ABRvS, 02-09-2020, nr. 201906055/1/A3
ECLI:NL:RVS:2020:2116, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-09-2020
- Zaaknummer
201906055/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:2116, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑09‑2020; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2019:4660, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
JOM 2020/488
Uitspraak 02‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 2 februari 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant sub 2] een bestuurlijke boete opgelegd van € 20.500,- wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014. Op 12 januari 2018 hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam een bezoek gebracht aan de woning aan de [locatie] in Amsterdam. Op dat moment was [appellant sub 2] eigenaar van die woning en verhuurde hij deze aan [bewoner]. Van het huisbezoek is op ambtsbelofte een rapport van bevindingen opgemaakt. In dit rapport staat dat de toezichthouders in de woning twee toeristen hebben aangetroffen en dat deze hebben verklaard dat zij de enige slaapkamer van de woning via Airbnb huurden, dat zij de sleutel van de woning bij aankomst hebben gekregen van hun verhuurder en dat tijdens hun verblijf twee verschillende stellen in de woonkamer hebben verbleven. In het rapport staat verder dat de buurman die op nummer […] woont heeft verklaard dat [bewoner] nooit in de woning.
201906055/1/A3.
Datum uitspraak: 2 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2019 in zaak nr. 18/5067 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2018 heeft het college aan [appellant sub 2] een bestuurlijke boete opgelegd van € 20.500,- wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014.
Bij besluit van 9 juli 2018 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 juli 2018 vernietigd, het besluit van 2 februari 2018 herroepen en het boetebedrag vastgesteld op € 5.125,-. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2020, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J. Frielink, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen uit de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Het besluit van 9 juli 2018
2. Op 12 januari 2018 hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam een bezoek gebracht aan de woning aan de [locatie] in Amsterdam (hierna: de woning). Op dat moment was [appellant sub 2] eigenaar van die woning en verhuurde hij deze aan [bewoner]. Van het huisbezoek is op ambtsbelofte een rapport van bevindingen opgemaakt. In dit rapport staat dat de toezichthouders in de woning twee toeristen hebben aangetroffen en dat deze hebben verklaard dat zij de enige slaapkamer van de woning via Airbnb huurden, dat zij de sleutel van de woning bij aankomst hebben gekregen van hun verhuurder en dat tijdens hun verblijf twee verschillende stellen in de woonkamer hebben verbleven. In het rapport staat verder dat de buurman die op nummer […] woont heeft verklaard dat [bewoner] nooit in de woning aanwezig is. Die buurman heeft tijdens het huisbezoek ook verklaard dat het een komen en gaan van toeristen is. Het rapport bevat een beschrijving van de spullen die zich in de woning bevonden. Volgens het college blijkt uit deze bevindingen dat de woning aan de bestemming tot bewoning was onttrokken. In artikel 3.1.1. van de Huisvestingsverordening 2016 is bepaald dat voor alle woonruimte in Amsterdam geldt dat zo'n onttrekking alleen is toegestaan als daarvoor een onttrekkingsvergunning in de zin van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is afgegeven. Volgens artikel 3.1.2., vijfde lid, van de Huisvestingsverordening 2016 is deze vergunning weliswaar niet vereist als sprake is van tijdelijke vakantieverhuur, maar daarvoor is wel vereist dat de hoofdbewoner - in dit geval [bewoner] - de woning als hoofdverblijf heeft. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat dit niet het geval is. Omdat voor de woning geen onttrekkingsvergunning is afgegeven heeft het college aan [appellant sub 2] een bestuurlijke boete opgelegd van € 20.500,-. Volgens het college kan hij worden aangemerkt als overtreder omdat hij onvoldoende heeft gecontroleerd of [bewoner] de woning in overeenstemming met de Huisvestingswet 2014 gebruikte. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij controles ter plaatse heeft uitgevoerd en ten onrechte niet op de website van Airbnb gecontroleerd of de woning werd verhuurd.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich onder verwijzing naar het rapport van bevindingen terecht op het standpunt heeft gesteld dat [bewoner] niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning. Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat voor de verhuur aan toeristen een onttrekkingsvergunning vereist was.
De rechtbank heeft verder overwogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [appellant sub 2] op de website van Airbnb had kunnen controleren of de woning te huur werd aangeboden. Op die website kan namelijk niet worden gezocht naar een specifiek adres inclusief huisnummer. Verder heeft zij overwogen dat [appellant sub 2], anders dan het college stelt, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij en zijn kennis [persoon] de woning op 10 augustus 2017, 2 september 2017, 23 september 2017, 14 oktober 2017 en 3 december 2017 hebben gecontroleerd. Volgens de rechtbank nemen deze controles echter niet weg dat het college [appellant sub 2] terecht heeft aangemerkt als overtreder. Dit komt omdat hij de resultaten van die controles ten onrechte niet heeft vastgelegd, waardoor niet duidelijk is hoe de woning tijdens die controles was ingericht. Die controles waren bovendien niet specifiek gericht op het vaststellen of de woning aan toeristen werd verhuurd. Deze tekortkomingen aan de controles wegen in het geval van [appellant sub 2] in het bijzonder in zijn nadeel, omdat hij extra rekening had moeten houden met de verhuur van zijn woning aan toeristen. De buurman die op nummer […] woont had hem immers in september 2017 verteld dat onbekende derden de woning wel eens bezochten.
De door [appellant sub 2] en [persoon] verrichte controles betekenen volgens de rechtbank wel dat [appellant sub 2] verminderd verwijtbaar is. Daarom heeft de rechtbank de boete gematigd tot € 5.125,-.
Hoofdverblijf in de woning
4. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet heeft aangetoond dat [bewoner] zijn hoofdverblijf niet in de woning had. Hij stond op het adres van de woning ingeschreven in de basisregistratie personen en verbleef permanent in de woonkamer. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouders onvoldoende onderzoek hebben gedaan naar de aanwezigheid van persoonlijke spullen in de woonkamer.
4.1. Bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2020:2071, heeft de Afdeling uitspraak gedaan op het hoger beroep dat [bewoner] heeft ingesteld in de procedure over de boete die het college aan hem heeft opgelegd voor de verhuur van de woning. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat uit het rapport van bevindingen blijkt dat de toezichthouders de woning hebben gecontroleerd op de aanwezigheid van persoonlijke spullen, en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit dat rapport blijkt dat [bewoner] niet zijn hoofdverblijf had in de woning.
Hieruit volgt dat het betoog van [appellant sub 2] faalt.
Is [appellant sub 2] overtreder?
5. Het college is het eens met de conclusie van de rechtbank dat [appellant sub 2] als overtreder kan worden aangemerkt. Volgens het college heeft de rechtbank echter niet onderkend dat [appellant sub 2] wél op de website van Airbnb kon controleren of zijn woning daar werd aangeboden. Dit had hij kunnen doen door op de kaart van het centrum van Amsterdam te zoeken naar zijn woning. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [appellant sub 2] aannemelijk heeft gemaakt dat hij en [persoon] op 10 augustus 2017, 2 september 2017, 14 oktober 2017 en 3 december 2017 controles hebben uitgevoerd.
[appellant sub 2] is het niet eens met de conclusie van de rechtbank dat hij als overtreder kan worden aangemerkt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:707 voert hij aan dat hij met de controles - die de rechtbank terecht aannemelijk heeft geacht - heeft voldaan aan zijn plicht om concreet toezicht te houden op zijn woning.
5.1. Het college betoogt terecht dat de omstandigheid dat de woning niet met de exacte adresgegevens op internet werd aangeboden, niet afdoet aan de mogelijkheid te controleren of de woning te huur wordt aangeboden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3040). Dat op de kaart van het centrum van Amsterdam een groot aantal advertenties staat, maakt dit niet anders. Het college heeft de op de woning betrekking hebbende advertentie wél gevonden.
In zoverre slaagt het betoog van het college.
5.2. [appellant sub 2] heeft ter staving van de door hem gestelde controles een uitdraai overgelegd van whatsappberichten die hij en [bewoner] elkaar hebben gestuurd. Uit deze berichten blijkt onder meer dat zij via whatsapp contact met elkaar hebben gehad over praktische kwesties met betrekking tot de woning en het huurcontract. In deze berichten, die de periode tussen 21 juli 2017 en 18 januari 2018 beslaan, wordt in het geheel niet gesproken over de door [appellant sub 2] gestelde controles van 10 augustus 2017, 2 september 2017, 14 oktober 2017 en 3 december 2017, ook niet in berichten die zij op of omstreeks die data aan elkaar hebben gestuurd. Met de whatsappberichten heeft [appellant sub 2] die controles daarom niet aannemelijk gemaakt. Uit whatsappberichten van 2 september 2017 blijkt weliswaar dat [appellant sub 2] met [bewoner] heeft afgesproken dat hij de woning op 3 september 2017 zou bezoeken om een reparatie aan de vloer uit te voeren, maar dat betreft een vooraf aangekondigd bezoek. Verder blijkt uit de whatsappberichten niet dat hij tijdens dat bezoek de woning heeft gecontroleerd op de verhuur aan toeristen. De Afdeling volgt [appellant sub 2] niet in zijn stelling, dat er toen geen aanleiding was om te controleren of de woning aan toeristen werd verhuurd. In zijn bezwaarschrift heeft hij namelijk aangevoerd dat hij op 2 september 2017, dus één dag voor het bezoek van 3 september 2017, een ontmoeting heeft gehad met de buurman die op nummer […] woont en dat die hem toen heeft verteld dat er wel eens onbekende derden bij [bewoner] op bezoek waren. Dat had voor hem aanleiding moeten zijn bij zijn bezoek aan de woning voor een vloerreparatie, deze te controleren op de verhuur aan toeristen.
Aan de overige stukken die [appellant sub 2] ter staving van de door hem gestelde controles heeft overgelegd, te weten een latere schriftelijke verklaring van de buurman die op nummer […] woont en een verklaring van zijn kennis [persoon], komt niet de door [appellant sub 2] gewenste waarde toe. De verklaring van de buurman is opgemaakt toen aan [appellant sub 2] reeds het voornemen bekend was gemaakt om hem een boete op te leggen en strookt in het geheel niet met de verklaring die deze heeft afgelegd tegenover de toezichthouders tijdens het huisbezoek. Toen heeft buurman verklaard dat [bewoner] nooit aanwezig was en dat het een komen en gaan van toeristen was. De waarde van de verklaring van [persoon] om als tegenbewijs te dienen is te gering om alsnog aannemelijk gemaakt te achten dat de door [appellant sub 2] gestelde controles hebben plaatsgevonden. [persoon] is een kennis van [appellant sub 2]. Diens verklaring wordt verder niet door andere stukken ondersteund.
Uit het voorgaande volgt dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat [appellant sub 2], anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de door hem gestelde controles heeft uitgevoerd.
Het betoog van het college slaagt.
5.3. Bij deze stand van zaken faalt het betoog van [appellant sub 2], dat hij met controles heeft voldaan aan de in de uitspraak van 6 maart 2019 beschreven zorgplicht.
5.4. De slotsom is dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het college [appellant sub 2] terecht als overtreder heeft aangemerkt.
Heeft de rechtbank de boete terecht gematigd?
6. Het college betoogt dat de rechtbank de boete ten onrechte heeft gematigd. Aan haar oordeel heeft de rechtbank ten onrechte ten grondslag gelegd dat [appellant sub 2] de woning heeft gecontroleerd.
6.1. Uit wat hiervoor, onder 5.2., is overwogen volgt dat ook dit betoog van het college slaagt. De rechtbank had, in aanmerking genomen dat [appellant sub 2] geen feiten of omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt die tot matiging moeten leiden, moeten overwegen dat voor matiging geen grond bestaat.
Slotsom
7. Het hoger beroep van het college is gegrond en het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van 9 juli 2018 alsnog ongegrond verklaren. Dit betekent dat [appellant sub 2] alsnog de boete van € 20.500,- moet betalen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2019 in zaak nr. 18/5067;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020
176-753.
Bijlage
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
[…]
Huisvestingsverordening 2016
Artikel 3.1.1
1. Als woonruimte behorend tot een gebouw als bedoeld in artikel 21 van de wet wordt aangewezen:
a. alle zelfstandige woonruimte met een met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens;
b. alle zelfstandige woonruimte tot en met 200 huurpunten;
c. alle zelfstandige woonruimte met meer dan 200 huurpunten;
d. alle onzelfstandige woonruimte tot 750 huurpunten.
[…]
Artikel 3.1.2
[…]
5. Voor het onttrekken aan de bestemming tot bewoning ten behoeve van vakantieverhuur is geen vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet noodzakelijk mits en zolang:
a. de hoofdbewoner de woning feitelijk als hoofdverblijf heeft en ook als zodanig in de basisadministratie staat ingeschreven;
b. vakantieverhuur maximaal 60 dagen per jaar plaatsvindt;
c. aan niet meer dan vier personen per nacht onderdak wordt verleend;
d. geen sprake is van een huurwoning in eigendom van een woningcorporatie, en
e. de hoofdbewoner, elke keer voordat het gebruik ten behoeve vakantieverhuur start, deze wijze van gebruik van de woonruimte door middel van een door burgemeester en wethouders voorgeschreven formulier elektronisch heeft gemeld bij burgemeester en wethouders.
[…]