HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1454, NJ 2016/326, AB 2017/4 m.nt. C.N.J. Kortmann, O&A 2016/79 m.nt. S.A.L. van de Sande en D. van Tilborg, TBR 2016/157 m.nt. F.A. Mulder en F.A. Linssen. Vgl. ook de conclusie van A-G Wesseling-van Gent sub 2.33 e.v. voor HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:1320, NJ 2019/296 m.nt. L.A.D. Keus.
HR, 10-01-2020, nr. 18/04045
ECLI:NL:HR:2020:29
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-01-2020
- Zaaknummer
18/04045
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:29, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑01‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2018:2764, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1136, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2019:1136, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑10‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:29, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 29‑10‑2018
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Onrechtmatige overheidsdaad. Procesrecht. Vervolg van HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1454. Aanvraag bouwvergunning ten onrechte afgewezen. Vergunning wel van rechtswege verleend wegens niet tijdig beslissen. Is gemeente schadeplichtig? Omvang geding na verwijzing. Stelplicht. Motivering.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 18/04045
Datum 10 januari 2020
ARREST
In de zaak van
[eiseres] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
hierna: [eiseres],
advocaat: aanvankelijk R.M. Hermans en thans J.W.M.K. Meijer,
tegen
GEMEENTE NOORDOOSTPOLDER,zetelende te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de Gemeente,
advocaat: M.W. Scheltema.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding verwijst de Hoge Raad naar:
zijn arrest tussen partijen in de zaak 15/01908, ECLI:NL:HR:2016:1454 van 8 juli 2016;
het arrest in de zaak 200.207.795/01 van gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 juni 2018.
[eiseres] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. De Gemeente heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [eiseres] mede door mr. L. Di Bella en voor de Gemeente mede door mr. S.J.M. Bouwman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op 10 januari 2020.
Conclusie 04‑10‑2019
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Onrechtmatige overheidsdaad. Procesrecht. Vervolg van HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1454. Aanvraag bouwvergunning ten onrechte afgewezen. Vergunning wel van rechtswege verleend wegens niet tijdig beslissen. Is gemeente schadeplichtig? Omvang geding na verwijzing. Stelplicht. Motivering.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04045
Zitting 4 oktober 2019
CONCLUSIE
M.H. Wissink
In de zaak
[eiseres] B.V.,
advocaat: aanvankelijk mr. R.M. Hermans, thans mr. J.W.M.K. Meijer
tegen
Gemeente Noordoostpolder,
advocaat: mr. M.W. Scheltema
1. Inleiding, feiten en procesverloop
1.1
Deze zaak wordt voor de tweede maal aan de Hoge Raad voorgelegd.1.Zij betreft een vordering tot schadevergoeding door een derde, eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres]), naar aanleiding van een aanvraag voor een bouwvergunning waarop niet binnen de wettelijke termijn is beslist. Ik vat de feiten en het procesverloop nog kort samen.2.
1.2
De aanvraag voor een bouwvergunning voor de vervanging van de turbinegondel van een windturbine is op 18 september 2003 door de toenmalige grondeigenaar bij de Gemeente ingediend. Nadien is de eigendom van de windturbine door het vestigen van een opstalrecht toegekomen aan de exploitant van de windturbine, (thans) [eiseres]. De Gemeente heeft de vergunning bij besluit van 17 oktober 2006 geweigerd op grond van de overweging dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Hiertegen is de grondeigenaar als aanvrager van de vergunning met succes bij de bestuursrechter opgekomen. In de bestuursrechtelijke procedure, die eindigde met een uitspraak van de ABRvS van 18 februari 2009, is komen vast te staan dat de vergunning destijds op grond van art. 46 lid 4 Woningwet twaalf weken na indiening van de aanvraag daartoe, dus op 20 december 2003, van rechtswege was verleend.
1.3
[eiseres] vordert in deze procedure in hoofdsom een bedrag van € 770.577 als schadevergoeding van de Gemeente. Zij stelt dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat zij daardoor schade heeft geleden wegens het mislopen van een subsidie.
1.4
De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft deze vordering bij vonnis van 27 oktober 2010 afgewezen en het hof Arnhem-Leeuwarden heeft dit vonnis bekrachtigd.3.HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1454, heeft dit arrest vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
1.5
Na cassatie en verwijzing heeft het hof ’s-Hertogenbosch de vordering bij arrest van 26 juni 2018 afgewezen en het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 oktober 2010 bekrachtigd.4.
1.6
Bij procesinleiding van 25 september 2018 heeft [eiseres] tijdig cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het verwijzingshof. De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping daarvan. Partijen hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht5.en hebben op elkaars toelichting gereageerd.6.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel bevat drie klachten met verschillende onderdelen. Klachten I en II betreffen het oordeel van het hof over de stelplicht van [eiseres]. Klacht III ziet op de beoordeling door het hof van de bruikbaarheid voor [eiseres] van de van rechtswege verleende vergunning.
2.2.1
Als inleiding op de bespreking van de klachten merk ik het volgende op. Uit het eerste arrest van de Hoge Raad in deze zaak blijkt, dat het hof Arnhem-Leeuwarden vier door [eiseres] gestelde normschendingen heeft onderscheiden (hierna onder (i)-(iv)) en, ten onrechte, twee stellingen van [eiseres] buiten beschouwing heeft gelaten (hierna onder (v)-(vi)).7.Het gaat om het volgende stellingen van [eiseres]:
(i) de Gemeente heeft de wettelijke termijn voor beslissing op de aanvraag overschreden;
(ii) de Gemeente heeft onbevoegdelijk gehandeld door na ommekomst van de beslistermijn, toen de aanvrager reeds van rechtswege over een bouwvergunning beschikte, alsnog op de aanvraag te beslissen;
(iii) de Gemeente heeft in strijd met art. 57 Woningwet (oud) gehandeld door na te laten de van rechtswege verleende bouwvergunning in te schrijven in het in die wetsbepaling bedoelde register;
(iv) de Gemeente heeft in strijd met art. 58 Woningwet (oud) gehandeld door na te laten de omwonenden in kennis te stellen van de verlening van rechtswege van de bouwvergunning;
(v) de Gemeente heeft welbewust de bouwaanvraag in de la laten liggen; en
(vi) de Gemeente heeft onzorgvuldig gehandeld door na ommekomst van de beslistermijn niet in de plaatselijke kranten te publiceren dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend.
2.2.2
Verder overwoog de Hoge Raad:
“3.4.2 Anders dan het hof heeft geoordeeld, is voor aansprakelijkheid jegens een benadeelde op grond van de door [[eiseres] c.s.] in deze zaak ingeroepen normen, niet vereist dat de benadeelde belanghebbende is in de zin van de Awb. Denkbaar is immers dat de belangen van bepaalde "derden", kenbaar voor het bestuursorgaan, in zodanige mate betrokken zijn bij een besluit, dat het bestuursorgaan ook jegens deze derden - afhankelijk van de verdere omstandigheden van het geval - in strijd kan handelen met de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid door die normen niet in acht te nemen (vgl. HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7579, NJ 2013/47). Hetgeen [[eiseres] c.s.] hebben aangevoerd, komt erop neer dat in hun geval van een zodanige kenbare betrokkenheid sprake is en dat daarom onrechtmatig jegens hen is gehandeld.”
De grondslag van de vordering van [eiseres] is het door haar gestelde onzorgvuldig handelen van de Gemeente jegens haar.8.
Klacht I
2.3
In rov. 3.5 onderzoekt het hof ’s-Hertogenbosch de stelling dat de Gemeente de bouwaanvraag welbewust in de la heeft laten liggen:
“3.5 In het arrest van het hof [Arnhem-Leeuwarden; A-G] van 16 december 2014 is hierover overwogen dat de stelling over het eerst recent bekend worden van dit handelen van de Gemeente niet nader onderbouwd was (r.o. 2.7). Dit oordeel is in cassatie niet bestreden zodat het dit hof tot uitgangspunt strekt. Het verwijt heeft [eiseres] in deze vorm voor het eerst geuit bij pleidooi in hoger beroep (pleitnota onder punt 16). Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat deze stelling moet worden opgevat als een precisering van hetgeen [eiseres] in haar memorie van grieven onder punt 20 heeft gesteld (r.o. 3.3.2). Het gaat bij de beoordeling van dit verwijt dus om wat [eiseres] in hoger beroep heeft gesteld over wat haar recent bekend geworden was over de welbewuste vertraging door de Gemeente. Naar het oordeel van dit hof heeft [eiseres] daarover niets concreets gesteld. De stelling van [eiseres] bij pleidooi omvat niet meer dan de enkele stelling dat de Gemeente welbewust de aanvraag voor de bouwvergunning in de la heeft laten liggen. De stellingen die [eiseres] in punt 20 van haar memorie van grieven heeft aangevoerd komen erop neer dat niet te verklaren is waarom de beslissing op de aanvraag zo lang, te weten ruim drie jaar na ontvangst (pleitnota eerste aanleg punt 15), op zich heeft laten wachten. Ook hierbij gaat het om stellingen die zonder feitelijke onderbouwing ervan niet de conclusie rechtvaardigen dat de Gemeente welbewust de aanvraag in de la heeft laten liggen noch de conclusie dat er dit een onrechtmatig handelen jegens [eiseres] zou opleveren. Een dergelijke feitelijke onderbouwing ontbreekt evenwel. Dit betekent dat deze stelling, die door de Gemeente voldoende gemotiveerd is bestreden, reeds strandt op het ontbreken van een voldoende concrete onderbouwing ervan. Voor bewijslevering als door [eiseres] bij pleidooi aangeboden bestaat bij deze stand van zaken geen grond.”
2.4
Volgens klacht I is onbegrijpelijk het oordeel dat [eiseres] niets concreets heeft gesteld over het welbewust vertragen van de besluitvorming door de Gemeente.
Volgens de klacht heeft [eiseres] immers zijn stelling, dat de Gemeente welbewust meer dan drie jaar heeft gewacht met het beslissen op de aanvraag voor de bouwvergunning, onderbouwd aan de hand van het verslag van de vergadering van burgemeester en wethouders van 10 februari 2004 over het aanpassen van het overgangsrecht inzake solitaire windturbines. Uit dit verslag blijkt (i) dat de Gemeente het overgangsrecht inzake solitaire windmolens wilde aanpassen, (ii) dat de aanvraag van [eiseres] hiertoe de aanleiding was en (iii) dat het beleid van de Gemeente was gericht op het laten uitsterven van solitaire windmolens. Uit hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd blijkt, aldus de klacht, dat de Gemeente welbewust te laat heeft besloten op de bouwaanvraag; zij wilde eerst nog het overgangsrecht wijzigen met het oog op het afwijzen van de aanvraag; het moeten toewijzen van de aanvraag zou het beleid van de Gemeente doorkruisen en daarom wilde zij dit niet.
De klacht verwijst hiertoe naar de stellingen van [eiseres] in diens memorie na verwijzing onder 10-12, 17, 30 en 41.
2.5
In de memorie na verwijzing betoogde [eiseres] onder 10-12 dat het college van B&W − mede naar aanleiding van de bouwaanvraag in deze zaak (in welk verband werd verwezen naar het verslag van de vergadering van het college van B&W van 10 februari 2004) − het overgangsrecht ‘eigenhandig en ‘in strijd het haar bevoegdheid’ heeft ‘ingeperkt’, wat tot gevolg had dat het college ‘ten onrechte geen vergunning wilde afgeven’ (in welk verband werd verwezen naar enige perspublicaties in het Dagblad Flevoland van 12 februari en 22 juli 2004, waarin onder meer wordt gesproken van “‘het laten uitsterven’ van solitaire turbines”).
Onder 17 en 41 wordt onder meer gesteld dat de Gemeente welbewust verzuimd heeft binnen de wettelijke termijn te beslissen.
Onder 30 biedt [eiseres] bewijs aan van de stelling dat het beleid van het college van B&W in 2003 gericht was tegen het vervangen van solitaire windmolens en dat de Gemeente om die reden de bouwaanvraag bewust in de la heeft laten liggen.
2.6
In de lezing van het arrest waarvan klacht I uitgaat, is rov. 3.5 onbegrijpelijk omdat het hof de stellingen van [eiseres] in de memorie na verwijzing buiten beschouwing heeft gelaten.9.
2.7.1
Klacht I slaagt naar mijn mening niet. Het hof overweegt in rov. 3.3 dat de verwijzingsrechter is gebonden aan alle in cassatie niet bestreden beslissingen. In de eerste twee volzinnen van rov. 3.5 overweegt het hof dat in cassatie niet is bestreden de overweging van het hof Arnhem-Leeuwarden, dat niet nader is onderbouwd de stelling dat dit handelen van de Gemeente eerst recent bekend is geworden.
Het hof omschrijft vervolgens nauwkeurig waarover het als verwijzingshof nog dient te oordelen, namelijk “wat [eiseres] in hoger beroep heeft gesteld over wat haar recent bekend geworden was over de welbewuste vertraging door de Gemeente. Naar het oordeel van dit hof heeft [eiseres] daarover niets concreets gesteld.” Uit de cursivering door het hof van het woord ‘daarover’ blijkt dat het hof meende dat het na cassatie en verwijzing nog slechts een oordeel kon geven over dit specifieke thema (vgl. ook rov. 3.10).
2.7.2
Hiervan uitgaande, beziet het hof of de stellingen van [eiseres] in de memorie van grieven en bij pleidooi voldoende aanknopingspunten bevatten voor het verwijt dat de Gemeente de aanvraag welbewust in de la heeft laten liggen. Dit zijn stellingen die [eiseres] in hoger beroep voorafgaand aan de eerste cassatieprocedure had aangevoerd. Volgens het hof zijn dit stellingen die zonder feitelijke onderbouwing ervan niet de conclusie rechtvaardigen dat de Gemeente welbewust de aanvraag in de la heeft laten liggen noch de conclusie dat dit een onrechtmatig handelen jegens [eiseres] zou opleveren.
2.7.3
Het hof behandelt in rov. 3.5 niet de stellingen van [eiseres] in de memorie na verwijzing, omdat er, naar zijn oordeel, na cassatie en verwijzing geen ruimte meer was voor een nader onderbouwing van de stelling van [eiseres] dat zij er recent mee bekend was geworden dat de Gemeente de aanvraag welbewust in de la had laten liggen.10.In de eerste cassatie was immers niet bestreden de overweging van het hof Arnhem-Leeuwarden, dat niet nader is onderbouwd de stelling dat dit handelen – dat wil zeggen het welbewust in de la laten liggen van de aanvraag − van de Gemeente eerst recent bekend is geworden. Voor een nadere onderbouwing van die stelling in de memorie na verwijzing is dan geen plaats, aldus de redenering van het verwijzingshof. Dit wordt miskend in klacht I, die daarom niet kan slagen.
Het middel klaagt (mijns inziens terecht) niet dat het hof met zijn in hiervoor in 2.7.1 bedoelde overwegingen de grenzen van het debat na cassatie en verwijzing heeft miskend. De schriftelijke toelichting namens [eiseres] onder 25 klaagt wel dat deze stellingen ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten, maar verbindt dit aan de hiervoor besproken motiveringsklacht.
Klacht II
2.8
Klacht II is gericht tegen de laatste twee volzinnen van rov. 3.5. De klacht voert aan (i) dat [eiseres] alles heeft gesteld wat in haar mogelijkheden lag over het welbewuste handelen van de Gemeente, (ii) dat alle feiten die aan de vordering van [eiseres] ten grondslag liggen in het domein van de Gemeente liggen, en (iii) dat het hof heeft miskend dat in een geval als het onderhavige aan de stelplicht van [eiseres] niet zulke hoge eisen mogen worden gesteld. Voor zover het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, aldus de klacht.
2.9
In de procesinleiding onder 24 wordt verwezen naar de bij klacht I bedoelde stellingen van [eiseres] in diens memorie na verwijzing, namelijk dat het beleid van de Gemeente gericht was op het laten uitsterven van solitaire windmolens en dat de Gemeente om o.a. deze reden het overgangsrecht wilde aanpassen zodat zij de aanvraag van [eiseres] kon afwijzen. Volgens de klacht heeft [eiseres] daarmee alles gesteld wat binnen haar mogelijkheden lag en kan van haar niet meer worden gevraagd (procesinleiding onder 25).
2.10
Bij bespreking van klacht I bleek waarom het verwijzingshof deze stellingen in de memorie na verwijzing buiten beschouwing heeft gelaten en kon laten. Klacht II veronderstelt echter dat het hof deze stellingen wél in zijn beoordeling heeft betrokken, maar (ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd) onvoldoende heeft geacht. Klacht II berust daarmee op een onjuiste lezing van de bestreden overweging en gaat om die reden niet op.
2.11
In de schriftelijke toelichting op de klacht (onder 31), wordt ook verwezen naar de stellingen van [eiseres] in de memorie van grieven en bij pleidooi die door het hof in rov. 3.5 zijn onderzocht.
2.12
Voor zover klacht II deze stellingen van [eiseres] betreft, geldt het volgende. Het hof heeft in rov. 3.5 gemotiveerd uiteengezet waarom deze stellingen niet de conclusie rechtvaardigen dat de Gemeente welbewust de bouwaanvraag in de la heeft laten liggen en dat dit onrechtmatig handelen jegens [eiseres] zou opleveren. Daarom komt het hof niet toe aan bewijslevering.
Naar mijn mening heeft het hof hiermee niet te hoge eisen gesteld aan de stelplicht van [eiseres]. Het uitblijven van een beslissing op een aanvraag kan verschillende oorzaken hebben, zoals bijvoorbeeld de complexiteit van de beslissing, drukte of onvoldoende aandacht, zonder dat sprake is van het ‘welbewust in de la laten liggen’ van de aanvraag. Dat de Gemeente een aanvraag niet met meer voortvarendheid heeft behandeld om redenen die onrechtmatig handelen jegens een bij de aanvraag betrokken derde zouden opleveren, kan niet worden afgeleid uit het gegeven dat pas na geruime tijd op de aanvraag is beslist.
2.13.1
Voor zover de klacht verwijst naar het leerstuk van de verzwaarde motiveringsplicht (ook wel verzwaarde stelplicht of verzwaarde informatieplicht genoemd), geldt het volgende. Een dergelijke verzwaarde motiveringsplicht wordt wel aangenomen in gevallen waarin personen of instellingen worden aangesproken wegens (beroeps)fouten en deze personen of instellingen, anders dan de wederpartij, beschikken of geacht moeten worden te beschikken over gegevens die voor de bewijslevering van belang kunnen zijn.11.
2.13.2
Dat bepaalde gegevens zich in het domein van de verweerder bevinden, is onvoldoende voor toepassing van de techniek van de verzwaarde motiveringsplicht.12.Asser omschrijft het aldus, dat de techniek wordt gehanteerd “wanneer in bepaalde procesconstellaties een zo ernstige verstoring van het processuele evenwicht dreigt dat de realisering van het materiele recht, zonder ingrijpen te veel in gevaar zou komen”.13.
Het feit dat een aangesproken overheid over bepaalde gegevens beschikt, kan een verzwaarde motiveringsplicht meebrengen, maar dit hoeft niet het geval te zijn. Zo is een verzwaarde motiveringsplicht aangenomen voor de gemeente die als wegbeheerder krachtens art. 6:174 BW aansprakelijk werd gesteld, voor zover het betrof de stelling van de gemeente dat zij over onvoldoende financiële middelen beschikte om het wegbeheer uit te voeren.14.Daarentegen bestaat er geen grond om als regel op de Staat een verzwaarde motiveringsplicht te leggen met betrekking tot het door hem uitgevoerde toezicht; de mate waarin de Staat zijn verweer tegen het gestelde toezichtsfalen dient te motiveren, hangt af van de omstandigheden van het geval en van hetgeen de benadeelde omtrent het tekortschieten van het toezicht heeft gesteld.15.
2.13.3
Een verzwaarde motiveringsplicht van de Gemeente zou in dit geval betekenen dat de Gemeente feitelijke gegevens dient te verstrekken ter motivering van haar betwisting van de stelling van [eiseres] dat de Gemeente de aanvraag welbewust in de la heeft laten liggen, zodat [eiseres] aanknopingspunten heeft voor een eventuele bewijslevering.16.
De Gemeente heeft volgens het hof gemotiveerd bestreden dat zij de aanvraag welbewust in de la heeft laten liggen.17.Het middel geeft niet aan over welke soort feitelijke gegevens de Gemeente nog verder zou kunnen beschikken18.− en waarover [eiseres] niet kan beschikken19.− die relevant zouden zijn voor de beoordeling van het verwijt van [eiseres]. Naar mijn mening komen we dan niet verder dan de gedachte dat, als íemand kan weten of de Gemeente inderdaad de aanvraag welbewust in de la heeft laten liggen, dit (de verantwoordelijke personen bij) de Gemeente zou(den) moeten zijn. Dat is naar mijn mening echter niet genoeg om een verzwaarde motiveringsplicht te activeren.
2.14
Uit het voorgaande volgt dat het hof [eiseres] ook niet tot bewijslevering behoefde toe te laten. Klacht II slaagt niet.
Klacht III
2.15
In rov. 3.6 e.v. beoordeelt het hof de tweede stelling van [eiseres], die het hof Arnhem-Leeuwarden ten onrechte buiten beschouwing had gelaten. Dit is de stelling dat de Gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld door na ommekomst van de beslistermijn niet in de plaatselijke kranten te publiceren dat de bouwvergunning van rechtswege was verleend. Het hof overweegt, kort gezegd, het volgende:
(i) de Gemeente heeft in strijd met de Woningwet nagelaten binnen twee weken bekend te maken en in te schrijven dat de bouwvergunning binnen twaalf weken na de ontvangst van de aanvraag van rechtswege was verleend (rov. 3.6);
(ii) de Gemeente heeft onweersproken gesteld dat [eiseres] de Gemeente nooit heeft verzocht eerder te beslissen of anderszins de Gemeente heeft aangesproken met het oog op zijn eigen belangen bij de aanvraag (rov. 3.6);
(iii) het nalaten van de Gemeente de vereiste bekendmaking te doen van de van rechtswege ontstane beschikking kan tegenover [eiseres] in strijd zijn met de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid, afhankelijk van de concrete omstandigheden (rov. 3.7);
(iv) dat de vergunning van rechtswege is verleend, staat op zich niet in de weg aan het aannemen van civielrechtelijke aansprakelijkheid van de Gemeente, maar is wel een omstandigheid die bij de beoordeling dient te worden betrokken (rov. 3.7);
(v) vanaf 20 december 2003 had [eiseres] met de vervanging van een turbinegondel20.van een windturbine, het verwerven van de MEP-subsidie en het verkrijgen van financiering kunnen beginnen, maar [eiseres] stelt daartegenover dat nog geen sprake was van een ‘goed bruikbare beschikking’ zoals het geval zou zijn geweest indien de Gemeente (tijdig) zou hebben beslist en (tijdig) de vereiste bekendmaking zou hebben verricht (rov. 3.8).
(vi) In rov. 3.9 onderzoekt het hof dit standpunt:
“3.9 (…) De beschikking die van rechtswege was verleend behoefde voor de geldigheid of bruikbaarheid ervan (…) geen nadere handelingen, bevestiging of beoordeling. Na het inwerkingtreden daarvan was de Gemeente niet gerechtigd handhavend op te treden tegen werkzaamheden die op grond van de verleende beschikking rechtmatig werden uitgevoerd, ook al zou de Gemeente op dat moment menen dat een en ander zich niet verdroeg met het vigerende bestemmingsplan. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de Gemeente een voornemen in die richting heeft geuit. Dat andere belanghebbenden zouden hebben willen opkomen tegen de verleende beschikking is niet met concrete feiten onderbouwd. Dat geldt ook voor de stelling dat er voor het verkrijgen van de MEP-subsidie en/of de financiering bij gebreke van een onherroepelijke bouwvergunning problemen zouden ontstaan die aan het daadwerkelijk kunnen uitvoeren van de vervanging van de [lees] turbinegondel van de windturbine in de weg zouden staan. De Gemeente heeft in dit verband naar het oordeel van het hof terecht aangevoerd dat [eiseres] een aantal hypothetische belemmeringen voor het reeds eind 2003 althans vóór augustus 2006 kunnen starten en daarna kunnen uitvoeren van de werkzaamheden heeft vermeld, zonder dat daarbij voldoende aannemelijk is gemaakt dat het hierbij gaat om daadwerkelijke feitelijke belemmeringen die zijn terug te voeren op het karakter van de verleende bouwvergunning en de wijze waarop deze (namelijk van rechtswege) tot stand is gekomen. Alles bij elkaar kan op grond van hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd niet worden gezegd dat P.H. [eiseres] (...) destijds niet beschikte over een ‘goed bruikbare beschikking’ en dat de Gemeente om die reden tegenover [eiseres] c.s. in de in deze relevante periode heeft gehandeld in strijd met de in het maatschappelijk verkeer jegens hen in acht te nemen zorgvuldigheid. Door [eiseres] zijn in haar memorie na verwijzing verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die in het kader van deze verwijzingszaak aan de orde zouden mogen en moeten komen en die tot een ander resultaat zouden kunnen leiden. Voor bewijslevering is geen aanleiding.”
2.16
Onderdeel I21.van klacht III betoogt dat onjuist dan wel onbegrijpelijk is het oordeel, dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de belemmeringen, te weten het niet kunnen krijgen van financiering en subsidie, zijn terug te voeren op het karakter van de vergunning van rechtswege (procesinleiding onder 28-33). De klacht voert hiertoe drie argumenten aan.
2.17.1
In de eerste plaats, aldus de klacht (procesinleiding onder 28), heeft [eiseres] steeds gemotiveerd aangevoerd dat zij door het onrechtmatig handelen van de Gemeente, waaronder onder meer het niet publiceren van de vergunning van rechtswege, geen financiering kon krijgen voor de modernisering van de windmolen en niet in aanmerking kwam voor de MEP-subsidie. Zij heeft daartoe aangevoerd en aangetoond dat voor het verkrijgen van financiering kopieën van de bouwvergunning moeten worden overlegd.
2.17.2
Dit argument gaat naar mijn mening niet op. [eiseres] heeft gesteld dat zij geen financiering kon krijgen voor de modernisering van de windmolen, omdat voor het verkrijgen van de financiering kopieën van de bouwvergunning moeten worden overlegd.22.Als productie 11 bij conclusie van repliek in eerste aanleg heeft [eiseres] een geldleenovereenkomst overlegd tussen een derde persoon en Triodosbank, waarin wordt bepaald dat kopieën van de bouwvergunningen moeten zijn ontvangen en goedgekeurd voordat uitkering plaats kan vinden (het relevante deel van die overeenkomst is weergegeven in de procesinleiding onder 28).
Het middel licht echter niet toe waarom deze documenten tussen een derde en deze bank ook betrekking hebben op de situatie van [eiseres]. Evenmin verwijst het cassatiemiddel naar stellingen waaruit volgt dat [eiseres] zelf financiering heeft aangevraagd en bij die aanvraag is belemmerd door het bestreden besluitvormingsproces van de Gemeente. Ook ten aanzien van de aanvraag voor de MEP-subsidie ontbreekt een feitelijke onderbouwing. Tegen die achtergrond kon het hof oordelen dat [eiseres] een aantal hypothetische belemmeringen voor het reeds eind 2003 althans vóór augustus 2006 kunnen starten en daarna kunnen uitvoeren van de werkzaamheden heeft vermeld, zonder dat daarbij voldoende aannemelijk is gemaakt dat het hierbij gaat om daadwerkelijke feitelijke belemmeringen die zijn terug te voeren op het karakter van de verleende bouwvergunning en de wijze waarop deze (namelijk van rechtswege) tot stand is gekomen.
2.18.1
In de tweede plaats, aldus de klacht (procesinleiding onder 29), is een feit van algemene bekendheid dat een bank (of de verlener van de MEP-subsidie) geen financiering (subsidie) verleent op grond van een door de aanvrager van de financiering (subsidie) beweerdelijk bestaande vergunning van rechtswege, terwijl deze vergunning door de Gemeente wordt ontkend en nergens is gepubliceerd.
2.18.2
Dit argument gaat naar mijn mening niet op, omdat een en ander niet kan worden aangemerkt als feit van algemene bekendheid.
2.19.1
In de derde plaats, aldus de klacht (procesinleiding onder 30-31), is een vergunning van rechtswege, die in strijd met art. 57 en 58 Woningwet (oud) niet wordt gepubliceerd dan wel bekendgemaakt door de Gemeente, die daarom ook niet onherroepelijk wordt, en waarvan het bestaan bovendien door de Gemeente wordt ontkend, niet goed bruikbaar als grond voor de verlening van financiering of subsidie.
2.19.2
Het hof heeft niet miskend dat een aanvrager die een vergunning van rechtswege heeft verkregen, daarvan hinder kan ondervinden indien hij de vergunning aan derden wil of moet tonen en dat daarom in zoverre mogelijk sprake is van een niet goed bruikbare beschikking.23.Het hof onderzoekt in rov. 3.9 of in dit geval in dit opzicht sprake is geweest van hypothetische belemmeringen dan wel van daadwerkelijke feitelijke belemmeringen. Dat onderzoek zou wellicht overbodig zijn geweest indien het niet inschrijven of bekend maken van de vergunning per definitie onzorgvuldig jegens [eiseres] zou zijn geweest, maar van een dergelijke rechtsopvatting is het hof, terecht, niet uitgegaan. Uit het eerste arrest van de Hoge Raad in deze zaak blijkt immers dat de vraag of het bestuursorgaan jegens een derde als [eiseres] onzorgvuldig heeft gehandeld door de door [eiseres] in deze zaak ingeroepen normen niet in acht te nemen, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval.
2.19.3
Het hof overweegt dat de Gemeente niet gerechtigd was handhavend op te treden tegen werkzaamheden die op grond van de verleende beschikking rechtmatig werden uitgevoerd, ook al zou de Gemeente op dat moment menen dat een en ander zich niet verdroeg met het vigerende bestemmingsplan. [eiseres] wijst op de rechtsonzekerheid die zijns inziens daarmee gepaard ging, mede omdat de Gemeente het bestaan van een vergunning van rechtswege ontkende.24.Het hof overweegt echter dat er geen aanwijzingen zijn dat de Gemeente een voornemen in die richting (dat wil zeggen van handhavend optreden) heeft geuit. Bovendien heeft de Gemeente onweersproken gesteld dat [eiseres] de Gemeente nooit heeft verzocht eerder te beslissen of anderszins de Gemeente heeft aangesproken met het oog op zijn eigen belangen bij de aanvraag. Daarom kon het hof naar mijn mening oordelen, kort gezegd, dat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat het gaat om daadwerkelijke feitelijke belemmeringen.
Dit laatste geldt ook voor het argument dat de vergunning niet onherroepelijk was.25.Het hof overweegt daarover dat niet met concrete feiten is onderbouwd, dat andere belanghebbenden zouden hebben willen opkomen tegen de verleende beschikking. Ook in dit opzicht is dus niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijke belemmeringen zouden zijn geweest die [eiseres] zouden hebben belet om tijdig financiering aan te vragen.
2.20
Onderdeel II26.van klacht III betoogt (procesinleiding onder 34) dat het hof de schending van de artikelen 57 en 58 (oud) Woningwet ten onrechte slechts geïsoleerd heeft beoordeeld en niet alle door [eiseres] aangevoerde omstandigheden in zijn oordeel heeft betrokken, te weten (a) de Gemeente heeft niet tijdig beslist, (b) de Gemeente heeft de vergunning niet tijdig ingeschreven of de omwonenden daarvan in kennis gesteld, (c) de Gemeente heeft het bestaan van de vergunning publiekelijk ontkend, (d) de Gemeente heeft de aanvraag welbewust drie jaar in de la laten liggen, (e) dit alles terwijl zij van het belang van [eiseres] wist.
2.21
Het arrest is aldus ingericht dat het hof de twee stellingen van [eiseres] behandelt die eerder ten onrechte buiten beschouwing waren gelaten, maar het arrest kan niet zo gelezen worden dat het hof zou hebben geoordeeld dat alleen de twee in rov. 3.4 bedoelde stellingen nog door hem beoordeeld konden worden.27.Anders dan de klacht veronderstelt, heeft het hof de onder (a) tot en met (e) bedoelde stellingen, voor zover vereist, tevens in onderling verband beoordeeld.
Stelling (d) had het hof reeds verworpen in rov. 3.5. Stelling (a) ligt blijkens rov. 3.6 ten grondslag aan stelling (b). Stelling (c) is verdisconteerd in de beoordeling in rov. 3.9 van de vraag of sprake was een ‘goed bruikbare beschikking’. Stelling (e) ligt ten grondslag aan de beoordeling van de verschillende stellingen door het hof. Zou er immers vanuit moeten worden gegaan dat [eiseres] niet heeft gesteld dat haar belang voor de Gemeente kenbaar was, dan had het hof niet behoeven te onderzoeken of de Gemeente in de omstandigheden van het geval onzorgvuldig jegens [eiseres] heeft gehandeld (zie de hiervoor in 2.2.2 geciteerde overweging uit het eerste arrest van de Hoge Raad in deze zaak).
2.22
Klacht III slaagt niet. Nu de klachten van het middel niet opgaan, dient het cassatieberoep te worden verworpen.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑10‑2019
Ik abstraheer verder van het gegeven dat er tot en met de eerste cassatieprocedure nog twee andere eisers in deze procedure betrokken waren.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9833, JA 2015/23.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 26 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2764.
Hierna: St. [eiseres] en St. Gemeente.
Hierna: Repliek [eiseres] en Dupliek Gemeente.
Zie rov. 3.2.3, 3.3.2 en 3.3.3.
Zie ook rov. 3.5 van het arrest van de Hoge Raad. Verder oordeelde de Hoge Raad dat het verweer van de Gemeente, dat [eiseres] geen belang heeft bij haar cassatieklachten omdat de bouwvergunning van rechtswege is verleend, faalt omdat dit verweer in deze zaak een feitelijk onderzoek vergt waarvoor in cassatie geen plaats is (rov. 3.6).
Terzijde, weliswaar wordt in de procesinleiding toegelicht hoe uit het verslag van de vergadering van het college van B&W blijkt dat het beleid van de Gemeente gericht was op het laten uitsterven van solitaire windmolens, maar de memorie na verwijzing verwijst daartoe naar een perspublicatie en niet naar dit verslag, dat in deze memorie werd ingeroepen om te laten zien dat de onderhavige aanvraag (mede) de aanleiding vormde voor het beleid van B&W met betrekking tot het overgangsrecht. In zoverre kan niet worden gezegd, dat “het hof ten onrechte buiten beschouwing laat hetgeen hierover blijkt uit het door [eiseres] ingebrachte verslag van 10 februari 2004” (aldus de schriftelijke toelichting namens [eiseres] onder 25). [eiseres] heeft in deze memorie wel andere stellingen aangevoerd over het uitsterfbeleid.
Hierop wordt terecht gewezen in de schriftelijke toelichting namens de Gemeente onder 3.13, 3.16-3.20 en 4.4-4.6. Vgl. ook de repliek in cassatie namens [eiseres] onder 11-12.
R.J.B. Boonekamp, Stelplicht & bewijslast, 2017, Inleiding onder 6, met verdere voorbeelden.
Vgl. echter de schriftelijke toelichting namens [eiseres] onder 36.
HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 m.nt. T. Hartlief, rov. 3.6.2.
HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:987, NJ 2017/372 m.nt. J. Spier, rov. 3.4.5.
Vgl. bijvoorbeeld HR 11 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:4, NJ 2019/61 over een geval van beroepsaansprakelijkheid.
Het middel klaagt niet over dit oordeel. De schriftelijke toelichting namens [eiseres] onder 32-34 maakt hierover wel enige opmerkingen. Zie voorts de schriftelijke toelichting namens de Gemeente onder 4.8.
Vgl. de door De Groot, Groene Serie Burgerlijke Rechtsvordering, art. 149, aant. 3, aanbevolen controlevraag: wat had de betwister in redelijkheid meer of anders kunnen en moeten stellen?
In deze zaak heeft [eiseres] immers in de memorie na verwijzing stellingen ingenomen die zijn ontleend aan gemeentelijke documenten en perspublicaties (maar deze stellingen zijn en konden door het hof buiten beschouwing worden gelaten).
Het hof spreekt in rov. 3.8 en 3.9 abusievelijk van ‘turbinegordel’.
Zie de schriftelijke toelichting namens [eiseres] onder 41 e.v.
Zie de vindplaatsen in voetnoot 18 van de procesinleiding.
Vgl. thans art. 4:20d Awb, waarop wordt gewezen in de schriftelijke toelichting namens [eiseres] onder 47. Zie hierover ook de dupliek namens de Gemeente onder 6.
Zie de vindplaatsen in voetnoot 24 van de procesinleiding.
Naar mijn mening behoeft niet betwijfeld te worden dat het hof in rov. 3.9 reageert op het argument dat de vergunning niet onherroepelijk was en daardoor niet bruikbaar. Vgl. de schriftelijke toelichting namens [eiseres] onder 44.
Zie de schriftelijke toelichting namens [eiseres] onder 52 e.v.
Zie ook de repliek namens [eiseres] onder 6.
Beroepschrift 29‑10‑2018
PROCESINLEIDING IN CASSATIE IN VORDERINGSPROCEDURE
1. Eisende partij
1.
Eiseres tot cassatie is:
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V. (‘[eiseres]’),
statutair gevestigd te [gemeente],
kantoorhoudende aan de [adres],
[postcode] [vestigingsplaats], gemeente [gemeente]
2.
[eiseres] kiest woonplaats aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, op het kantoor van mr. R.M. Hermans (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.). [eiseres] stelt mr. R.M. Hermans tot advocaat bij de Hoge Raad.
2. Verwerende partij
3.
Verweerder in cassatie is:
De publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Noordoostpolder (‘de Gemeente’)
zetelend te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
kantoorhoudende aan het Harmen Visserplein 1,
8302 BW Emmeloord, gemeente Noordoostpolder
4.
De Gemeente heeft in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen op het kantoor van de advocaat mr. M. Kremer (Trip Advocaten & Notarissen), die kantoor houdt in Het Boschhuis aan de Hereweg 93, 9721 AA Groningen.
3. Bestreden uitspraak
5.
[eiseres] komt in cassatieberoep van het arrest dat het gerechtshof 's‑Hertogenbosch (‘Hof’) heeft gewezen onder zaaknummer 200.207.795/01 tussen [eiseres] als appellante en de Gemeente als geïntimeerde, en heeft uitgesproken op 26 juni 2018.
4. Bevoegde rechter
6.
Dit cassatieberoep zal worden behandeld door de Hoge Raad der Nederlanden, Korte Voorhout 8, 2511 EK Den Haag.
5. Uiterste verschijndatum
7.
De Gemeente kan, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, uiterlijk op 29 oktober 2018 in deze procedure verschijnen. Hierbij wordt de Gemeente erop gewezen dat de enkelvoudige civiele kamer van de Hoge Raad de zaken, vermeld op het in artikel 15 van het Besluit orde van dienst gerechten bedoelde overzicht van zaken, behandelt op vrijdagen zoals vermeld in hoofdstuk 1 van het Procesreglement Hoge Raad der Nederlanden om 10.00 uur.
6. Middel van cassatie
8.
[eiseres] voert tegen het hiervoor vermelde arrest het volgende middel van cassatie aan:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof recht heeft gedaan op de wijze als in het dictum van dat arrest is omschreven en op de gronden die in het lichaam van het arrest zijn vermeld, dit om de volgende, zo nodig in onderlinge samenhang te beoordelen redenen.
Feiten en procesverloop
9.
De feiten in de onderhavige zaak zijn als volgt. [eiseres] is exploitant van windturbines. [eiseres] heeft een windturbine gebouwd op grond van de heer [betrokkene 1] (‘[betrokkene 1]’) in de gemeente Noordoostpolder (verweerder in cassatie).1. Op 18 september 2003 heeft [betrokkene 1] een bouwvergunning aangevraagd bij de Gemeente voor vervanging van de turbinegondel van de windmolen.2. Het doel van die verbouwing was dat er met de gemoderniseerde windmolen meer elektriciteit opgewekt kon worden, zodat de exploitatie van de windmolen langer rendabel bleef. Op 9 oktober 2003 heeft [betrokkene 1] ten behoeve van [eiseres] een opstalrecht gevestigd op het perceel waarop de windturbine staat.3. Daarmee was [eiseres] dus zowel eigenaar als exploitant van de windmolen geworden.
10.
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft de Gemeente de op 18 september 2003 aangevraagde bouwvergunning voor de vervanging van de turbinegondel geweigerd, omdat zij van oordeel was dat de verbouwing van de windmolen in strijd zou zijn met het bestemmingsplan.4. Om die reden zou er volgens de Gemeente ook niet van rechtswege een vergunning zijn verleend. De beschikking op bezwaar en het primaire besluit zijn eerst door de rechtbank Zwolle-Lelystad5. en daarna door de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (‘ABRvS’)6. vernietigd c.q. herroepen. De ABRvS heeft vastgesteld dat geen vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk was, waardoor achteraf gezien de bouwvergunning twaalf weken na de aanvraag, dat wil zeggen op 20 december 2003, van rechtswege was verleend.
11.
In de periode tussen de aanvraag en de uitspraak van ABRvS heeft de Gemeente zich — ook publiekelijk7. — op het standpunt gesteld dat [eiseres] geen vergunning van rechtswege had verkregen. Door de uitspraak van de ABRvS staat bovendien vast dat de Gemeente door de bouwvergunning van rechtswege niet in te schrijven in het bouwregister in strijd heeft gehandeld met artikel 57 Woningwet (oud). Ook heeft de Gemeente in strijd met artikel 58 Woningwet (oud) omwonenden niet schriftelijk op de hoogte gesteld van de bouwvergunning van rechtswege.8.
12.
Onder deze omstandigheden kon [eiseres] niet beginnen met de modernisering van de windturbine. De reden daarvoor was dat [eiseres] zonder een onherroepelijke bouwvergunning geen bankfinanciering kon krijgen voor de modernisering van de windmolen. Bovendien kwam [eiseres] door de opstelling van de Gemeente niet in aanmerking voor bepaalde, in de dagvaarding in eerste instantie nader omschreven, subsidies.9.
13.
Toen de ABRvS uiteindelijk in 2009 definitief het ongelijk van de Gemeente vaststelde, was het te laat. Op dat moment was de termijn voor het aanvragen van de subsidies verstreken, waardoor de modernisering van de windmolen (financieel) niet meer te realiseren was. Dat effect was door de Gemeente niet alleen voorzien, maar ook uitdrukkelijk beoogd. In het besluit wijziging overgangsrecht solitaire windturbines d.d. 10 februari 2004 staat letterlijk: ‘In dat geval wordt het (…) uitsterven niet bereikt door een rigide toepassing van het overgangsrecht, maar doordat op termijn te verwachten is, dat dergelijk relatief kleine windturbines niet meer rendabel zijn.’10.
[eiseres] heeft dus schade geleden door het onrechtmatig handelen van de Gemeente.
14.
Bij dagvaarding van 28 september 2009 heeft [eiseres] van de Gemeente schadevergoeding van EUR 770.577 exclusief rente gevorderd. Bij vonnis van 27 oktober 2010 wees de rechtbank de vordering van [eiseres] af. Bij dagvaarding van 26 januari 2011 is [eiseres] tijdig in hoger beroep gekomen bij het hof Arnhem-Leeuwarden. Bij arrest van 16 december 2014 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden de vordering van [eiseres] afgewezen. [eiseres] heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 8 juli 2016 de klachten van [eiseres] gegrond verklaard, het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het hof 's‑Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing. Op 26 juni 2018 bekrachtigde het hof 's‑Hertogenbosch wederom het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 oktober 2010.
Klacht I
15.
Het hof oordeelt in rechtsoverweging 3.5. als volgt:
‘In het arrest van het hof van 16 december 2014 is hierover overwogen dat de stelling over het eerst recent bekend worden van dit handelen van de Gemeente niet nader onderbouwd was (r.o. 2.7). Dit oordeel is in cassatie niet bestreden zodat het dit hof tot uitgangspunt strekt. Het verwijt heeft [eiseres] in deze vorm voor het eerst geuit bij pleidooi in hoger beroep (pleitnota onder punt 16). Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt dat deze stelling moet worden opgevat als een precisering van hetgeen [eiseres] in haar memorie van grieven onder punt 20 heeft gesteld (r.o. 3.3.2). Het gaat bij de beoordeling van dit verwijt dus om wat [eiseres] in hoger beroep heeft gesteld over wat haar recent bekend geworden was over de welbewuste vertraging door de Gemeente. Naar het oordeel van dit hof heeft [eiseres] daarover niets concreets gesteld. De stelling van [eiseres] bij pleidooi omvat niet meer dan de enkele stelling dat de Gemeente welbewust de aanvraag voor de bouwvergunning in de la heeft laten liggen. De stellingen die [eiseres] in punt 20 van haar memorie van grieven heeft aangevoerd komen erop neer dat niet te verklaren is waarom de beslissing op de aanvraag zo lang, te weten ruim drie jaar na ontvangst (pleitnota eerste aanleg punt 15), op zich heeft laten wachten. Ook hierbij gaat het om stellingen die zonder feitelijke onderbouwing ervan niet de conclusie rechtvaardigen dat de Gemeente welbewust de aanvraag in de la heeft laten liggen noch de conclusie dat er dit een onrechtmatig handelen jegens [eiseres] zou opleveren. Een dergelijke feitelijke onderbouwing ontbreekt evenwel. Dit betekent dat deze stelling, die door de Gemeente voldoende gemotiveerd is bestreden, reeds strandt op het ontbreken van een voldoende concrete onderbouwing ervan. Voor bewijslevering als door [eiseres] bij pleidooi aangeboden bestaat bij deze stand van zaken geen grond.’
16.
Dit oordeel is onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd. [eiseres] heeft immers gesteld dat de Gemeente welbewust meer dan drie jaar heeft gewacht met het beslissen op de aanvraag voor de bouwvergunning.11. Dit standpunt heeft [eiseres] op meerdere manieren onderbouwd. [eiseres] heeft gewezen op het verslag van de vergadering van Burgemeester en wethouders van 10 februari 2004 over het aanpassen van het overgangsrecht inzake solitaire windturbines.12.
17.
Uit dit verslag blijkt dat de Gemeente het overgangsrecht inzake solitaire windmolens wilde aanpassen, zodat de masthoogte en rotordiameter van bestaande windmolens niet meer konden worden vergroot:
- ‘A.
De overgangsbepalingen ruimhartig interpreteren, hetgeen neerkomt op de volgende richtlijnen:
- 1.
[…]
- 2.
De masthoogte van de nieuwe windturbine mag de masthoogte van de bestaande windturbine niet overschrijden.
- 3.
Rotordiameter van de nieuwe windturbine mag de rotordiameter van de bestaande windturbine niet overschrijden.13.
18.
Ook blijkt uit dit verslag dat de Gemeente juist de aanvraag voor het veranderen (en daarmee vergroten) van de windturbine van [eiseres] als (een van de) aanleiding(en) zag voor het aanpassen van het overgangsrecht. Hiermee wilde de Gemeente voorkomen dat de windturbine van [eiseres] werd vergroot.
‘Aanleidingen.
- —
De aanvraag van de heer [betrokkene 1], [a-straat 1] om zijn solitaire windmolen gedeeltelijk te mogen veranderen.14.’
19.
Ten slotte blijkt uit het verslag dat het beleid van de Gemeente was gericht op het laten uitsterven van solitaire windmolens.
‘Gedeeltelijk
[…]. In dat geval wordt (het eventueel beoogde) uitsterven niet bereikt door een rigide toepassing van het overgangsrecht, maar doordat op termijn te verwachten is, dat dergelijke relatief kleine windturbines niet meer rendabel zijn.15.’
20.
Ook uit andere bronnen die [eiseres] heeft geciteerd blijkt dat het beleid is gericht op het laten uitsterven van solitaire windmolens.16.
21.
Met andere woorden, uit hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd blijkt dat de Gemeente welbewust veel te laat heeft besloten op de bouwaanvraag. Zij wilde immers eerst nog het overgangsrecht wijzigen met het oog op het afwijzen van de aanvraag. Het moeten toewijzen van de bouwaanvraag zou het beleid van de Gemeente doorkruisen om solitaire windturbines te laten uitsterven en daarom wilde zij dit niet.
22.
Op deze gronden is het oordeel van het hof dat [eiseres] niets concreets heeft gesteld over het welbewust vertragen door de Gemeente om te beslissen op de vergunningaanvraag onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Klacht II
23.
Het hof oordeelt in rechtsoverweging 3.5. als volgt:
‘Dit betekent dat deze stelling, die door de Gemeente voldoende gemotiveerd is bestreden, reeds strandt op het ontbreken van een voldoende concrete onderbouwing ervan. Voor bewijslevering als door [eiseres] bij pleidooi aangeboden bestaat bij deze stand van zaken geen grond.’
24.
Dit oordeel van het hof geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onvoldoende begrijpelijk. Zoals onder Klacht I is weergegeven, heeft [eiseres] gemotiveerd gesteld dat het beleid van de Gemeente gericht was op het laten uitsterven van solitaire windmolens, en dat de Gemeente om o.a. deze reden het overgangsrecht wilde aanpassen, zodat zij de aanvraag tot aanpassing van de windturbine van [eiseres] kon afwijzen. Hiermee heeft [eiseres] voldoende gesteld ter onderbouwing van de stelling dat de Gemeente welbewust de beslistermijn heeft overschreden.
25.
[eiseres] heeft daarmee alles gesteld wat in haar mogelijkheden lag over het welbewuste handelen van de Gemeente. Meer kan van [eiseres] niet worden gevraagd. De feiten, die ten grondslag liggen aan deze stelling, liggen immers allemaal op het terrein van de Gemeente. De Gemeente moest het besluit op de bouwaanvraag nemen en kent dus bij uitstek de reden van de te late besluitvorming. Dat is ook de reden dat [eiseres] een bewijsaanbod heeft gedaan, waarbij [eiseres] onder andere verschillende (oud-)functionarissen en medewerkers van de Gemeente wil horen.17.
26.
Van [eiseres] kan onder deze omstandigheden niet worden verwacht dat zij meer stelt dan zij heeft gedaan. [eiseres] heeft met feiten voldoende aannemelijk gemaakt dat de Gemeente welbewust zo laat op de aanvraag heeft besloten. [eiseres] heeft daarmee een voldoende concrete onderbouwing gegeven voor het welbewust handelen van de Gemeente. Het hof heeft miskend dat in een geval als het onderhavige, waarbij de feiten die aan de vordering van [eiseres] ten grondslag liggen in het domein van de Gemeente, de wederpartij, liggen, aan de stelplicht van [eiseres] niet zulke hoge eisen mogen worden gesteld. Voor zover het hof dat niet heeft miskend, is zijn oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om tot bewijslevering overeenkomstig haar bewijsaanbod te worden toegelaten, onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd.
Klacht III
27.
Het hof overweegt in rechtsoverwegingen 3.8 en 3.9 als volgt:
‘3.8
Sinds 20 december 2003, twaalf weken na de aanvraag, beschikte [betrokkene 1] aldus de Gemeente (van rechtswege) over de door hem aangevraagde bouwvergunning, zodat vanaf dat moment [betrokkene 2], die bij akte van 9 oktober 2003 het recht van opstal op het perceel van [betrokkene 1] had verkregen, met de vervanging van een turbinegordel van een windturbine, het verwerven van de MEP-subsidie en het verkrijgen van financiering had kunnen beginnen. Vanaf dat moment zouden de werkzaamheden rechtmatig kunnen aanvangen. [eiseres] heeft hiertegen aangevoerd dat op dat moment nog geen sprake was van een ‘goed bruikbare beschikking’, zoals het geval zou zijn geweest indien de Gemeente (tijdig) zou hebben beslist en (tijdig) de vereiste bekendmaking zou hebben verricht. Hiertoe voert [eiseres] aan dat niet door de rechter was vastgesteld dat de beschikking onherroepelijk was, dat de Gemeente handhavend zou hebben kunnen optreden vanwege het — in de ogen van de Gemeente — ontbreken van een vergunning en dat met een van rechtswege verleende beschikking bezwaren te verwachten zouden zijn bij het aanvragen van de MEP-subsidie en de financiering.
3.9
Het hof overweegt hierover het volgende. De beschikking die van rechtswege was verleend behoefde voor de geldigheid of bruikbaarheid ervan door [betrokkene 1] ([eiseres]) geen nadere handelingen, bevestiging of beoordeling. Na het inwerkingtreden daarvan was de Gemeente niet gerechtigd handhavend op te treden tegen werkzaamheden die op grond van de verleende beschikking rechtmatig werden uitgevoerd, ook al zou de Gemeente op dat moment menen dat een en ander zich niet verdroeg met het vigerende bestemmingsplan. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de Gemeente een voornemen in die richting heeft geuit. Dat andere belanghebbenden zouden hebben willen opkomen tegen de verleende beschikking is niet met concrete feiten onderbouwd. Dat geldt ook voor de stelling dat er voor het verkrijgen van de MEP-subsidie en/of de financiering bij gebreke van een onherroepelijke bouwvergunning problemen zouden ontstaan die aan het daadwerkelijk kunnen uitvoeren van de vervanging van de turbinegordel van de windturbine in de weg zouden staan. De Gemeente heeft in dit verband naar het oordeel van het hof terecht aangevoerd dat [eiseres] een aantal hypothetische belemmeringen voor het reeds eind 2003 althans vóór augustus 2006 kunnen starten en daarna kunnen uitvoeren van de werkzaamheden heeft vermeld, zonder dat daarbij voldoende aannemelijk is gemaakt dat het hierbij gaat om daadwerkelijke feitelijke belemmeringen die zijn terug te voeren op het karakter van de verleende bouwvergunning en de wijze waarop deze (namelijk van rechtswege) tot stand is gekomen. Alles bij elkaar kan op grond van hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd niet worden gezegd dat [betrokkene 2] (via [betrokkene 1]) destijds niet beschikte over een ‘goed bruikbare beschikking’ en dat de Gemeente om die reden tegenover [eiseres] c.s. in de in deze relevante periode heeft gehandeld in strijd met de in het maatschappelijk verkeer jegens hen in acht te nemen zorgvuldigheid. Door [eiseres] zijn in haar memorie na verwijzing verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd die in het kader van deze verwijzingszaak aan de orde zouden mogen en moeten komen en die tot een ander resultaat zouden kunnen leiden. Voor bewijslevering is geen aanleiding.’
28.
Dit oordeel van het hof is rechtens onjuist, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk. [eiseres] heeft immers steeds gemotiveerd aangevoerd dat zij door het onrechtmatige handelen van de Gemeente, waaronder niet publiceren van de vergunning van rechtswege, geen financiering kon krijgen voor de modernisering van de windmolen en zij ook niet in aanmerking kwam voor de MEP-subsidie.18. [eiseres] heeft ook aangeboden om dit te bewijzen.19. [eiseres] heeft aangevoerd en aangetoond dat voor het verkrijgen van financiering kopieën van de bouwvergunning moeten worden overlegd:20.
Het fonds dient onderstaande documenten te ontvangen en goed te keuren alvorens uitkering kan plaatsvinden.
- 1.
Kopieën van de ondertekende onderhoudscontracten van de 4 windturbines.
- 2.
Kopieën van energieterugleveringsovereenkomsten (PPA) van de 4 windturbines.
- 3.
Kopieën MEP subsidie beschikkingen van de 4 windturbines.
- 4.
Kopieën van de bouwvergunningen van de 4 windturbines.
- 5.
Kopie prijs van A.V.D verzekering eenmanszaak Knoppers Windstr[…]
- 6.
Kopieën polissen machinebreuk verzekeringen van de 4 windturbines.
- 7.
Kopieën polissen machinebreuk bedrijfsschade verzekeringen van de 4 windturbines.
29.
Overigens ligt het ook voor de hand en kan het om die reden als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd, dat een bank geen financiering verleent op grond van een door de aanvrager van de financiering beweerdelijk bestaande vergunning van rechtswege, terwijl deze vergunning door de Gemeente wordt ontkend en nergens is gepubliceerd. Hetzelfde geldt voor het verkrijgen van subsidie voor het vervangen van een bestaande windturbine.
30.
Bij het antwoord op de vraag of sprake is van een ‘goed bruikbare beschikking’ gaat het er niet om of de vergunning al dan niet rechtsgeldig is, dan wel of de vergunning gebruikt kan worden, zoals het hof onterecht overweegt. Ook is niet van belang dat de Gemeente niet gerechtigd was om handhavend op te treden of dat andere belanghebbenden zouden willen opkomen tegen de vergunning van rechtswege. Dat is het punt niet. Het gaat erom dat op grond van een vergunning van rechtswege geen financiering of subsidie wordt verleend en dat deze vergunning daardoor niet goed bruikbaar is.
31.
Een vergunning van rechtswege, die in strijd met de artikelen 57 en 58 Woningwet (oud) niet wordt gepubliceerd dan wel bekendgemaakt door de Gemeente, die daarom ook niet onherroepelijk wordt, en waarvan het bestaan bovendien door de Gemeente wordt ontkend, is niet ‘goed bruikbaar’. De vergunning mag dan weliswaar in theorie bestaan, je hebt er niets aan. Hierin is de schending van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm door de Gemeente gelegen jegens [eiseres].
32.
Zie ook Van de Sande en Wouters:
‘Betoogd kan worden dat de grond voor de aansprakelijkheid van de vergunningverlener erin is gelegen dat hij ten onrechte het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat de vergunninghouder van rechtswege niet over een vergunning beschikte. Het bestuursorgaan laat aldus na de rechtszekerheid te verschaffen die het stelsel van vergunningverlening (van rechtswege) mede beoogt te bieden. […] Onrechtmatig — in de zin van maatschappelijk onzorgvuldig — is niet het juridisch ontzeggen van een vergunning, maar het voorhouden aan de burger dat die vergunning ontbreekt.21.’
33.
Op deze gronden geeft het oordeel van het hof dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de belemmeringen, te weten het niet kunnen krijgen van financiering en subsidie, zijn terug te voeren op het karakter van de vergunning van rechtswege blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dit oordeel onbegrijpelijk.
34.
Voorts is het oordeel van het hof rechtens onjuist, althans onvoldoende gemotiveerd, omdat [eiseres] de vordering dat de Gemeente jegens [eiseres] in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, niet alleen heeft gebaseerd op schending van de artikelen 57 en 58 Woningwet (oud). [eiseres] heeft zich in deze procedure steeds op het standpunt gesteld dat de Gemeente jegens haar een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden vanwege de volgende omstandigheden:
- a.
de Gemeente heeft in strijd gehandeld met artikel 46 Woningwet (oud) door niet tijdig te beslissen op de aanvraag om de windturbine aan te passen22.;
- b.
de Gemeente heeft in strijd gehandeld met de artikelen 57 en 58 Woningwet (oud) door de vergunning van rechtswege niet in te schrijven in het bouwregister, noch omwonenden daarvan in kennis te stellen23.;
- c.
De Gemeente heeft het bestaan van de vergunning van rechtswege publiekelijk ontkend24.;
- d.
De Gemeente heeft de aanvraag welbewust drie jaar in de la laten liggen25.;
- e.
en dit alles terwijl zij wist dat het belang van [eiseres] bij de vergunningverlening was betrokken26..
De schending door de Gemeente van de artikelen 57 en 58 Woningwet (oud) moet dan ook niet op zichzelf, maar in dit — bredere — kader worden beoordeeld. Of de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] hangt af van al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien. Het hof heeft de schending van de artikelen 57 en 58 Woningwet echter niet in dit kader geplaatst, maar geïsoleerd beoordeeld. Om deze reden heeft het hof een te beperkte toets gehanteerd bij de beoordeling van de vordering van [eiseres], althans zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd, nu het hof niet ook de andere door [eiseres] aangevoerde omstandigheden in zijn oordeel heeft betrokken.
Ook om deze reden geeft het oordeel van het hof ‘(d)at alles bij elkaar (…) op grond van hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd niet (kan) worden gezegd dat hij destijds niet beschikte over een ‘goed bruikbare beschikking’ en dat de Gemeente om die reden tegenover hem in de in deze relevante periode heeft gehandeld in strijd met de in het maatschappelijk verkeer jegens hen in acht te nemen zorgvuldigheid’, blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dit oordeel onbegrijpelijk.
7. Conclusie
35.
Op grond van dit middel vordert [eiseres] dat de Hoge Raad het bestreden arrest vernietigt, en verder beslist zoals hij passend acht. [eiseres] vordert verder dat de Gemeente wordt veroordeeld in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van het arrest.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 29‑10‑2018
Arrest Hoge Raad 8 juli 2016, rechtsoverweging 3.1 (i).
Arrest na verwijzing Gerechtshof 's‑Hertogenbosch 26 juni 2018, rechtsoverweging 3.1.
Arrest Hoge Raad 8 juli 2016, rechtsoverweging 3.1 (iii).
Arrest Hoge Raad 8 juli 2016, rechtsoverweging 3.1 (iv) en arrest na verwijzing. Gerechtshof 's‑Hertogenbosch 26 juni 2018, rechtsoverweging 3.1.
Uitspraak van 29 april 2008, registratienr. Awb07/1134.
ABRvS 18 februari 2009, zaaknr. 200804086/1.
Conclusie van Repliek [eiseres] in eerste instantie, randnr. 9; Pleitnota [eiseres] in hoger beroep, randnr. 14 en Memorie na verwijzing [eiseres], randnrs. 26 en 41.
Artikel 57 lid 1 onder d en 58 Woningwet (oud), artikel 5 lid 2 Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (oud). Zie ook Pleitnota [eiseres] in eerste instantie, randnr. 9; Memorie van Grieven [eiseres], randnr. 13, 18, Pleitnota [eiseres] in hoger beroep, randnr. 4 en Memorie na verwijzing [eiseres], randnrs. 17–22.
Zie in detail Dagvaarding [eiseres] randnrs. 7 e.v.; Conclusie van Repliek [eiseres], randnr. 11; Memorie van Grieven [eiseres], randnr. 24; Pleitnota [eiseres] in hoger beroep, randnrs. 13–16 en Memorie na verwijzing [eiseres], randnrs. 38 en 39.
Memorie na verwijzing [eiseres], randnr. 10. Verslag vergadering Burgemeester en wethouders d.d. 10 februari 2004, onderwerp: overgangsrecht inzake solitaire windturbines, p. 2 onder ‘gedeeltelijk’ (productie 16 Memorie na verwijzing [eiseres]).
Memorie van Grieven [eiseres], randnr. 20; Pleitnota [eiseres] in hoger beroep, randnr. 16. Zie ook HR 8 juli 2016, rechtsoverweging 3.3.2. en Memorie na verwijzing [eiseres], randnrs. 10, 17, 30 en 41.
Memorie na verwijzing [eiseres], randnr. 10.
Verslag van de vergadering van Burgemeester en wethouders van 10 februari 2004 over het aanpassen van het overgangsrecht inzake solitaire windturbines, p. 1. (productie 16 Memorie na verwijzing [eiseres]).’
Verslag van de vergadering van Burgemeester en wethouders van 10 februari 2004 over het aanpassen van het overgangsrecht inzake solitaire windturbines, p. 2 (productie 16 Memorie na verwijzing [eiseres]).
Verslag van de vergadering van Burgemeester en wethouders van 10 februari 2004 over het aanpassen van het overgangsrecht inzake solitaire windturbines, p. 3, laatste zin (productie 16 Memorie na verwijzing [eiseres]).
Memorie na verwijzing [eiseres], randnrs. 10, 11 en 12.
Pleitnota in hoger beroep [eiseres], randnr. 16. Memorie na verwijzing [eiseres], randnr. 30.
Dagvaarding, randnrs. 7–9; Conclusie van Repliek [eiseres] in eerste instantie, randnr. 11; Pleitnota [eiseres] in eerste instantie, nr. 17; Memorie van Grieven [eiseres], randnr. 24; Pleitnota [eiseres] in hoger beroep, randnrs. 13–16; Cassatiedagvaarding [eiseres], randnr. 3; Memorie na verwijzing [eiseres], randnrs. 38–39.
Pleitnota [eiseres] in eerste aanleg, randnrs. 20 en 30; Memorie van Grieven [eiseres], randnr. 27; Pleitnota [eiseres] in hoger beroep, randnr. 15; Memorie van verwijzing [eiseres], randnr. 39.
Conclusie van Repliek [eiseres] in eerste instantie, randnr. 11.
S.A.L. van de Sande en E.C.J. Wouters, ‘De vergunning van rechtswege en aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad’, NTB 2016/34, p. 277.
Pleitnota [eiseres] in eerste instantie, randnrs. 8, 11, 12 en 22; Memorie van Grieven [eiseres], randnrs. 17 en 20; arrest Hof Arnhem-Leeuwarden 16 december 2014, rechtsoverweging 2.8; arrest HR 8 juli 2016, rechtsoverweging 2.3.2. (i) en Memorie na verwijzing [eiseres], randnrs. 17 en 37.
Pleitnota [eiseres] in eerste instantie, randnrs. 5, 6 en 14; Memorie van Grieven [eiseres], randnrs. 13, 18 en 26; Pleitnota [eiseres] in hoger beroep, randnrs. 4–11 en 17; arrest Hof Arnhem-Leeuwarden 16 december 2014, rechtsoverweging 2.8; Cassatiedagvaarding [eiseres], randnrs. 13 en 15; arrest HR 8 juli 2016, rechtsoverweging 2.3.2. (iii en iv) en 3.3.3. en Memorie na verwijzing [eiseres], randnrs. 17 en 20–22.
Conclusie van Repliek [eiseres] in eerste instantie, randnr. 9; Pleitnota [eiseres] in hoger beroep, randnr. 14 en Memorie na verwijzing [eiseres], randnrs. 26 en 41.
Memorie van Grieven [eiseres], randnr. 20; Pleitnota [eiseres] in hoger beroep, randnr. 16; HR 8 juli 2016, rechtsoverweging 3.3.2. en Memorie na verwijzing [eiseres], randnrs. 10, 17, 30 en 41.
Memorie van Grieven [eiseres], randnrs. 15, 21 en 27; Pleitnota [eiseres] in hoger beroep, randnr. 12; HR 8 juli 2016, rechtsoverweging 3.4.2 en Memorie na verwijzing, randnr. 47.