Einde inhoudsopgave
De kredietwaardigheidstoets bij kredietverlening aan consumenten (R&P nr. FR19) 2020/3.2.4
3.2.4 Voorkomen van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie
Mr. dr. J.M. Meindertsma, datum 01-06-2020
- Datum
01-06-2020
- Auteur
Mr. dr. J.M. Meindertsma
- JCDI
JCDI:ADS209980:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Voetnoten
Voetnoten
HvJ EU 6 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:467, r.o. 47.
Zie hierover Cherednychenko & Meindertsma 2019, p. 492 – 494.
Zie HvJ EU 6 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:467, r.o. 13 voor een weergave van dit artikel.
HvJ EU 6 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:467, r.o. 36 en 49.
Conclusie A-G Kokott 14 februari 2019, ECLI:NL:EU:C:2019:120, ov. 81.
Dit volgt uit ov. 81 – 83 van de conclusie. De consument moet dus een zekere vrijheid hebben om een dergelijk advies niet op te volgen.
HvJ EU 6 juni 2019, ECLI:EU:C:2019:467, r.o. 47.
Uit de Richtlijn consumentenkrediet volgt dat de kredietwaardigheidstoets is gericht op voorkoming van een onaanvaardbare terugbetaalsituatie. In deze terugbetaalsituatie kan de consument niet of enkel middels het maken van onacceptabele offers terugbetalen. Zoals volgt uit paragraaf 2.4, is inherent aan het streven om een onaanvaardbare terugbetaalsituatie te voorkomen dat er niet (te) snel wordt gesproken van een onacceptabel terugbetaaloffer. Hoewel dit streven niet expliciet in de richtlijn is opgenomen, is niettemin duidelijk dat de richtlijn niet streeft naar de gewenste terugbetaalsituatie voor de consument of de kredietgever.
Ten eerste is art. 8 van de richtlijn niet opgeworpen om te zoeken naar de beste kredietbeslissing voor de kredietgever. Dit volgt uit de uitspraak waarin het Europese Hof duidelijk maakt dat kredietgevers verplicht kunnen worden een kredietaanvraag te weigeren als de consument wordt geacht niet op de afgesproken manier te kunnen terugbetalen.1 De problematiek rondom de verstrekking van payday loans heeft echter laten zien dat het voor kredietgevers juist winstgevend(er) kan zijn als de consument niet op de afgesproken manier terugbetaalt.2 Binnen de kaders van de Richtlijn consumentenkrediet kunnen kredietgevers dus gehouden zijn een kredietbeslissing te nemen (te weten: weigeren) waarmee ze niet noodzakelijkerwijs tevreden zullen zijn. Ten tweede maakt het Europese Hof in dezelfde uitspraak duidelijk dat art. 8 van de richtlijn ook niet streeft naar de beste kredietbeslissing voor de consument. Dit volgt uit de overwegingen waarin het hof ingaat op de verhouding tussen enerzijds de Belgische verplichting om de consument te adviseren richting een krediet dat het beste past bij de financiële toestand van de consument en het bestedingsdoel,3 en anderzijds de voormelde verplichting om de kredietaanvraag van een niet-kredietwaardige consument af te wijzen. Dit samenspel van adviseren en weigeren kan volgens het Europese Hof nog (net) door de beugel.4 Het hof volgt daarbij de conclusie van A-G Kokott waarin ze opmerkt dat de richtlijn niet aldus kan worden uitgelegd dat de kredietgever steeds verplicht is ‘om in de plaats van de consument, de wenselijkheid van de eventuele verlening van een krediet te beoordelen.’5 Hoewel het volgens haar is toegestaan dat kredietgevers worden verplicht om de consument, middels een advies, te ondersteunen in zijn eventuele zoektocht naar de beste kredietbeslissing, moet de consument over een zekere vrijheid beschikken om, eventueel tegen beter weten in, een krediet te nemen waarmee hij naar verwachting niet geheel tevreden zal zijn.6 Een eventuele weigeringsplicht kan daarom pas aan de orde komen als de betreffende consument op het punt staat een duidelijke misstap te maken en aldus moet worden geacht met het gevraagde krediet door de nog aanvaardbare ondergrens te zakken. In bevestigende zin heeft het Europese Hof vervolgens geoordeeld dat het voormelde samenspel van plichten nog voldoende recht doet aan de ‘de principiële verantwoordelijkheid van de consument’ om te waken voor zijn eigen belangen.7