Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.4.2
6.4.2 Rente, kosten en valutaresultaten
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS590962:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Ter wille van de leesbaarheid wordt de frase winstuitdelingen, teruggaven van gestort kapitaal, kapitaalstortingen en aflossingen of verstrekkingen van een hybride lening afgekort tot winstuitdelingen enz.
Nota navv, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 30.
Vergelijk Bouwman, J.N. & De Jong, M.G.; Wegwijs in de vennootschapsbelasting, SDU Uitgevers BV, Den Haag, 2003, blz. 222.
Nota navv, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 30.
In dezelfde zin De Vries, R.J.; Voorgestelde aanpassingen van de Wet op de vennootschapsbelasting 1996 met het oog op de uitholling van de belastinggrondslag, FED 1996/1524. De redactie van Fiscale Encyclopedie de Vakstudie merkt in aantekening 11 bij art. 10a op dat het voor de hand ligt om valutaresultaten naar analogie met het (oude) art. 13, lid 1 buiten de heffing te houden. Vergelijk ook Bouwman, J.N. & De Jong, M.G.; Wegwijs in de vennootschapsbelasting, SDU Uitgevers BV, Den Haag, 2003, blz. 222.
Een andere mogelijkheid is de invoering van een carry-forwardregeling ex art. 13a. Een dergelijke oplossing blijft binnen de bestaande wetgeving.
De motivering van de staatssecretaris van een dergelijke onevenredige behandeling van valutaresultaten en kosten ontbreekt in de parlementaire behandeling. Overigens kan een belastingplichtige er voor zorgen dat alleen ‘echte’ winst wordt belast. Goedkoopmansgebruik verplicht mijns inziens namelijk niet tot het nemen van verlies. Indien er wordt gewaardeerd op historische koers, is er geen tussentijds niet-aftrekbaar verlies en is eventueel behaalde winst ook daadwerkelijk winst.
Nota navv, EK 2001-2002, 28 034, blz. 7.
Zie uitgebreider paragraaf 4.3.2.1.
Dit verschil in fiscale behandeling voor de instrumenten die risico’s afdekken tussen art. 10, lid 1, onderdeel d en art. 10a komt op het eerste gezicht vreemd voor. Dit onderscheid komt mijns inziens echter voort uit het feit dat beide regelingen een heel ander achtergrond hebben: art. 10a het bestrijden van winstdrainage en art. 10, lid 1, onderdeel d het gelijk behandelen van hybride leningen met eigen vermogen.
Vergelijk de redactie van Fiscale Encyclopedie de Vakstudie in aantekening 10 bij art. 10a.
In dit kader wijs ik nog op de behandeling van rente over rente ter zake van een schuld die is aangegaan voor de verwerving van een eigen woning. De rente over rente valt niet onder art. 3.120 aanhef en lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001. Deze rente ter zake van die schuld valt in box 3, aangezien deze schuld een te ver verwijderd verband heeft met de eigen woning. Mogelijk is dit voor rente over art. 10a-rente ook het geval.
Bij het schuldig blijven van winstuitdelingen, kapitaalstortingen, kapitaalteruggaven en aflossingen of verstrekkingen van een hybride lening1, wordt de rente in beginsel niet toegelaten in aftrek op de winst. Deze aftrekbeperking blijft evenwel niet beperkt tot rente. Onder rente worden namelijk ook kosten en valutaresultaten begrepen. Blijkens de Nota navv dient het begrip kosten ruim te worden opgevat.2 Hieronder vallen zeer waarschijnlijk bijvoorbeeld ook bankkosten en juridische (advies)kosten voor het opstellen van de leenovereenkomst.3 Verder vallen ook valutaverliezen ter zake van een besmette lening onder het bereik van art. 10a, almede kosten om valutarisico’s of andere risico’s af te dekken.4
Opgemerkt zij dat naar de letter van de tekst van art. 10a alleen valutaverliezen buiten de winst worden gehouden. Valutawinsten en winsten op instrumenten om koersrisico’s af te dekken vallen daarentegen onder het heffingsbereik van de vennootschapsbelasting. Een saldering van kosten en winst lijkt mij echter een redelijkere oplossing5, eventueel met de beperking dat een dergelijke saldering niet kan leiden tot een aftrekbaar verlies.6 Daarnaast kan deze bepaling leiden tot het onbevredigende resultaat: het verlies in jaar 1 op een schuld die luidt in een buitenlandse valuta als gevolg van een koersstijging van die buitenlandse munteenheid, kan niet ten laste worden gebracht van de winst, terwijl een winst op diezelfde schuld door een koersdaling van de munteenheid tot het niveau van het begin van jaar 1 aan het eind van jaar 2 – het moment van aflossing – leidt tot een belastbare winst voor de geldnemer. Het is redelijker om winsten die de pendant vormen van eerder geleden niet-aftrekbare verliezen, niet te rekenen tot de winst.7 In dit verband kan allereerst worden gewezen op art. 13, lid 1 (tekst tot 2004), waar onder voorwaarden valutawinsten en verliezen van heffing respectievelijk aftrek waren uitgesloten.
Ook wil ik wijzen op de aanhef van art. 10, lid 1, onderdeel d. De frase ‘komen niet aftrek’ lijkt te impliceren dat een stijging van de vreemde valuta waarin de lening denomineert ten opzichte van de euro niet leidt tot een aftrekbaar verlies voor de schuldenaar, terwijl een stijging van de euro ten opzichte van de vreemde valuta wel leidt tot een belaste winst. Deze problematiek is aan de orde geweest in de Nota navv.8 De wetgever gaf toen aan dat zowel opwaarderingen als afwaarderingen de fiscale winst niet raken.9 Voor art. 10a ontbreekt een dergelijke toezegging. Kosten van instrumenten die dienen ter afdekking van valutarisico’s zijn voor toepassing van art. 10, lid 1, onderdeel d overigens in beginsel aftrekbaar doordat dergelijke instrumenten geen onderdeel uitmaken van de relatie tussen de debiteur en de crediteur.10 Eventuele voordelen die voortvloeien uit het afdekken van dergelijke risico’s zijn daarbij overigens wel belast.11
Ten slotte kan nog de vraag opkomen hoe de rente op schuldig gebleven niet-aftrek-bare rente dient te worden behandeld. De tekst van art. 10a lijkt deze renteaftrek toe te staan. Ik betwijfel of dit de bedoeling is geweest van de staatssecretaris.
In dit verband verwijs ik naar HR 17 november 1993, BNB 1994/274, waarin de Hoge Raad ter zake van art. 13, lid 4 (oud) oordeelde dat de rentekosten niet in aftrek op de winst mochten komen. Deze kosten hielden namelijk verband met de aangekochte deelneming. De formulering van het toenmalige art. 13, lid 4 (en het latere art. 13, lid 1, tekst tot 2004), waarin wordt gesproken van ‘kosten welke verband houden met’, is ruimer dan die van art. 10a, lid 1.12
Doel en strekking van dit artikel brengen wellicht mee dat ‘rente over besmette rente’ evenmin ten laste van de winst mag worden gebracht.13 Daar kan tegenin worden gebracht dat art. 10a antimisbruikwetgeving is, die naar haar aard beperkt dient te worden uitgelegd. Daarnaast acht ik het verdedigbaar dat geen sprake is van voortdurende en willekeurige belastingverijdeling en/of het omvormen van eigen vermogen in vreemd vermogen. Normaliter leidt het lenen van een laagbelaste crediteur niet tot toepasselijkheid van art. 10a. Daartoe moet namelijk sprake zijn van een situatie ex lid 1 of lid 2.