ABRvS, 02-09-2020, nr. 201905711/1/A3
ECLI:NL:RVS:2020:2071
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-09-2020
- Zaaknummer
201905711/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2020:2071, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑09‑2020; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 2 februari 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant] een boete opgelegd van € 20.500,- wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014. Op 12 januari 2018 hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam een bezoek gebracht aan de woning aan de [locatie] in Amsterdam. Op die datum huurde [appellant] deze woning en stond hij in de basisregistratie personen op dat adres ingeschreven. In dit rapport staat dat de toezichthouders in de woning twee toeristen hebben aangetroffen en dat deze hebben verklaard dat zij de enige slaapkamer van de woning via Airbnb huurden, dat zij de sleutel van de woning bij aankomst hebben gekregen van hun verhuurder en dat tijdens hun verblijf twee verschillende stellen in de woonkamer hebben verbleven.
201905711/1/A3.
Datum uitspraak: 2 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2019 in zaak nr. 18/5694 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2018 heeft het college aan [appellant] een boete opgelegd van € 20.500,- wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014.
Bij besluit van 9 augustus 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.H.D. Luteijn, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen uit de Huisvestingswet 2014 en de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Die bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Besluit van 9 augustus 2018
2. Op 12 januari 2018 hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam een bezoek gebracht aan de woning aan de [locatie] in Amsterdam (hierna: de woning). Op die datum huurde [appellant] deze woning en stond hij in de basisregistratie personen (hierna: brp) op dat adres ingeschreven. Van het huisbezoek is op ambtsbelofte een rapport van bevindingen opgemaakt. In dit rapport staat dat de toezichthouders in de woning twee toeristen hebben aangetroffen en dat deze hebben verklaard dat zij de enige slaapkamer van de woning via Airbnb huurden, dat zij de sleutel van de woning bij aankomst hebben gekregen van hun verhuurder en dat tijdens hun verblijf twee verschillende stellen in de woonkamer hebben verbleven. In het rapport staat verder dat de buurman die op nummer […] woont heeft verklaard dat [appellant] nooit in de woning aanwezig is. Verder bevat het rapport een beschrijving van de spullen die zich in de woning bevonden. Volgens het college blijkt uit deze bevindingen dat de woning aan de bestemming tot bewoning was onttrokken. In artikel 3.1.1. van de Huisvestingsverordening 2016 is bepaald dat voor alle woonruimte in Amsterdam geldt dat zo'n onttrekking alleen is toegestaan als daarvoor een onttrekkingsvergunning in de zin van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 is afgegeven. Volgens artikel 3.1.2., vijfde lid, van de Huisvestingsverordening 2016 is deze vergunning weliswaar niet vereist als sprake is van tijdelijke vakantieverhuur, maar daarvoor is wel vereist dat de hoofdbewoner - in dit geval [appellant] - de woning als hoofdverblijf heeft. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat dit niet het geval is. Ook uit het feit dat [appellant] op Airbnb zowel de slaapkamer als de woonkamer adverteert blijkt dit. Omdat voor de woning geen onttrekkingsvergunning is afgegeven heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete opgelegd van € 20.500,-.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet zijn hoofdverblijf in de woning had. Aan dit oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat in het rapport van bevindingen staat dat er in de hele woning nagenoeg geen persoonlijke spullen zijn aangetroffen van een hoofdbewoner en dat er toeristen in de woning zijn aangetroffen die hebben verklaard dat ook in de woonkamer toeristen verbleven. Zelfs als [appellant] zou worden gevolgd in zijn stelling dat de toeristen hem en zijn partner ten onrechte hebben aangezien voor toeristen, zou dit niet wegnemen dat uit de verklaringen van de toeristen kan worden afgeleid dat [appellant] de woonkamer aan minstens één stel heeft verhuurd. Dit strookt niet met zijn verklaring dat hij permanent in de woonkamer verbleef. Het college heeft de hiervoor weergegeven verklaring van de buurman die op nummer […] woont verder terecht aangemerkt als ondersteunend bewijs, aldus de rechtbank.
Bewijskracht van het rapport van bevindingen
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank haar oordeel over het hoofdverblijf ten onrechte heeft gebaseerd op het rapport van bevindingen. Om te voldoen aan de vereisten van het in artikel 6 van het EVRM neergelegde recht op een 'fair trial' mag de rechtbank zich alleen op dat rapport baseren als dat voldoet aan de vereisten voor de verslaglegging door opsporingsambtenaren en de bewijskracht daarvan, neergelegd in het Wetboek van Strafvordering. Het rapport van bevindingen voldoet niet aan die vereisten. Ten eerste omdat de in dat rapport vermelde informatie over persoonlijke spullen hoofdzakelijk is gebaseerd op wat is verklaard door de toeristen die de slaapkamer huurden, terwijl uit het rapport blijkt dat de toezichthouders de woning niet, dan wel nauwelijks zelf hebben gecontroleerd op de aanwezigheid van persoonlijke spullen. Ten tweede omdat uit het rapport niet blijkt welke vragen de toezichthouders hebben gesteld aan die toeristen, en daaruit ook niet blijkt waarop deze toeristen hun antwoorden hebben gebaseerd, aldus [appellant].
4.1. Aan [appellant] is een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5:40, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) opgelegd. Dat betekent dat in deze zaak in zoverre de Awb van toepassing is en niet het Wetboek van Strafvordering (uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1585).
4.2. De Afdeling heeft eerder overwogen (uitspraak van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2765) dat in het geval een verhuurder in de brp staat ingeschreven op het adres van de verhuurde woning en zijn hoofdverblijf bepalend is voor de vraag of een boete als hier aan de orde mag worden opgelegd, het college moet aantonen dat die verhuurder op het moment van de verweten verhuur geen hoofdverblijf had in de verhuurde woning. Dat uit een rapport van bevindingen niet blijkt dat persoonlijke spullen aanwezig waren in een woning is onvoldoende om aan deze bewijslast te voldoen, als de in dat rapport vervatte informatie over persoonlijke spullen hoofdzakelijk is gebaseerd op verklaringen van toeristen en uit dat rapport niet blijkt dat de toezichthouders de betreffende woning zelf hebben gecontroleerd op de aanwezigheid van persoonlijke spullen of afsluitbare laden en kasten waarin persoonlijke spullen konden zijn opgeborgen (uitspraak van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3728).
4.3. Anders dan [appellant] stelt blijkt uit het rapport van bevindingen dat de toezichthouders de woning hebben gecontroleerd op de aanwezigheid van persoonlijke spullen. Het rapport bevat een beschrijving van alle ruimten van de woning, te weten de slaapkamer, de badkamer, de opbergruimte in de gang, de keuken en de woonkamer, waarbij per kamer is beschreven welke spullen zich in die ruimten bevonden. Deze beschrijving, die wordt ondersteund door een beeldverslag, omvat ook de inhoud van de in de verschillende ruimtes aangetroffen kasten.
Verder komt uit de paragraaf 'Inhoudelijk' van het rapport van bevindingen voldoende naar voren welke vragen de toezichthouders aan de toeristen hebben gesteld. Uit de door de toeristen gegeven antwoorden blijkt duidelijk dat deze zijn gebaseerd op wat zij zelf tijdens hun huurperiode hebben meegemaakt en waargenomen.
Het betoog faalt.
Hoofdverblijf
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft aangetoond dat hij niet zijn hoofdverblijf had in de woning. Dat geen persoonlijke spullen zijn aangetroffen in de woning is te verklaren doordat hij een ‘millennial’ is die leeft met weinig persoonlijke spullen. Na beëindiging van de huurovereenkomst voor de woning heeft hij een gemeubileerde woning elders gehuurd. Bovendien is niet aannemelijk dat hij ook de woonkamer verhuurde aan toeristen, aangezien de woonkamerdeur niet kon worden afgesloten en voor het raam tussen de gang en de woonkamer alleen een handdoek hing. De advertentie op Airbnb ziet ook slechts op één kamer. Daarnaast heeft de eigenaar van de woning verklaard dat hij hem in 2017 een aantal malen heeft bezocht om te verzekeren dat hij op de in het huurcontract afgesproken wijze van de woning gebruik maakte, en dat hij persoonlijke post ontving op het adres van de woning. Uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat hij wel zijn hoofdverblijf had in de woning, aldus [appellant].
5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het, ook indien [appellant] als ‘millennial’ leeft, niet aannemelijk is dat hij op de plek waar hij permanent woont helemaal geen kleding en schoeisel heeft. Dat hij na de beëindiging van de huurovereenkomst voor de woning een gemeubileerde woning elders heeft gehuurd, doet hieraan niet af. De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat de omstandigheid dat de woonkamerdeur niet op slot kon en er slechts een handdoek hing om inkijk in de woonkamer te voorkomen, niet betekent dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ook de woonkamer werd verhuurd. Toeristen die bij een particulier een kamer huren via Airbnb verwachten van hun verblijfsruimte niet de inrichting van een hotelaccommodatie. Daar komt bij dat [appellant] in hoger beroep niet gemotiveerd heeft betwist dat, zelfs als zou worden aangenomen dat de toeristen hem en zijn partner ten onrechte hebben aangezien voor toeristen, uit de verklaringen van de toeristen kan worden afgeleid dat hij ook de woonkamer op zijn minst aan één stel heeft verhuurd. Uit het enkele feit dat [appellant] op het adres van de woning persoonlijke post ontving volgt evenmin dat hij in de woning ook zijn hoofdverblijf had. De rechtbank heeft daarnaast terecht overwogen dat de verklaring van de verhuurder van [appellant], geen betrekking heeft op de dag van de overtreding. Ook daarom volgt uit die verklaring niet dat [appellant] ten tijde van het huisbezoek van de toezichthouders zijn hoofdverblijf had in de woning.
Het betoog faalt.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020
176-753.
Bijlage
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken of onttrokken te houden;
[…]
Huisvestingsverordening 2016
Artikel 3.1.1
1. Als woonruimte behorend tot een gebouw als bedoeld in artikel 21 van de wet wordt aangewezen:
a. alle zelfstandige woonruimte met een met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens;
b. alle zelfstandige woonruimte tot en met 200 huurpunten;
c. alle zelfstandige woonruimte met meer dan 200 huurpunten;
d. alle onzelfstandige woonruimte tot 750 huurpunten.
[…]
Artikel 3.1.2
[…]
5. Voor het onttrekken aan de bestemming tot bewoning ten behoeve van vakantieverhuur is geen vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet noodzakelijk mits en zolang:
a. de hoofdbewoner de woning feitelijk als hoofdverblijf heeft en ook als zodanig in de basisadministratie staat ingeschreven;
b. vakantieverhuur maximaal 60 dagen per jaar plaatsvindt;
c. aan niet meer dan vier personen per nacht onderdak wordt verleend;
d. geen sprake is van een huurwoning in eigendom van een woningcorporatie, en
e. de hoofdbewoner, elke keer voordat het gebruik ten behoeve vakantieverhuur start, deze wijze van gebruik van de woonruimte door middel van een door burgemeester en wethouders voorgeschreven formulier elektronisch heeft gemeld bij burgemeester en wethouders.
[…]