Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/108
OM-cassatie. Bezwaren van verdachte niet aan te merken als bezwaren tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in art. 5 Lpw.
HR 17-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:1925
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17 december 2019
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/04911
- Conclusie
A-G mr. E.J. Hofstee
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS181688:1
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Bijzondere onderwerpen strafrecht
Onderwijsrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1925, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:694, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑07‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑02‑2019
- Wetingang
Art. 2 lid 1, art. 5 aanhef en onder b Leerplichtwet 1969
Essentie
OM-cassatie. Ontoereikend gemotiveerd oordeel dat de bezwaren van verdachte zijn aan te merken als bezwaren tegen de richting van het onderwijs als bedoeld in art. 5 Lpw.
Samenvatting
Van overwegende bedenkingen in de zin van art. 5, aanhef en onder b, Lpw kan alleen sprake zijn indien de overwegende bedenkingen die worden aangevoerd, i) verband houden met ernstige gemoedsbezwaren van de in art. 2 lid 1 Lpw bedoelde persoon die berusten op een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing, ii) betrekking hebben op de richting en derhalve de fundamentele oriëntatie, ontleend aan een ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.