Rb. Gelderland, 13-04-2018, nr. AWB - 17 , 5461
ECLI:NL:RBGEL:2018:1697
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
13-04-2018
- Zaaknummer
AWB - 17 _ 5461
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2018:1697, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 13‑04‑2018; (Mondelinge uitspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:3964, Bekrachtiging/bevestiging
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:3246, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2018/0963 met annotatie van Nicole Gubbels
Belastingadvies 2018/13-14.12
ERF-Updates.nl 2018-0075
NTFR 2018/1537 met annotatie van mr. D. van Beelen
Uitspraak 13‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Erfbelasting. Partnerschap. Geen partnerschap ingeval van meerrelatie zonder notarieel samenlevingscontract.
RechtbanK gelderland
Team belastingrecht
zaaknummer: AWB 17/5461
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2018
in de zaak tussen
[X] , wonende te [Z] , eiseres(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Zwolle, verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 5 september 2017 waarin het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde aanslag erfbelasting wegens een verkrijging in het jaar 2016 en de beschikking belastingrente niet-ontvankelijk is verklaard.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2018.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde en [B] . Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde] .
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.251;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.
Overwegingen
Op [2016] is de zus van eiseres, mevrouw [A] (hierna: erflaatster), overleden. In haar testament heeft erflaatster twee van haar zussen, eiseres en mevrouw [C] , tot haar enig erfgenamen benoemd. Beiden zijn gerechtigd tot 1/2e deel van de nalatenschap. De verkrijging van eiseres bedroeg € 145.971.
Op het moment van overlijden van erflaatster heeft eiseres meer dan vijf jaren onafgebroken samengewoond met erflaatster en mevrouw [C] in de gezamenlijke ouderlijke woning. In deze periode hebben alle drie zussen op het adres van de woning in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven gestaan. Tussen de zussen is onderling geen notarieel samenlevingscontract gesloten.
In de aangifte erfbelasting is de relatie van eiseres met erflaatster als ‘samenwoner zonder notariële akte’ vermeld. In deze aangifte is de partnervrijstelling geclaimd.
Met dagtekening 27 april 2017 heeft verweerder aan eiseres een aanslag erfbelasting (hierna: de aanslag) opgelegd. Verweerder heeft bij de berekening van de aanslag de partnervrijstelling geweigerd en heeft de overige vrijstelling van € 2.122 toegepast.
Eiseres heeft bij een brief van 2 juni 2017 tegen de aanslag pro forma bezwaar gemaakt. Deze brief is door verweerder niet ontvangen. Bij een brief van 28 juli 2017 heeft eiseres haar bezwaar gemotiveerd. Deze motivering heeft verweerder aangemerkt als een bezwaar tegen de aanslag. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaarschrift aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dit verzoek afgewezen.
In geschil is of eiseres terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Meer specifiek is in geschil of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Indien dit het geval is, is in geschil of eiseres als partner van erflaatster kwalificeert voor de erfbelasting.
Ontvankelijkheid
7. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat op het kantoor waarvoor zij werkzaam is, niet veel poststukken worden verzonden. Van de post die wel wordt verzonden, wordt geen registratie bijgehouden. Brieven die door de gemachtigde van eiseres worden opgemaakt, worden door de secretaresse afgewikkeld. Deze post wordt opgehaald en afgegeven aan een postafgiftepunt dicht in de buurt. De accountant, de heer [B] , heeft verklaard dat de gemachtigde de werkzaamheden voor het opmaken van het pro forma bezwaarschrift aan hem heeft gefactureerd. In de e-mail van 19 juni 2017 heeft de gemachtigde aan de heer [B] verzocht de motiveringstermijn van het bezwaar in de gaten te houden.
8. Gelet op de geloofwaardige verklaring van de gemachtigde ter zitting in combinatie met de overige hiervoor genoemde omstandigheden heeft de rechtbank geen redenen om aan te nemen dat het pro forma bezwaarschrift van 2 juni 2017 niet is verzonden. Om redenen buiten de macht van eiseres heeft het pro forma bezwaarschrift van 2 juni 2017 verweerder kennelijk niet bereikt. De motivering van het bezwaarschrift heeft verweerder buiten de bezwaartermijn wel bereikt. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Eiseres is daarom ontvankelijk in haar bezwaar. Omdat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. In afwijking van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb wijst de rechtbank het bezwaar niet terug naar verweerder. Beide partijen hebben immers aangegeven een inhoudelijke beslissing van het geschil door de rechtbank te wensen.
Partnerschap
9. Het partnerschap wordt in de Successiewet 1956 (hierna: SW) geregeld in artikel 1a. Twee ongehuwde personen kunnen voor de erfbelasting als partners van elkaar worden aangemerkt, indien onder meer aan de voorwaarde is voldaan dat zij een notarieel samenlevingscontract hebben gesloten (artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, van de SW). Ook twee ongehuwde personen zonder samenlevingscontract kunnen als partner van elkaar worden aangemerkt. Hiervoor geldt als voorwaarde dat zij onafgebroken ten minste vijf jaren op hetzelfde woonadres ingeschreven hebben gestaan in de basisregistratie personen (artikel 1a, derde lid, van de SW). Indien echter één van de twee personen op basis van het voorgaande eveneens met een andere persoon als partner kan worden aangemerkt, wordt geen van de personen als partner aangemerkt (artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, van de SW).
10. Zowel eiseres als mevrouw [C] kunnen op basis van artikel 1a, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van de SW als partner van erflaatster worden aangemerkt. Op basis van artikel 1a, eerste lid, onderdeel e, van de SW kunnen daarom geen van beiden als partner van erflaatster worden aangemerkt. Uit de wettekst volgt namelijk dat een persoon op enig moment slechts één partner kan hebben (zie ook artikel 5a, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 1a, zesde lid, van de SW). Dit volgt ook uit de parlementaire behandeling:
“In het nieuwe uniforme basispartnerbegrip kan iedereen maar één partner hebben en is geen plaats meer voor de zogenoemde meerrelaties. De faciliteit voor meerrelaties is destijds ingevoerd in een tijdperk waarin de Successiewet 1956 vooropliep met het voor de fiscaliteit rekening houden met voor die tijd moderne samenlevingsvormen. Het was een tijdperk waarin geëxperimenteerd werd met verschillende, buitenhuwelijkse samenlevingsvormen, waaronder de zogeheten commune. De vrijstelling voor meerrelaties kon ook in die situaties van toepassing zijn, evenals in de voornamelijk in de agrarische sfeer voorkomende situaties waarin broers en zusters gezamenlijk in de ouderlijke woning waren blijven wonen. Thans wordt voor de schenk- en erfbelasting voor de partnergrip teruggekeerd naar de tweerelaties: het huwelijk, de geregistreerde partners en de samenwoners met vergelijkbare onderlinge verplichtingen. Deze begrenzing geldt als gevolg van de uniformering van het basispartnerbegrip in de Algemene wet inzake rijksbelastingen voor alle relevante wetten. De eenheid die de uniformering van het partnerbegrip teweeg brengt, acht ik van groot belang. Voorts zie ik geen aanleiding een uitzondering te creëren voor broers en zusters die in de ouderlijke woning zijn blijven wonen. Het onderscheid ten opzichte van andere broers en zusters is niet zodanig dat dit een rechtvaardiging oplevert voor een bijzondere, ongelijke behandeling.” Kamerstukken II, 2008-2009, 31 930, nr. 9, p. 33.
11. Gelet op het voorgaande kwalificeert eiseres niet als partner van erflaatster voor de erfbelasting en heeft zij geen recht op de partnervrijstelling.
12. Eiseres heeft aangevoerd dat de uitzondering van artikel 1a, derde lid, van de SW op haar van toepassing is, omdat tegenover erflaatster een zorgverplichting heeft bestaan en zij reeds meerdere jaren voor de inkomstenbelasting als partner met erflaatster was aangemerkt. Deze omstandigheden leiden echter niet tot een ander oordeel. Uit de tekst van artikel 1a, eerste lid, van de SW en de parlementaire toelichting volgt echter dat de wetgever geen uitzondering heeft willen maken in het geval van meerrelaties zonder notarieel samenlevingscontract.
13. Voorts heeft eiseres gewezen op antwoorden van de Staatssecretaris van Financiën, waarin deze heeft aangegeven bij beleidsbesluit goed te keuren dat partnerschap mogelijk is voor twee personen met een notarieel samenlevingscontract, die al vijf jaar op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven met een derde persoon (brief Staatssecretaris van Financiën van 6 juni 2011 nr. DB 2011/138U naar aanleiding van de schriftelijke vragen van het lid Neppérus over het fiscale partnerbegrip):
“Aan de voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract behoeft ingevolge het derde lid van artikel 1a van de Successiewet 1956 niet te worden voldaan als twee personen wel aan de overige voorwaarden van het eerste en tweede lid voldoen maar de periode waarin zij gedurende hun meerderjarigheid op hetzelfde adres staan ingeschreven ten minste vijf jaren beslaat. De combinatie van deze bepalingen zou bij een strikte uitleg ertoe kunnen leiden dat er geen partnerschap mogelijk is voor twee personen met een notarieel samenlevingscontract, die al vijf jaar op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven met een derde persoon. Dat vind ik ongewenst. Ik vind, mede gelet op de volgorde die in artikel 1a van de Successiewet 1956 is gevolgd in samenhang met artikel 5a van de AWR en artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat het feit dat twee personen een notarieel samenlevingscontract hebben afgesloten, de doorslag moet geven. Ik zal daarom in een beleidsbesluit goedkeuren dat in een dergelijk geval de personen met een notarieel samenlevingscontract elkaars partners zijn. De ander die bij hen woont, blijft dan buiten aanmerking bij de beoordeling van het partnerschap van de notarieel samenwoners.”
14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat indien een keuze zou zijn gemaakt, deze identiek zou zijn aan de inkomstenbelasting waar al jarenlang sprake is van fiscaal partnerschap tussen eiseres en erflaatster. Voor zover eiseres hiermee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel faalt dit, omdat er geen notarieel samenlevingscontract bestaat tussen eiseres en erflaatster en er geen sprake is van gelijke gevallen. Het staat de wetgever daarnaast vrij het wettelijk systeem zo in te richten op basis van het uitgangspunt dat een belastingplichtige op enig moment slechts één partner kan hebben (vgl. Hoge Raad 8 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3080).
15. Gelet op wat in onderdeel 8. is overwogen is het beroep gegrond verklaard.
16. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.251 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 249, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in aanwezigheid van S. Lensink MSc, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.