Einde inhoudsopgave
Vissersvaartuigenbesluit 2002
Artikel 5.37 Brandkranen, brandslangen en straalpijpen
Geldend
Geldend vanaf 20-02-2002
- Bronpublicatie:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-02-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-01-2002, Stb. 2002, 60 (uitgifte: 19-02-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
Brandkranen zijn zodanig geplaatst dat brandslangen gemakkelijk en snel kunnen worden aan- of afgekoppeld en elk deel van het vaartuig dat onder normale bedrijfsomstandigheden toegankelijk is met ten minste één straal water kan worden bereikt.
2.
Voor de in het eerste lid genoemde waterstraal mag slechts één brandslanglengte worden gebruikt.
3.
In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid is buiten ruimten voor machines van categorie A nabij de toegang ten minste één brandkraan met slang en straalpijp aangebracht voor gebruik in genoemde ruimte. De straalpijp is van het type dat kan spuiten en sproeien.
4.
Bij elke voorgeschreven brandkraan is één brandslang aanwezig. Bovendien is er een reserve brandslang aanwezig.
5.
Een enkele brandslanglengte mag niet meer dan 20 m bedragen.
6.
Brandslangen zijn vervaardigd van goedgekeurd materiaal. Elke brandslang is voorzien van de nodige koppelingen en een straalpijp die kan spuiten en sproeien.
7.
Met uitzondering van brandslangen die permanent zijn aangesloten op de hoofdbrandblusleiding kan elke brandslang op elke brandkraan en elke straalpijp op elke brandslang worden aangesloten.
8.
De straalpijpen, voorgeschreven in het zesde lid, zijn aangepast aan de totale opbrengst van de geïnstalleerde brandbluspompen. De spuitopening heeft evenwel een inwendige diameter van niet minder dan 12 mm.