Vgl. HR 4 november 2011, LJN: BQ4182.
HR, 16-03-2012, nr. 11/03869
ECLI:NL:HR:2012:BU7361
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16-03-2012
- Zaaknummer
11/03869
- Conclusie
Mr. F.F. Langemeijer
- LJN
BU7361
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BU7361, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BU7361
ECLI:NL:PHR:2012:BU7361, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BU7361
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑03‑2012
16 maart 2012
Eerste Kamer
11/03869
EE/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
WATAPANA INVESTMENT N.V.,
gevestigd te Oranjestad, Aruba,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Watapana en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instantie
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de vonnissen in de zaak AR 2250/07-H. 148/09 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 21 september 2010 (tussenvonnis) en 15 maart 2011 (eindvonnis).
Het eindvonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindvonnis van het hof heeft Watapana beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
3. De ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Watapana heeft bij dagvaarding van 14 juni 2011 beroep in cassatie ingesteld. De zaak is op 2 september 2011 voor de eerste maal uitgeroepen ter terechtzitting van de Hoge Raad.
3.2 Bij brief van 5 september 2011 heeft de griffie van de Hoge Raad aan de advocaat van Watapana medegedeeld dat het voorlopig griffierecht is vastgesteld op € 710,--. Deze brief bevat voorts de mededeling: "Dit bedrag wordt binnenkort afgeboekt van uw rekening-courant of u ontvangt een acceptgiro van de Centrale Financiële Dienst in het Paleis van Justitie". Het verschuldigde griffierecht is betaald op 14 oktober 2011. Ingevolge art. 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken had het griffierecht moeten zijn voldaan binnen vier weken na uitroeping van de zaak ter terechtzitting, derhalve uiterlijk op 30 september 2011.
3.3 Watapana is door de Hoge Raad in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de te late betaling.
Zij heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule van art. 127a lid 3 Rv. In dit verband heeft zij aangevoerd dat haar advocaat op grond van de brief van 5 september 2011 heeft aangenomen dat het griffierecht van de rekening-courant van haar kantoor zou worden afgeschreven dan wel dat zij nog een acceptgiro ten behoeve van de betaling zou ontvangen. Voorts heeft zij gesteld dat de nota griffierecht die volgens de administratie van de griffie van de Hoge Raad op 6 september 2011 aan haar advocaat is gezonden, door deze niet is ontvangen.
3.4 Wat betreft de mededeling in de brief van 5 september 2011 dat het verschuldigde bedrag aan griffierecht zal worden afgeboekt van de rekening-courant van de advocaat of dat nog een acceptgiro zou worden toegestuurd, geldt het volgende.
Uit onderzoek door de Advocaat-Generaal (zie de conclusie onder 9) is gebleken dat de advocaat van Watapana geen rekening-courantverhouding met de griffie van de Hoge Raad heeft. De advocaat heeft derhalve niet mogen aannemen dat het verschuldigde griffierecht langs deze weg door de griffie van de Hoge Raad zou (kunnen) worden afgeboekt.
Voorts moet als uitgangspunt worden genomen dat in cassatie partijen in alle gevallen worden vertegenwoordigd door een advocaat en dat deze op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht moet worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan. In de brief van 5 september 2011 is niet medegedeeld dat de termijn voor betaling van het griffierecht niet zal worden gehandhaafd of dat een afwijkende termijn geldt. Het voorgaande brengt mee dat de advocaat niet kan afwachten totdat hem een acceptgiro wordt toegestuurd, maar zo nodig actie moet ondernemen teneinde te zorgen voor tijdige betaling van het griffierecht. Dat hij niet binnen de wettelijke betalingstermijn een acceptgiro heeft ontvangen, brengt daarom niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is (vgl. HR 10 februari 2012, LJN BU5603). Ook hetgeen overigens nog door de advocaat van Watapana is aangevoerd (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7), kan het beroep op de hardheidsclausule niet rechtvaardigen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart Watapana niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt Watapana in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 339,38 aan verschotten en € 500,-- aan salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 16 maart 2012.
Conclusie 02‑12‑2011
Mr. F.F. Langemeijer
Partij(en)
Conclusie inzake:
Watapana Investment N.V.
tegen
[Verweerder]
1.
In deze zaak, over verjaring van een vordering tot schadevergoeding, is het griffierecht niet op tijd voldaan.
2.
Bij dagvaarding van 14 juni 2011 heeft Watapana cassatieberoep ingesteld tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 15 maart 2011. De zaak is op 2 september 2011 voor de eerste maal uitgeroepen ter terechtzitting.
3.
Bij brief van 5 september 2011 heeft de griffie van de Hoge Raad aan de advocaat van Watapana bericht dat het voorlopig griffierecht is vastgesteld op € 710,-. De brief vervolgde: ‘Dit bedrag wordt binnenkort afgeboekt van uw rekening-courant of u ontvangt een acceptgiro van de Centrale Financiële Dienst in het Paleis van Justitie’. Deze brief heeft de advocaat van Watapana, naar eigen zeggen, op 9 september 2011 ontvangen.
4.
Op 6 september 2011 heeft de afdeling Financieel-economische Zaken aan de advocaat van Watapana een nota griffierecht verzonden, houdende de mededeling dat het bedrag van € 710,- uiterlijk 28 dagen na dagtekening op de bankrekening van het gerecht dient te zijn bijgeschreven.
5.
Ingevolge artikel 3 lid 3 Wet griffierechten burgerlijke zaken behoorde Watapana ervoor zorg te dragen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na uitroeping van de zaak ter terechtzitting was bijgeschreven op de rekening van de griffier van de Hoge Raad dan wel ter griffie van de Hoge Raad was gestort. De termijn liep af op 30 september 2011. Watapana heeft het griffierecht eerst op 14 oktober 2011 betaald, derhalve te laat. Het bepaalde in artikel 409a lid 2 Rv brengt mee dat zij niet kan worden ontvangen in haar cassatieberoep1..
6.
Art. 127a lid 3 in verbinding met art. 409a Rv biedt een mogelijkheid om deze sanctiebepaling buiten toepassing te laten indien de rechter van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van een of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Onder bepaalde omstandigheden heeft de Hoge Raad een beroep op de hardheidsclausule aanvaard in gevallen waarin de met de uitvoering van de wet belaste overheidsinstanties onjuiste mededelingen hadden gedaan over de ingangsdatum van de betalingstermijn en/of andere mededelingen hadden gedaan die, naar hun inhoud en naar de wijze waarop zij werden gedaan, bijvoorbeeld in voorgedrukte brieven, bij de rechtzoekende de verwachting hebben kunnen wekken dat, ondanks het verstreken zijn van de wettelijke termijn, vanwege de gerechtelijke instanties alsnog een mogelijkheid werd geboden om binnen de medegedeelde termijn het griffierecht te voldoen zonder voor niet-ontvankelijkheid van het beroep te hoeven vrezen2..
7.
Ter rolzitting van 14 oktober 2011 is aan de advocaat van Watapana medegedeeld dat het verschuldigde griffierecht niet op tijd was ontvangen; zij is in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Diezelfde dag heeft Watapana het bedrag van € 710,- betaald. Bij akte uitlating d.d. 28 oktober 2011 heeft Watapana een beroep gedaan op de ‘hardheidsclausule’ als bedoeld in art. 409a lid 3 Rv in verbinding met art. 127a lid 3 Rv. Daartoe heeft zij — in het kort — het volgende aangevoerd:
- (a)
dat zij erop mocht vertrouwen dat het griffierecht in rekening-courant zou worden afgerekend dan wel dat zij hiervoor een nota zou ontvangen, hetgeen niet is gebeurd;
- (b)
dat zij het griffierecht niet op eigen initiatief kon overmaken omdat de hoofdsom, en daarmee de hoogte van het verschuldigde griffierecht, niet met zekerheid kon worden vastgesteld;
- (c)
dat de onderhavige regeling ertoe strekt het incassorisico voor de Staat te beperken en dat in dit geval geen incassorisico bestaat;
- (d)
dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid disproportioneel is, en
- (e)
dat de wederpartij niet in zijn rechtszekerheid wordt geschaad indien niet-ontvankelijkverklaring achterwege zou blijven.
8.
Eventuele onbekendheid van Watapana of haar advocaat met de wettelijke betalingstermijn is op zichzelf niet voldoende grond voor toepassing van de hardheidsclausule. De advocaat bij de Hoge Raad, door wie een procespartij in cassatie wordt vertegenwoordigd, moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van deze termijn en van de ver strekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan3.. Een eventuele rechtsdwaling komt voor risico van degene die het beroep instelt.
9.
Wat betreft het argument onder (a): niet duidelijk is op welke grond Watapana, althans haar advocaat, op grond van de brief van 5 september 2011 erop zou mogen vertrouwen dat het verschuldigde griffierecht wordt afgeboekt in rekening-courant. Voor zover uit de zaaksadministratie blijkt, heeft de advocaat van Watapana geen rekening-courantverhouding met de griffie van de Hoge Raad4.. Wat betreft het gestelde vertrouwen dat haar nog een nota griffierecht zou worden toegestuurd: de tekst van de brief, in het bijzonder de in alinea 3 geciteerde passage, rechtvaardigt niet het vertrouwen dat de wettelijke betalingstermijn niet zal worden gehandhaafd, noch dat de sanctie van niet-ontvankelijkverklaring bij niet tijdige betaling achterwege zal blijven. Over het een, noch over het ander wordt in die brief iets gezegd.
10.
De op 6 september 2011 aan de advocaat van Watapana verzonden nota griffierecht behelst een mededeling in strijd met de wet, daar waar wordt meegedeeld dat het verschuldigde griffierecht ‘uiterlijk 28 dagen na dagtekening van deze nota’ dient te worden bijgeschreven’. Niet is aangevoerd dat Watapana of haar advocaat hierdoor op het verkeerde spoor is gezet: Watapana heeft in haar akte (onder 4) de ontvangst van die nota betwist. Overigens, zelfs al zou zij deze nota hebben ontvangen, dan heeft zij het griffierecht eerst op 14 oktober 2011 voldaan en zich dus ook niet gehouden aan de termijn van 28 dagen na dagtekening van de nota.
11.
Het argument onder (b) gaat niet op, omdat Watapana in ieder geval na de brief van 5 september 2011, waarvan de ontvangst vaststaat, bekend was met de hoogte van het voor deze zaak verschuldigde (voorlopig) griffierecht; overigens volgt het tarief uit de wet. Zou overschrijving van dit bedrag binnen de wettelijke betalingstermijn om praktische redenen niet haalbaar zijn geweest, dan had Watapana het bedrag ter griffie kunnen storten.
12.
Wat betreft de overige aangevoerde argumenten (c, d en e): bij beantwoording van de vraag of de nadelige gevolgen van verwarringwekkende gedragingen en nalatigheden vanwege de met de vaststelling en inning van het griffierecht belaste administratie voor rekening van de rechtzoekende komen, weegt zwaar dat de sinds 1 januari 2011 geldende regeling een ingrijpende wijziging inhoudt ten opzichte van de vroegere regeling, doordat niet alleen het griffierecht vooraf moet worden voldaan maar ook op het niet tijdig voldoen de naar verhouding strenge sanctie van niet-ontvankelijkheid is gesteld. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat deze zware sanctie niet de rechtszekerheid met betrekking tot de onherroepelijkheid van rechterlijke uitspraken dient, maar is bedoeld als prikkel tot naleving van voorschriften die vooral de strekking hebben het incassorisico van de Staat met betrekking tot het verschuldigde griffierecht te beperken5..
13.
In de rechtspraak zijn deze omstandigheden opgevat als argumenten die in combinatie met verwarringwekkende gedragingen en nalatigheden vanwege de met de vaststelling en inning van het griffierecht belaste administraties tot de genoemde conclusie kunnen leiden. Bij gebreke van zulke gedragingen of nalatigheden, zijn zij in de rechtspraak niet aanvaard als een zelfstandige grond voor toepassing van de hardheidsclausule. De slotsom is dat Watapana niet in haar cassatieberoep kan worden ontvangen.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 02‑12‑2011
HR 4 november 2011, LJN: BU3348. Zie ook: HR 4 november 2011, LJN: BQ7045, waarin naast een verwarring wekkende mededeling zijdens de administratie omtrent de betalingstermijn kennelijk ook de mondelinge behandeling ter rolzitting aan het gerezen misverstand bij de behandelend advocaat had bijgedragen. Zie voorts: Hof 's‑Gravenhage 6 juli 2011 (LJN: BR1639), JIN 2011/674 m.nt. Schouten; Hof Amsterdam 21 juni 2011, LJN: BR4354.
HR 4 november 2011, LJN: BU 3348; HR 4 november 2011, LJN: BQ7045.
Na dit voorval heeft de afdeling FEZ een brief d.d. 31 oktober 2011 ontvangen van Haagrecht Advocaten, waaruit blijkt dat de advocaat van Watapana geen gebruik maakt van de rekening-courant van dat kantoor en liever per zaak een nota griffierecht ontvangt.
HR 4 november 2011, LJN: BQ7045, reeds aangehaald, rov. 2.4.