Einde inhoudsopgave
Vissersvaartuigenbesluit 2002
Artikel 5.29 Ventilatiesystemen
Geldend
Geldend vanaf 20-02-2002
- Bronpublicatie:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-02-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.30, tweede lid, zijn er middelen aanwezig voor het stopzetten van ventilatoren en het sluiten van hoofdin- en uitlaten van ventilatiesystemen van buiten de ruimten die worden geventileerd.
2.
Er zijn middelen aanwezig om de ringvormige ruimten rond schoorstenen vanaf een veilige plaats te kunnen sluiten.
3.
Ventilatieopeningen zijn toegestaan in en onder deuren in schotten van gangen, met dien verstande dat dergelijke openingen niet mogen zijn aangebracht in en onder deuren van trapomsluitingen. De openingen in deuren mogen alleen in de onderste helft van de deur zijn aangebracht. Indien een dergelijke opening zich bevindt in of onder een deur, mag de totale oppervlakte van deze opening of openingen niet meer bedragen dat[lees: dan] 0,05 m2. Indien een dergelijke opening in een deur is aangebracht, is deze voorzien van een rooster van onbrandbaar materiaal.
4.
Ventilatiekanalen voor ruimten voor machines van categorie A of voor kombuizen mogen over het algemeen niet door ruimten voor accommodatie, dienstruimten of controlestations lopen. Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan evenwel toestaan dat deze ventilatiekanalen door de bovengenoemde ruimten lopen, mits zij zijn vervaardigd van staal of ander, gelijkwaardig materiaal en zodanig zijn uitgevoerd dat de brandwerendheid van schotten en dekken niet vermindert.
5.
Ventilatiekanalen voor ruimten voor accommodatie, dienstruimten of controlestations mogen over het algemeen niet door ruimten voor machines van categorie A of door kombuizen lopen. Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan evenwel toestaan dat deze ventilatiekanalen door de bovengenoemde ruimten lopen, mits zij zijn vervaardigd van staal of ander, gelijkwaardig materiaal en zodanig zijn uitgevoerd dat de brandwerendheid van schotten en dekken niet vermindert.
6.
Bergplaatsen waarin zich aanzienlijke hoeveelheden gemakkelijk ontvlambare stoffen bevinden, zijn voorzien van ventilatie-inrichtingen die zijn gescheiden van andere ventilatiesystemen. De ventilatie vindt plaats op hoog en op laag niveau in de ruimte en de in- en uitlaten van de ventilatoren zijn op een veilige plaats aangebracht en zijn voorzien van vlamkerende inrichtingen.
7.
Ventilatiesystemen die ruimten voor machines bedienen, zijn onafhankelijk van systemen die andere ruimten bedienen.
8.
Indien ventilatieschachten of -kanalen ruimten aan weerszijden van schotten en dekken van klasse ‘A’ bedienen, zijn er kleppen aangebracht ter voorkoming van verspreiding van vuur en rook van de ene ruimte naar de andere. Met de hand bedienbare kleppen kunnen aan beide zijden van het schot of het dek geopend en gesloten worden. Indien de schachten of kanalen met een oppervlakte van de dwarsdoorsnede van meer dan 0,02 m2 lopen door schotten en dekken van klasse ‘A’, zijn er automatisch sluitende kleppen aangebracht. Schachten die ruimten bedienen die slechts aan één zijde van dergelijke schotten zijn gelegen, voldoen aan het bepaalde in artikel 5.9, eerste lid, onder b.