Einde inhoudsopgave
Overeenkomst inzake Partnerschap en Samenwerking waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds
Artikel 28
Geldend
Geldend vanaf 01-02-1997
- Bronpublicatie:
24-06-1994, Trb. 1994, 268 (uitgifte: 12-12-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-1997
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-03-1998, Trb. 1998, 66 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
De Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en Rusland, anderzijds, kennen elkaar, wat de voorwaarden voor de vestiging van vennootschappen op hun grondgebied betreft, geen minder gunstige behandeling toe dan die welke zij aan enig derde land toekennen, overeenkomstig hun respectieve wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
2.
Onverminderd de in bijlage 3 genoemde voorbehouden kennen de Gemeenschap en haar Lid-Staten de op hun grondgebied gevestigde dochterondernemingen van Russische vennootschappen, wat de werking daarvan betreft, geen minder gunstige behandeling toe dan de meest voordelige behandeling die zij toekennen aan andere vennootschappen uit de Gemeenschap of aan vennootschappen uit de Gemeenschap die dochterondernemingen zijn van een vennootschap uit enig derde land, overeenkomstig hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
3.
Onverminderd de in bijlage 4 genoemde voorbehouden kent Rusland aan de in Rusland gevestigde dochterondernemingen van vennootschappen uit de Gemeenschap, wat de werking daarvan betreft, geen minder gunstige behandeling toe dan de meest voordelige behandeling die het toekent aan andere Russische vennootschappen of aan Russische vennootschappen die dochterondernemingen zijn van een vennootschap uit enig derde land, overeenkomstig zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
4.
De Gemeenschap en haar Lid-Staten, enerzijds, en Rusland, anderzijds, kennen aan filialen van Russische vennootschappen respectievelijk vennootschappen uit de Gemeenschap, wat de werking daarvan betreft, geen minder gunstige behandeling toe dan die welke zij aan filialen van vennootschappen uit enig derde land toekennen, overeenkomstig hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.
5.
De bepalingen van de leden 2 en 3 mogen door de op het grondgebied van een Partij gevestigde dochterondernemingen van vennootschappen uit de andere Partij niet worden gebruikt om de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de eerste Partij in verband met de toegang tot specifieke sectoren of activiteiten te omzeilen.
De in de leden 2 en 3 bedoelde behandeling wordt aan vennootschappen die op de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst in de Gemeenschap of Rusland gevestigd zijn, toegekend met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst, en aan vennootschappen die zich na deze datum in de Gemeenschap of Rusland vestigen met ingang van de datum van vestiging.