Einde inhoudsopgave
Overeenkomst inzake Partnerschap en Samenwerking waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds
Artikel 34
Geldend
Geldend vanaf 01-02-1997
- Bronpublicatie:
24-06-1994, Trb. 1994, 268 (uitgifte: 12-12-1994, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-1997
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-03-1998, Trb. 1998, 66 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
De Partijen vermijden in zoverre mogelijk het nemen van maatregelen of het ontplooien van activiteiten die de voorwaarden voor de vestiging en de werking van vennootschappen uit de andere Partij restrictiever maken dan op de dag voorafgaande aan de datum van ondertekening van deze Overeenkomst het geval was.
2.
Uiterlijk aan het einde van het derde jaar na de ondertekening van deze Overeenkomst en vervolgens eenmaal per jaar onderzoeken de partijen in het kader van de Samenwerkingsraad:
- —
de door elke Partij sedert de datum van ondertekening van deze Overeenkomst genomen maatregelen die gevolgen hebben voor de vestiging of de werking van vennootschappen van een Partij op het grondgebied van de andere Partij en waarop de in artikel 28 bedoelde verbintenissen betrekking hebben; en
- —
of het voor de Partijen mogelijk is:
- =
de verbintenis op te nemen geen maatregelen te nemen of acties te ondernemen die de voorwaarden voor de vestiging en de werking van elkaars vennootschappen restrictiever kunnen maken dan ten tijde van dit onderzoek het geval was, voor zover deze Overeenkomst daarin niet reeds voorziet, of
- =
andere verbintenissen aan te gaan die hun vrijheid van handelen beperken
op gebieden die tussen de Partijen zijn overeengekomen op grond van de in artikel 28 genoemde verbintenissen.
Indien een Partij na een dergelijk onderzoek van mening is dat de andere Partij sedert de ondertekening van deze Overeenkomst maatregelen heeft genomen die tot een situatie hebben geleid die, wat de vestiging of de werking van vennootschappen van de eerste Partij op het grondgebied van de andere Partij betreft aanmerkelijk restrictiever is dan de situatie op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst, kan deze Partij de andere Partij verzoeken met haar in overleg te treden. In dat geval zijn de bepalingen van deel A van bijlage 8 van toepassing.
3.
Ter bevordering van de doelstellingen van dit artikel worden maatregelen genomen als bedoeld in deel B van bijlage 8.
4.
De bepalingen van dit artikel laten die van artikel 51 onverlet. De omstandigheden waarop artikel 51 van toepassing is, worden uitsluitend beheerst door de bepalingen van dat artikel, met uitsluiting van elk ander artikel.