De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.4.5:4.4.5 Samenvatting
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.4.5
4.4.5 Samenvatting
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS379900:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
252. De mogelijkheid van partijen om bewijs te leveren van hun stellingen wordt in de rechtspraak mede genormeerd door verwijzingen naar de goede procesorde of rechtspleging. Ook deze rechtspraak is zeer divers. In de navolgende samenvatting worden daarom alleen hoofdzaken aangestipt.
Evenals bij de mogelijkheid om in het geding stellingen te betrekken, stelt de rechter met een beroep op de goede procesorde of rechtspleging ook grenzen aan het moment tot waarop partijen nog met succes nieuwe stukken in het geding kunnen brengen. Harde eis is dat de wederpartij van de partij die stukken aanvoert, voldoende gelegenheid heeft om van die stukken kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Is dat niet het geval, dan zal de rechter de stukken op verzoek van de wederpartij of onder omstandigheden zelfs ambtshalve terzijde stellen, dan wel die wederpartij in de gelegenheid stellen om zich alsnog over die stukken uit te laten (par. 4.4.1.5-4.4.1.8).
Uit de eis dat de wederpartij adequaat kan reageren op het bewijsmateriaal dat een partij aanvoert, vloeien ook andere lasten en beperkingen voor die partij voort. Zo blijken de eisen van een goede procesorde zich ertegen te verzetten dat de rechter zijn beslissing baseert op een stuk dat een partij ter uitsluitende kennisname van de rechter heeft overgelegd, indien de wederpartij daartoe geen toestemming heeft verleend (par. 4.4.1.9). Brengt een partij een omvangrijke hoeveelheid bewijsmateriaal in het geding, dan mag van haar worden verlangd dat zij opheldert ten bewijze waarvan welk deel van het bewijsmateriaal van belang is, een last die overigens mede ertoe strekt dat ook de rechter de nodige duidelijkheid op dat punt wordt verschaft (par. 4.4.13 ).
253. Het recht van partijen om de door hen betrokken stellingen zo nodig te bewijzen, is van fundamenteel belang voor een eerlijk geding. De rechter mag dan in beginsel ook niet voorbijgaan aan het aanbod van een partij om getuigen te doen horen, indien de door die partij te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist en tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Ten einde te kunnen beoordelen of dat laatste het geval is, zal het bewijsaanbod voldoende specifiek moeten zijn. In de rechtspraak blijken de eisen van een goede procesorde ook bij de beantwoording van de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, een rol te spelen. Zo zal de rechter in hoger beroep mede in verband met die eisen moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en op het stadium waarin de procedure verkeert (par. 4.4.2.2).
Het belang van partijen om bewijs te leveren van hun stellingen, en het daarmee verband houdende belang van de waarheidsvinding in het proces, weegt niet zo zwaar, dat het belang van een voortvarende, doelmatige procesvoering op dit punt geen grenzen stelt. Is eenmaal op verzoek van een partij een getuigenverhoor gehouden, dan komt naar het oordeel van de Hoge Raad die partij weliswaar in het algemeen de bevoegdheid toe om heropening van dat verhoor te verzoeken, maar vindt die bevoegdheid, mede gelet op het belang van een voortvarende procesvoering, haar begrenzing in de eisen van een goede procesorde (par. 4.4.2.3).
254. Interessant is voorts dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat de eisen van een goede procesorde en rechtspleging niet rechtstreeks betrekking hebben op de werkwijze van door de rechter benoemde deskundigen. Die eisen brengen hooguit mee dat de rechter de resultaten van een deskundigenonderzoek niet aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen, indien die deskundigen partijen niet voldoende bij het onderzoek hebben betrokken of dit onderzoek niet onpartijdig of voldoende zorgvuldig hebben verricht (par. 4.4.3.2).
255. Ten slotte blijken de eisen van een goede procesorde naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad een grond te kunnen opleveren voor de afwijzing van een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor of een voorlopig deskundigenbericht of -verhoor. Dergelijke verzoeken mag de rechter ook afwijzen, indien hij van oordeel is dat een partij met dat verzoek misbruik maakt van bevoegdheid of meent dat het verzoek moet afstuiten op een ander zwaarwegend belang. Ter onderlinge afbakening van deze gronden is betoogd dat misbruik van de bevoegdheid als grond voor de weigering van een verzoek is aangewezen, als de omstandigheden van het geval de rechter tot het oordeel brengen dat aan een van de in art. 3:13 lid 2 BW genoemde misbruikcriteria wordt voldaan. Daarbuiten leent de goede procesorde zich goed als grond voor afwijzing indien toewijzing van het verzoek op ontoelaatbare wijze schade zou berokkenen aan processueel geaarde belangen. Afwijzing op grond van een zwaarwegend belang zou dan gereserveerd blijven voor gevallen waarin toewijzing van het verzoek niet onaanvaardbaar is met het oog op procesrechtelijk geaarde belangen, maar gelet op bijvoorbeeld het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokken partijen of belanghebbenden (par. 4.4.4.2).