Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/3.2.3
3.2.3 Een kredietgevergerichte of consumentgerichte benadering
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209957:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
Dat het hier gaat om een lastige vraag volgt ook uit Cherednychenko & Meindertsma 2019, p. 501 – 502, Ferretti & Vandone 2019, p. 96 en Domurath 2017, p. 117.
Ov. 26 van de considerans.
HvJ EU 27 maart 2014, ECLI:EU:C:2014:190, r.o. 43. Zie in dezelfde zin HvJ EU 5 maart 2020, ECLI:EU:C:2020:167, r.o. 21 en HvJ EU 6 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:467, r.o. 41.
Zie Cherednychenko & Meindertsma 2019, p. 501 en 502 over de verschillen tussen de benaderingen binnen de EU.
HvJ EU 6 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:467, r.o. 13.
Ibid. r.o. 41 en 47. Zie ook Conclusie A-G Kokott 14 februari 2019, ECLI:NL:EU:C:2019:120, ov. 76. Overigens gaat deze verplichting in België gepaard gaat met een adviesverplichting. Zie hierover de volgende paragraaf.
Zoals beschreven in paragraaf 2.4, kan de kredietwaardigheidstoets twee verschillende benaderingen volgen. In de kredietgevergerichte benadering is de consument kredietwaardig als hij wordt geacht te kunnen voldoen aan de beoogde terugbetaalplichten. In de consumentgerichte benadering is de consument kredietwaardig als hij naar verwachting op een, voor hem, acceptabele manier kan voldoen aan de beoogde terugbetaalplichten. De Richtlijn consumentenkrediet maakt echter niet duidelijk welke benadering er moet worden gevolgd.1 De tekst van art. 8 van de richtlijn geeft in dit verband geen handvatten en de richtlijnopstellers benadrukken in te algemene bewoordingen dat kredietgevers zich niet mogen inlaten met onverantwoorde kredietpraktijken.2 Ook uit de overweging van het Europese Hof waaruit blijkt dat de kredietwaardigheidstoets de consument moet beschermen tegen kredieten die zijn ‘financiële capaciteit te boven gaan en kunnen leiden tot hun insolvabiliteit’, vloeit geen duidelijke keus voor een specifieke benadering voort.3 De Richtlijn consumentenkrediet lijkt mede daarom ruimte te laten voor zowel een consumentgerichte als een kredietgevergerichte kredietwaardigheidstoets.4 Dit laatste volgt ook uit de uitspraak waarin het Europese Hof akkoord is gegaan met de Belgische verplichting om de kredietaanvraag af te wijzen als redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat de consument in staat is te voldoen aan de beoogde terugbetaalplichten.5 Volgens het hof past deze verplichting binnen de kaders van de Richtlijn consumentenkrediet vooral omdat deze ertoe strekt de consument te beschermen tegen ‘de risico’s van een overmatige schuldenlast en van insolvabiliteit.’6 Aangenomen dat deze Belgische verplichting een kredietgevergerichte benadering volgt – de kredietgever moet namelijk onderzoeken of de consument kan terugbetalen – ligt het voor de hand dat het Europese Hof ook een consumentgerichte benadering zou hebben geaccepteerd. Net als een kredietgevergerichte variant, is een consumentgerichte kredietwaardigheidstoets immers gericht op beperking van de risico’s van een overmatige schuldenlast en van insolvabiliteit.