ABRvS, 06-03-2019, nr. 201804641/1/A3
ECLI:NL:RVS:2019:707
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-03-2019
- Zaaknummer
201804641/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2019:707, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑03‑2019; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Uitspraak 06‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 27 januari 2017 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete van € 13.500,00 opgelegd.
201804641/1/A3.
Datum uitspraak: 6 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 april 2018 in zaak nr. 17/6616 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2017 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete van € 13.500,00 opgelegd.
Bij besluit van 2 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lo-Fo-Sang, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] is mede-eigenaar van de woning in de [locatie] in Amsterdam. Uit de Basisregistratie Personen blijkt dat drie personen op dat adres staan ingeschreven, waaronder [persoon A] en [persoon B]. De woning is verdeeld over vier woonlagen. Uit internetonderzoek is gebleken dat de woning werd aangeboden op de [website]. Op 24 oktober 2016 hebben onder meer toezichthouders van de gemeente de woning bezocht. Uit het rapport van bevindingen van die dag blijkt dat in kamer 1 twee toeristen zijn aangetroffen die de kamer voor één nacht hadden geboekt. In kamer 2 is een vrouw aangetroffen die de kamer sinds ongeveer één maand samen met haar man huurt. In kamer 3 zijn drie toeristen aangetroffen. In kamer 4 zijn twee toeristen aangetroffen. In kamer 5 is niemand aangetroffen, maar in de kamer hing aan een haak kleding en ondergoed. Op de tafel lag een treinkaartje enkele reis van station Schiphol naar station Amsterdam Centraal en verder lag er een gesloten koffer op de vloer. Het college heeft aan [appellant] een bestuurlijke boete opgelegd, omdat hij het bepaalde in artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 heeft overtreden.
Bed & Breakfast?
3. [appellant] klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is voldaan aan de in artikel 3.1.2, vierde lid, van de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) gestelde voorwaarden voor het uitbaten van een bed & breakfast.
Daarover voert hij aan dat het hem niet kan worden verweten dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een bed & breakfast. Volgens [appellant] moeten [persoon A] en [persoon B] daarvoor verantwoordelijk worden gehouden, omdat zij de uitbaters van de bed & breakfast zijn. De rechtbank heeft dit onvoldoende betrokken in haar oordeel, aldus [appellant].
3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is voldaan aan de in artikel 3.1.2, vierde lid, van de Huisvestingsverordening gestelde voorwaarden, al omdat er aan meer dan vier personen tegelijkertijd onderdak is verleend. Hieruit volgt dat met het verhuren van de woning aan toeristen zonder een vergunning artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 is overtreden. Dit staat los van de vraag of [appellant] als overtreder is aan te merken.
Overtreder
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij als overtreder kan worden aangemerkt.
Daarover voert hij aan dat hij de woning heeft verhuurd en dat hij in de huurovereenkomst tussen hem en de huurders heeft vastgelegd dat zij altijd verantwoordelijk zijn voor eventuele verplichtingen van de kant van de gemeente. Van hem kan niet worden verwacht dat hij controleert of de huurders zich daaraan houden. [appellant] stelt dat hij af en toe wel de woning heeft bezocht en controles heeft verricht. Verder stelt [appellant] dat hij de woning niet gebruikt, dat de toeristen hem niet hebben genoemd als contactpersoon of beheerder en dat hij niet bekend was met de advertenties van de woning op de [website]. Nu er geen bewijs is dat hij betrokken was bij het verhuren van de woning aan toeristen, mag hem dit niet worden toegerekend. De rechtbank heeft deze omstandigheden onvoldoende in haar oordeel betrokken, aldus [appellant].
4.1. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1912) volgt dat de overtreder degene is die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. Daarbij is in dit geval van belang dat van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand moet de eigenaar aannemelijk maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt.
4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het op de weg lag van [appellant] als eigenaar en verhuurder van de woning om in zekere mate feitelijk toezicht te houden en dat hij niet aan die op hem rustende verplichting heeft voldaan. Uit de omstandigheid dat [appellant] in de huurovereenkomst tussen hem en zijn huurders heeft opgenomen dat deze laatsten altijd verantwoordelijk zijn en dat de woning niet illegaal mag worden gebruikt, kan niet worden afgeleid dat [appellant] feitelijk toezicht op het gebruik van de woning heeft gehouden (uitspraak van de Afdeling van 16 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3884). [appellant] heeft daarnaast volstaan met te stellen dat hij af en toe controles in de woning heeft verricht, zonder daarbij te concretiseren wanneer en op welke wijze hij dat heeft gedaan. Verder is niet gebleken dat [appellant] zich heeft laten informeren over het gebruik van de woning door zijn huurders. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist of niet had kunnen weten dat de woning in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 werd verhuurd aan toeristen. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat [appellant] als overtreder aan te merken is.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
w.g. Borman w.g. Crombach
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019
689.
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
[…]
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
Artikel 3.1.2 Reikwijdte vergunningplicht
1. De in artikel 3.1.1 aangewezen woonruimten mogen niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder d van de wet:
a. anders dan ten behoeve van bewoning of het gedeeltelijk gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning worden onttrokken; of
[…]
4. Voor het gedeeltelijk onttrekken aan de bestemming tot bewoning ten behoeve van bed & breakfast is geen vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet noodzakelijk mits en zolang:
a. de hoofdbewoner de woning als hoofdverblijf heeft en deze bewoner ook als zodanig in de basisadministratie staat ingeschreven;
b. de bestemming tot bewoning overheersend blijft;
c. aan niet meer dan vier personen per nacht onderdak wordt verleend; en
d. de hoofdbewoner, voordat het gebruik ten behoeve van bed & breakfast start, het gebruik heeft gemeld bij burgemeester en wethouders.
[…]