Zie voor een overzicht van deze jurisprudentie ook De Vocht in T&C Strafvordering, art. 512 Sv, aant. 1 (online bijgewerkt t/m 1 juli 2019).
HR, 17-03-2020, nr. 18/04668
ECLI:NL:HR:2020:431
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-03-2020
- Zaaknummer
18/04668
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:431, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑03‑2020; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2018:3183, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:33
ECLI:NL:PHR:2020:33, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 28‑01‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:431
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0079
Uitspraak 17‑03‑2020
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek ex art. 512 Sv. Verzoeker was gedagvaard om door de Rh-C als getuige te worden gehoord. De raadsman heeft namens de verzoeker een verzoek tot wraking gedaan omdat de Rh-C geen voor h.b. vatbare beschikking heeft gegeven op het door de raadsman namens verzoeker gedane verzoek om ex art. 226a en/of art. 226m Sv te bepalen dat de identiteit van de verzoeker bij de gelegenheid van diens verhoor verborgen zou worden gehouden. De wrakingskamer heeft de verzoeker n-o verklaard kort gezegd omdat art. 512 Sv geen ruimte laat voor een wrakingsverzoek door anderen dan de verdachte of het OM. HR: Ex art. 515.5 Sv staat tegen een beslissing op een verzoek tot wraking geen rechtsmiddel open zodat het cassatieberoep n-o is.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/04668
Datum 17 maart 2020
BESLISSING
op het beroep in cassatie tegen een beslissing van het gerechtshof Den Haag van 17 oktober 2018, nummer AV 001419-18, op een wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verzoeker.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verzoeker. Namens deze heeft M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot niet‑ontvankelijkverklaring van de verzoeker in het beroep.
De raadsman van de verzoeker heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering staat tegen een beslissing op een verzoek tot wraking geen rechtsmiddel open zodat het cassatieberoep niet‑ontvankelijk is.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 maart 2020.
Conclusie 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over cassatieberoep tegen een beslissing op een verzoek van een getuige tot wraking van de raadsheer-commissaris. Beroep op doorbreking van art. 515 lid 5 Sv, dat bepaalt dat tegen een dergelijke beslissing geen rechtsmiddel openstaat . De AG ziet geen aanleiding voor toepassing van de "doorbrekingsleer" van de Hoge Raad in civiele wrakingszaken en adviseert de Hoge Raad de verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/04668
Zitting 28 januari 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
hierna: de verzoeker.
1. Inleiding
1.1.
De verzoeker is bij beslissing van 17 oktober 2018 door de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in het schriftelijk verzoek tot wraking als bedoeld in art. 512 Sv van de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag.
1.2.
Namens de verzoeker heeft mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Voorburg, vier middelen van cassatie voorgesteld.
2. De zaak
2.1.
De verzoeker was gedagvaard om op 15 augustus 2018 door de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Den Haag als getuige te worden gehoord. Bij brief van 6 september 2018 heeft de raadsman namens de verzoeker een verzoek tot wraking van de raadsheer-commissaris gedaan, omdat de raadsheer-commissaris geen voor hoger beroep vatbare beschikking heeft gegeven op het door de raadsman namens verzoeker gedane verzoek om op grond van art. 226a en/of art. 226m Sv te bepalen dat de identiteit van de verzoeker bij de gelegenheid van diens verhoor verborgen zou worden gehouden. De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningszaken heeft op 17 oktober 2018 de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. Aan die beslissing is – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat art. 512 Sv geen ruimte laat voor een wrakingsverzoek door anderen dan de verdachte of het openbaar ministerie. In eerdere rechterlijke uitspraken is weliswaar aanvaard dat ook bepaalde andere betrokkenen in een strafrechtelijke procedure dan de verdachte of het openbaar ministerie in een wrakingsverzoek ontvankelijk kunnen zijn.1.Die omstandigheid doet zich in het geval van de verzoeker, die een voor een verhoor in een strafprocedure bij de raadsheer-commissaris opgeroepen getuige is, naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor, omdat art. 6 EVRM uitsluitend van toepassing is indien ten aanzien van de betrokkene sprake is van het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en of verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging.
3. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1.
Uitgangspunt is dat ingevolge art. 515 lid 5 Sv tegen een beslissing op een verzoek tot wraking geen rechtsmiddel openstaat, zodat het cassatieberoep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.2.
3.2.
Voor zover in de cassatieschriftuur ten aanzien van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep een beroep wordt gedaan op de zogenaamde ‘doorbrekingsleer’ geldt het volgende. Door de Hoge Raad is in civiele wrakingszaken een uitzondering geformuleerd op de regel dat tegen de beslissing van de wrakingskamer geen voorziening open staat (art. 39 lid 5 Rv). Die uitzondering kan zich voordoen indien de rechter de regeling m.b.t. de wraking ten onrechte niet heeft toegepast, of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden dan wel zodanige essentiële vormen niet in acht heeft genomen dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet kan worden gesproken.3.De Hoge Raad pleegt bij strafrechtelijke wrakingsincidenten niet op een mogelijkheid van een uitzondering op art. 515 lid 5 Sv te wijzen.4.Ik zie in onderhavige zaak, die naar mijn mening door de wrakingskamer van het hof op een correcte wijze is behandeld, ook geen enkele aanleiding de Hoge Raad voor te stellen een uitzondering op het rechtsmiddelenverbod te maken.
3.3.
Het voorafgaande brengt mee dat nu op grond van art. 515 lid 5 Sv tegen een beslissing op een verzoek tot wraking geen rechtsmiddel openstaat, het cassatieberoep in de onderhavige zaak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4. Conclusie
4.1.
Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verzoeker in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑01‑2020
Vgl. HR 7 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3482 (niet gepubl.);HR 28 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3828 en HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7031.
Zie HR 22 januari 1999, NJ 1999, 243.
Zie voor een jurisprudentieoverzicht in dit verband de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Machielse voorafgaand aan HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7031 onder 3.4. Terzijde merk ik op dat cassatie in belang der wet tegen een wrakingsbeslissing wel mogelijk is (art. 456 lid 1 Sv), zie HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770.