Zie het proces-verbaal van conservatoir beslag onder een derde, opgemaakt en getekend op 7 maart 2017 door verbalisant [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal is gehecht aan de reactie van het OM van 10 april 2017 op het klaagschrift.
HR, 22-01-2019, nr. 17/02266
ECLI:NL:HR:2019:41
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-01-2019
- Zaaknummer
17/02266
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:41, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑01‑2019; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1312
ECLI:NL:PHR:2018:1312, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑11‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:41
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0148
Uitspraak 22‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv onder bank op geldbedrag op bankrekening klaagster t.z.v. verdenking van vermogensdelicten, waarna klaagster zich beroept op beslagvrije voet bij bankbeslag m.b.t. bijstandsuitkering. Heeft Rb juiste maatstaf toegepast? Bij beoordeling klaagschrift beslagene gericht tegen beslag a.b.i. art. 94a.1 of 94a.2 Sv dient rechter te onderzoeken a. of er t.t.v. beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens misdrijf waarvoor geldboete van vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, aan klaagster, als verdachte, verplichting tot betaling van geldboete dan wel geldbedrag ter ontneming w.v.v. zal opleggen. Beschikking is ontoereikend gemotiveerd omdat niet blijkt dat Rb deze maatstaven heeft aangelegd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
22 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02266 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 12 april 2017, nummer RK 17/260, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van het onder de klaagster op de voet van art. 94a Sv gelegde beslag op een geldbedrag van € 6.272,91, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"Klaagster stelt in haar klaagschrift dat onder het beslag op haar bankrekening is gevallen een uitkering namens de Bijstandswet ad € 6.272,91. Namens klaagster heeft mr. Van Tuinen verzocht om teruggave van voornoemde uitkering. Hiertoe heeft mr. Van Tuinen aangevoerd dat de betaling van voornoemde uitkering aan klaagster beneden de beslagvrije voet ligt.
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de beslagvrije voet niet geldt, indien beslag wordt gelegd onder een bank. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de wet uitsluitend voorziet in een beslagvrije voet voor beslagen gelegd onder een derde tot periodieke betalingen, en het bankbeslag geen periodieke betaling is. Gelet hierop dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat de wet uitsluitend voorziet in een beslagvrije voet voor beslagen gelegd onder een derde tot periodieke betalingen. De rechtbank oordeelt dat er een wezenlijk verschil is tussen het beslag op periodieke betalingen en het beslag op een bankrekening, nu het beslag op een bankrekening slechts het op dat moment aanwezige saldo betreft. De rechtbank zal het klaagschrift derhalve ongegrond verklaren."
2.3.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag als bedoeld in art. 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter te onderzoeken a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klaagster, als verdachte, een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
2.4.
Uit de overwegingen van de Rechtbank blijkt niet dat zij deze maatstaven heeft aangelegd bij de beoordeling van het klaagschrift. Daarom is de bestreden beschikking ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is in zoverre gegrond; voor het overige behoeft het geen bespreking.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2019.
Conclusie 27‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op geldbedrag op bankrekening klaagster. Maatstaf. Bij beoordeling klaagschrift beslagene gericht tegen beslag a.b.i. art. 94a.1 of 94a.2 Sv dient rechter te onderzoeken a. of er t.t.v. beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens misdrijf waarvoor geldboete van vijfde categorie kan worden opgelegd en b. of zich niet geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, aan klaagster, als verdachte, verplichting tot betaling van geldboete dan wel geldbedrag ter ontneming w.v.v. zal opleggen. Beschikking is ontoereikend gemotiveerd omdat niet blijkt dat Rb deze maatstaven heeft aangelegd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 17/02266 B Zitting: 27 november 2018 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [klaagster] |
De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, heeft bij beschikking van 12 april 2017 het klaagschrift van de klaagster, strekkende tot opheffing van het beslag gelegd op het saldo van € 6.272,91 van een op haar naam gestelde bankrekening en teruggave daarvan aan haar, ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel valt uiteen in twee klachten. De eerste klacht houdt in dat de rechtbank in haar beschikking heeft verzuimd de grondslag van het beslag vast te stellen en dat uit de beschikking niet kan volgen dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift de aan te leggen maatstaven heeft toegepast. De tweede klacht is dat de rechtbank niet of niet toereikend gemotiveerd het door de raadsman gevoerde verweer dat de beslaglegging onrechtmatig dan wel disproportioneel is, voor zover deze (mede) de op de bankrekening gestorte uitkeringen uit de Bijstandswet waarop een beslagvrije voet van toepassing is omvat, heeft verworpen.
3.2. De bestreden beschikking houdt in:
“Motivering
(…)
Klaagster stelt in haar klaagschrift dat onder het beslag op haar bankrekening is gevallen een uitkering namens de Bijstandswet ad € 6.272,91. Namens klaagster heeft mr. Van Tuinen verzocht om teruggave van voornoemde uitkering. Hiertoe heeft mr. Van Tuinen aangevoerd dat de betaling van voornoemde uitkering aan klaagster beneden de beslagvrije voet ligt.
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de beslagvrije voet niet geldt, indien beslag wordt gelegd onder een bank. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de wet uitsluitend voorziet in een beslagvrije voet voor beslagen gelegd onder een derde tot periodieke betalingen, en het bankbeslag geen periodieke betaling is. Gelet hierop dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat de wet uitsluitend voorziet in een beslagvrije voet voor beslagen gelegd onder een derde tot periodieke betalingen. De rechtbank oordeelt dat er een wezenlijk verschil is tussen het beslag op periodieke betalingen en het beslag op een bankrekening, nu het beslag op een bankrekening slechts het op dat moment aanwezige saldo betreft. De rechtbank zal het klaagschrift derhalve ongegrond verklaren.”
3.3. De klacht dat de rechtbank omtrent de grondslag van het beslag in haar beschikking niets heeft vastgesteld is op zichzelf juist. Uit de stukken die op de voet van art. 447 lid 2 Sv aan de Hoge Raad zijn toegezonden blijkt echter dat het gaat om een op de voet van art. 94a Sv gelegd beslag op een rekening die de klaagster houdt bij de KNAB bank en dat dit beslag strekt tot bewaring van het recht op verhaal van een aan de klaagster op te leggen betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.1.
3.4. De maatstaf voor de beoordeling van het klaagschrift van de klaagster is dan ook a) of er ten tijde van de beslissing van de rechtbank sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klaagster de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.2.
3.5. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de rechtbank bij de beoordeling van klaagsters klaagschrift aan deze maatstaf heeft getoetst. Voor zover het middel hierover klaagt is het dus terecht voorgesteld.
3.6. Alhoewel het vorenstaande mijns inziens betekent dat de tweede klacht van het middel geen afzonderlijke bespreking behoeft, wil ik daarover toch het volgende opmerken.
3.7. Namens de klaagster is aangevoerd dat het (conservatoir) beslagen banksaldo van € 6.272,91 geheel of ten dele bestandsuitkeringen betreft, die aan de klaagster zijn uitbetaald. Klaarblijkelijk gaat het dus om periodieke betalingen zoals bedoeld in art. 475c Rv. Het oordeel van de rechtbank dat de wet uitsluitend voorziet in een beslagvrije voet voor beslag gelegd op vorderingen van de klaagster tot periodieke betaling van een bijstandsuitkering gelegd onder de instantie die de bijstandsuitkering uitbetaalt, is op zichzelf juist. Een beslagvrije voet is niet – althans nog niet3.– van toepassing indien het beslag is gelegd op de bankrekening van de gerechtigde waarop met de bijstandsuitkering of vergelijkbare inkomensregelingen gemoeide bedragen zijn bijgeschreven. In dat laatste geval is er sprake van bankbeslag.4.
3.8. Het vorenstaande laat mijns inziens onverlet dat in het geval dat namens de klaagster gemotiveerd is aangevoerd dat het beslag op de bankrekening waarop de aan haar toekomende bijstandsuitkeringen zijn uitbetaald tot gevolg heeft dat hetgeen zij aan inkomsten overhoudt beneden het bestaansminimum ligt en zij daarom geen ruimte meer heeft om in haar levensonderhoud te voorzien, het aangevoerde bezwaarlijk anders kan worden opgevat dan een verweer dat de rechter had moeten nopen tot nader onderzoek naar de vraag of de (voorzetting) van het beslag aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet.5.De rechtbank heeft nagelaten een dergelijke toets uit te voeren en ook de hierop betrekking hebbende klacht is gegrond.
4. Het middel slaagt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank, teneinde op het bestaande klaagschrift opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑11‑2018
Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/6, rov. 2.14.
Het conceptwetsvoorstel “Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enige andere wetten in verband met de herziening van het beslag- en executierecht” beoogt hierin te voorzien. De memorie van toelichting bij dit conceptwetsvoorstel, dat thans nog in consultatie is, vermeldt het volgende (zie p. 7):“Voorgestelde regelingDit wetsvoorstel regelt dat er een met de beslagvrije voet bij een beslag op inkomen vergelijkbare regeling wordt ingevoerd voor bankbeslag (het beslagvrije bedraggenoemd), zowel voor conservatoir- als executoriaal bankbeslag. De regeling moetvoorkomen dat de regeling van de beslagvrije voet wordt doorkruist doordat er beslagwordt gelegd op de bankrekening van de schuldenaar (bijvoorbeeld net nadat daarop hetinkomen is gestort) in plaats van op het loon of de uitkering zelf, puur om beslagvrijevoet te omzeilen. Uiteraard is het aan de schuldeiser om te bepalen of hij beslag legtonder bijvoorbeeld de inkomensverstrekker of de bank. Voor de schuldenaar is echtervan belang dat hij niet onder het bestaansminimum uitkomt door een beslaglegging. Deschuldenaar moet ook als er beslag wordt gelegd op zijn banktegoed leefgeldoverhouden om in zijn primaire levensbehoeften te voorzien, zoals het kopen van eten,het betalen van de huur of hypotheek, zorgpremies en gas en elektra. (…)”
Vgl. HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2908, NJ 2001/630. Zie ook L.P. Broekveldt, Beslagvrije voet en bankbeslag, BER 2014/94 (afl. 4, p. 27-31). Zie verder ook het preadvies A.W. Jongbloed e.a., Naar een nieuwe beslagvrije voet; vereenvoudiging in een tweetrapsraket, Den Haag: Sdu uitgevers 2014, inhoudende onder meer een voorstel tot het treffen van een regeling waardoor tot aan de beslagvrije voet geen verhaal kan worden genomen op een bankrekening waarop de beslagdebiteur zijn periodieke uitkeringen ontvangt (zie. p. 328).
Zie ter illustratie Hof ’s-Hertogenbosch 21 april 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:1496, Vzr. Rechtbank Amsterdam 16 november 2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BK3544 en Rechtbank Rotterdam 17 oktober 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:8478.