrokkene), niet tijdig de kosten van de EMA heeft betaald.
Besluit
I...
II. Het rijbewijs van betrokkene wordt voor alle categorieën ongeldig verklaard.
De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na dagtekening van dit besluit.
4. Een schriftelijk stuk, te weten een brief van [betrokkene 1] , manager divisie Rijgeschiktheid CBR a.i., d.d. 6 augustus 2010 waarin staat vermeld, zakelijk weergegeven dat het besluit van 28 januari 2009 aan [verdachte] aangetekend is verzonden.
5. Een schriftelijk stuk, houdende het uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 01 september 2016, voor zover inhoudende:
Zaaknr. 08-038566-11
Datum beslissing 13 oktober 2011 Politierechter Almelo
feit 1 art 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994
Pleegdatum 27 oktober 2010
Status Onherroepelijk 28 oktober 2011
Beslissing t.a.v. feit 1 2 weken gevangenisstraf
Kennisgeving De executie (het hof begrijpt: voor meerderevrijheidsbenemingen) is begonnen op 02-12-2011 en is beëindigd op 15-03-2012”
3.3.
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 6 oktober 2014 houdt over het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
“De raadsman voert - daarnaar gevraagd door de voorzitter - aan, zakelijk weergegeven:
Er is hoger beroep ingesteld omdat cliënt niet wist of kon vermoeden dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
(…)
De raadsman voert ter verdediging aan, zakelijk weergegeven:
(…)
De vraag is of tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. Ik overhandig in dit kader aan het gerechtshof een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 7 oktober 2014.
Het rijbewijs van cliënt is in 2009 ongeldig verklaard. Er zou daaromtrent een brief zijn verzonden naar een adres van cliënt in Deventer. Cliënt is geboren in Enschede. Hij heeft daar de facto nooit gewoond. De brief waarbij aan hem is meegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard is niet opgehaald. Eerdere veroordelingen ter zake van het rijden terwijl het rijbewijs ongeldig is verklaard zijn niet op tegenspraak geweest. Is een enkele veroordeling voldoende voor een vermoeden? De Hoge Raad vindt dat dit niet zomaar het geval is. Een enkele veroordeling is ook blijkens het door mij aan u overhandigde arrest van het gerechtshof in Arnhem niet voldoende.
Ik verzoek het gerechtshof primair cliënt vrij te spreken op de grond dat niet bewezen kan worden dat cliënt wist of kon weten dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard.”
3.4.
Het door de raadsman genoemde arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden betreft kennelijk een arrest van 7 oktober 2014 in de zaak met parketnummer 21-004833-12. Dit arrest bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken en houdt voor zover van belang het volgende in:
“Subsidiair verzoekt de raadsman vrij te spreken van het tenlastegelegde, omdat het verdachte niet bekend was, althans verdachte met redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. (…) Wat betreft het subsidiaire verweer van de raadsman merkt het hof op dat verdachte de politie heeft verklaard dat hij “thuis gewoon zijn rijbewijs heeft”. Het feit dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte zowel per onaangetekende post als per aangetekende post is verzonden en niet retour zijn gekomen bij het CBR, is onvoldoende voor het aanwezig achten van de vereiste wetenschap of het vereiste vermoeden (Hoge Raad 12 november 2013, ECL1:NL:HR:2013:1179). Uit de enkele omstandigheid dat verdachte in 2008 is veroordeeld voor overtreding van artikel 9 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994, welke veroordeling in 2010 is geëxecuteerd, en hij aldus op de hoogte is geweest van de schorsing van zijn rijbewijs, kan evenmin worden afgeleid dat hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs na de schorsing ook daadwerkelijk ongeldig was verklaard. Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.”
3.5.
Het hof heeft het betreffende verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman heeft ter terechtzitting bij het hof bepleit verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde, nu verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijs moest vermoeden dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs nooit verdachte heeft bereikt en een enkele veroordeling volgens de Hoge Raad onvoldoende is voor een vermoeden.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder nog als volgt.
Het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van verdachte wegens het niet tijdig betalen van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer van 28 januari 2009 is op diezelfde dag per aangetekende brief verzonden naar het toenmalige GBA-adres van verdachte.
Daarna is verdachte door de politierechter te Almelo onherroepelijk veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, welk vonnis op 2 december 2011 is geëxecuteerd.
Het voorgaande brengt mee dat verdachte op de ten laste gelegde datum wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en hij derhalve geen auto mocht besturen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.”
3.6.
De aanvulling verkort arrest bevat de volgende verbetering:
“In het arrest heeft het gerechtshof op pagina 2 onder meer overwogen
Daarna is verdachte door de politierechter te Almelo onherroepelijk veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, welk vonnis op 2 december 2011 is geëxecuteerd.
Dit onderdeel van de bewijsoverweging dient als volgt verbeterd te worden:
Daarna is verdachte door de politierechter te Almelo onherroepelijk veroordeeld voor het besturen van een motorrijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, welk vonnis in de periode van 2 december 2011 tot 15 maart 2012 is geëxecuteerd.”
3.7.
In art. 9, tweede lid, WVW 1994 is – kort gezegd – het besturen van een motorrijtuig na een ongeldigverklaring van het rijbewijs strafbaar gesteld. Voor een bewezenverklaring van dit strafbare feit is onder meer vereist dat de verdachte weet of redelijkerwijs moet weten dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. De vraag hoe moet worden vastgesteld dat de verdachte over de ongeldigverklaring van zijn of haar rijbewijs wetenschap had, is in de cassatierechtspraak vaak de revue gepasseerd. Uit deze – casuïstische – rechtspraak kan worden afgeleid dat de lat voor het aannemen van bekendheid bepaald hoog ligt. Zo heeft de Hoge Raad meermalen geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de toezending van de beslissing van het bestuursorgaan per aangetekende en/of gewone brief heeft plaatsgevonden en deze niet retour is gekomen, onvoldoende is voor het bewijs van het gegeven dat de verdachte weet of redelijkerwijs moet weten dat zijn of haar rijbewijs ongeldig is verklaard.1.De Hoge Raad achtte de bewezenverklaarde wetenschap van de verdachte over de ongeldigverklaring wel toereikend gemotiveerd in een geval waarin de bewijsvoering óók inhield dat het CBR het rijbewijs van de betrokkene had ontvangen en de betrokkene bijna zeven jaar later nog geen nieuw rijbewijs had aangevraagd.2.De Hoge Raad achtte daarentegen de bijkomende omstandigheden dat de verdachte – zoals hij zelf had verklaard – na een eerdere aanhouding een brief had ontvangen van het CBR om een Educatieve Maatregel Alcohol (hierna: EMA) cursus te volgen, de verdachte vervolgens telefonisch contact gehad met het CBR omdat hij de betreffende kosten niet kon betalen en hem in dat gesprek is verteld dat het niet volgen van de cursus consequenties zou hebben voor zijn rijbewijs, onvoldoende voor het oordeel dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.3.
3.8.
In HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3703 had het hof de wetenschap van de verdachte over de geldigheid van het rijbewijs afgeleid uit het uittreksel justitiële documentatie, waaruit bleek dat hij verschillende malen was veroordeeld voor het rijden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, ter zake waarvan hij vervangende hechtenis had uitgezeten en een werkstraf had verricht. AG Vellinga wees er in zijn conclusie op dat uit de omstandigheid dat iemand een straf ondergaat niet zonder meer kan worden afgeleid dat die persoon ervan op de hoogte is voor welk feit of welke feiten die straf is opgelegd. Daarvoor is volgens mijn ambtgenoot een geordend leven en goed overzicht noodzakelijk, waarover veroordeelden niet altijd beschikken. De Hoge Raad vernietigde het arrest met verwijzing naar de conclusie van Vellinga. In een arrest van 13 februari jongstleden werd een arrest op vergelijkbare gronden vernietigd.4.
3.9.
Ik keer terug naar de onderhavige zaak. Geklaagd wordt dat het hof niet, althans onvoldoende op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inzake de wetenschap van de verdachte over de ongeldigheid van zijn rijbewijs heeft gereageerd, aangezien het hof niet is ingegaan op het door de raadsman aangehaalde arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin een vergelijkbaar feitencomplex tot vrijspraak leidde. Ook is het hof volgens de steller van het middel ten onrechte voorbij gegaan aan de door de verdediging aangehaalde omstandigheid dat de eerdere veroordelingen niet op tegenspraak zijn geweest. Ook al is de klacht vooral ingestoken op de ontoereikend gemotiveerde verwerping door het hof van het gestelde uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, de toelichting op het middel bevat voldoende aanknopingspunten om het zo op te vatten, dat daarin ook geklaagd wordt dat de bewezenverklaarde wetenschap niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.5.Ik meen dat het middel, zo gelezen, hierover terecht klaagt, zodat ik op de vraag of er een motiveringsgebrek kleeft aan de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt verder niet inga.
Wat het bewijs van de wetenschap van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte aangaat, wijs ik op het volgende.
3.10.
Het hof heeft het verweer tot vrijspraak gemotiveerd verworpen met verwijzing naar de gebezigde bewijsmiddelen en daarbij in het bijzonder erop gewezen dat het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte wegens het niet tijdig betalen van de EMA aangetekend is toegezonden aan het toenmalig GBA-adres van de verdachte én dat sprake is van een eerdere onherroepelijke – en inmiddels geëxecuteerde – veroordeling door de politierechter voor het overtreden van art. 9, tweede lid, WVW 1994. Ik meen dat deze omstandigheden, ook in samenhang bezien, niet de gevolgtrekking rechtvaardigen dat de verdachte op 5 april 2012 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De enkele verzending per aangetekende brief van het besluit van het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs naar het toenmalige GBA-adres van de verdachte is daartoe onvoldoende, terwijl ook uit de eerdere onherroepelijk veroordeling voor het besturen van een mottorijtuig terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard de noodzakelijke wetenschap niet kan worden afgeleid. Zo is onduidelijk of de betreffende uitspraak op tegenspraak is gewezen,6.terwijl bovendien niet zonder meer gezegd kan worden dat uit het ondergaan van een straf kan worden afgeleid dat de betreffende persoon ervan op de hoogte is voor welk feit of welke feiten die straf is opgelegd. Omdat de door het hof gebezigde bewijsmiddelen ook niet meer inhouden over de wetenschap van de verdachte dan hierboven aangehaald, meen ik dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
3.11.
Het middel slaagt.
4. Het tweede middel klaagt dat het hof bij de straftoemeting onvoldoende rekening heeft gehouden met de toepassing van art. 63 Sr, althans dat het niet gemotiveerd heeft hoe het daar wel rekening mee heeft gehouden.
4.1.
Het middel berust op de opvatting dat bij de toepassing van art. 63 Sr het hof expliciet tot uitdrukking moet brengen op welke wijze het rekening heeft gehouden met dit artikel. Die stelling vindt evenwel geen steun in het recht. De enkele aanhaling van art. 63 Sr is voldoende.7.Nu het hof bij de toepasselijke wettelijke voorschriften art. 63 Sr heeft vermeld en uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 6 oktober 2016 blijkt dat de raadsman van de verdachte slechts heeft aangevoerd dat dit artikel van toepassing is, is de strafoplegging toereikend gemotiveerd.
4.2.
Het middel faalt.
5. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, lid 1 RO ontleende motivering.
6. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑05‑2018
HR 19 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8747.
HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1179.
HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:259.
Vgl. HR 20 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8246, NJ 2012/321, waarin het verweer over de wetenschap van de ongeldigverklaring van het rijbewijs was ingestoken als een AVAS-verweer. De Hoge Raad las het (slagende) middel zo dat daarmee mede geklaagd werd dat het bewezenverklaarde ‘redelijkerwijs moest weten’ niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
De raadsman van de verdachte heeft op het onderzoek ter terechtzitting van 6 oktober 2016 aangevoerd dat eerdere veroordelingen niet op tegenspraak zijn geweest. De bewijsvoering van het hof houdt hieromtrent niets in.
HR 21 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1609, NJ 1999/761 (rov. 3.3). Zie nader F.C.W. de Graaf, Meervoudige aansprakelijkstelling. Een analyse van rechtsfiguren die aansprakelijkstelling voor meer dan één strafbaar feit normeren (diss. Amsterdam VU), Den Haag: Boom juridisch 2018, p. 101 en 102.