De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.5:4.5 Slot: stellen en bewijzen en de eisen van een goede procesorde
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/4.5
4.5 Slot: stellen en bewijzen en de eisen van een goede procesorde
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS373831:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
256. De mogelijkheid voor partijen om hun standpunt aan de rechter kenbaar te maken en zo nodig bewijs te leveren van hun stellingen, is essentieel voor een eerlijk proces. Dat partijen daartoe voldoende gelegenheid krijgen, wordt blijkens de rechtspraak van het EHRM onder meer gewaarborgd door art. 6 EVRM. De wijze waarop partijen in de procedure hun standpunt aan de rechter en wederpartij kenbaar kunnen maken en de wijze waarop zij bewijs van hun stellingen kunnen leveren, is in hoge mate geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de procesreglementen die de gerechten hanteren. In aanvulling daarop worden in de rechtspraak met een beroep op de goede procesorde of rechtspleging ook op dit terrein nadere eisen en regels gesteld.
In dit hoofdstuk kwamen geen voorbeelden aan de orde waarin de eisen van een goede procesorde of rechtspleging derogeren aan een wettelijke regel. Wel blijkt de rechter met een beroep op die eisen abstracte, ongeclausuleerde wettelijke bevoegdheden nader in te vullen, door de uitoefening daarvan te binden aan aanvullende voorwaarden. Zo worden met een beroep op de eisen van een goede procesorde grenzen gesteld aan het moment tot waarop partijen in een procedure nieuwe stellingen (bijvoorbeeld grieven) of bewijzen kunnen aanvoeren en kan een verzoek om een voorlopige bewijsmaatregel wegens strijd met de goede procesorde worden afgewezen, zonder dat deze beperkingen (uitdrukkelijk) in de wet zijn opgenomen.
Daarnaast blijken de eisen van een goede procesorde in de rechtspraak de wettelijke regeling van het procesrecht te complementeren. Behelst de wet voor een bepaalde kwestie in het geheel geen regeling, dan kan de rechter met een beroep op de goede procesorde zelf in een normatief kader voor de beoordeling van die kwestie voorzien. Totdat de regeling voor verandering of vermeerdering van eis wettelijk van overeenkomstige toepassing werd verklaard op een verandering of vermeerdering van verzoek, werd de toelaatbaarheid van die veranderingen of vermeerderingen bijvoorbeeld van geval tot geval beoordeeld aan de hand van de eisen van een goede procesorde. Ook worden de eisen van een goede procesorde of rechtspleging (mede) ten grondslag gelegd aan de formulering van regels waarmee de rechter een wettelijke leemte beoogt op te vullen. Zo oordeelde de Hoge Raad dat de rechter die in verband met een beoordeling van de weigering van een partij om bepaalde stukken of inlichtingen te verstrekken, van die stukken of inlichtingen kennis heeft genomen, niet mag meebeslissen in de zaak, indien hij de geheimhouding van die stukken of inlichtingen inderdaad gerechtvaardigd acht en partijen er niet in toestemmen dat de rechter die stukken of inlichtingen toch in de beoordeling betrekt.
257. De eisen en regels die de Hoge Raad in verband met het 'stellen en bewijzen' in een procedure met een beroep op de goede procesorde heeft geformuleerd, laten zich veelal aanmerken als eisen en regels die het recht van partijen op voldoende gelegenheid tot hoor en wederhoor garanderen binnen de marges die de wet aan rechter en partijen laat, of als eisen en regels die met het oog op de doelmatigheid van de procesvoering en het vereiste van de behandeling en berechting van zaken binnen een redelijke termijn grenzen stellen of voorwaarden verbinden aan de gelegenheid die partijen wordt geboden om stellingen of bewijzen aan te voeren.
Tot de eerste categorie behoort bijvoorbeeld de regel dat de rechter feiten of stukken die een partij pas bij pleidooi voor het eerst aanvoert, terzijde kan stellen indien hij van oordeel is dat de wederpartij onvoldoende gelegenheid heeft om adequaat op die stellingen of stukken te reageren. Voorts denke men aan de regel dat het partijen niet wordt toegestaan om zonder toestemming van de wederpartij een stuk ter uitsluitende kennisname van de rechter in het geding te brengen.
In de tweede categorie regels valt bijvoorbeeld de regel dat het in het algemeen in strijd is met een goede procesorde dat partijen zich nog door middel van conclusies of akten in de procedure uitlaten, als een zaak eenmaal in staat van wijzen is, en de regel dat een reactie van partijen op de conclusie van het Openbaar Ministerie in cassatie als strijdig met de goede procesorde terzijde wordt gesteld indien deze reactie niet binnen twee weken nadat de conclusie is genomen bij de Hoge Raad is binnengekomen. Ook kan worden gewezen op de regel dat een partij in het algemeen de bevoegdheid toekomt om heropening van een getuigenverhoor te verzoeken, zij het dat die bevoegdheid, mede gelet op het belang van een voortvarende procesvoering, haar begrenzing vindt in de eisen van een goede procesorde.
Veelal is bij de toepassing van de eisen van een goede procesorde echter zowel het vereiste van hoor en wederhoor als het vereiste van een voortvarende en doelmatige behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn betrokken. Het is vaak de combinatie van beide vereisten die meebrengt dat de rechter op grond van de eisen van een goede procesorde voorbijgaat aan laat in de procedure aangevoerde stellingen of bewijzen. Wil de rechter die stellingen of bewijzen in de beoordeling van het geschil mogen betrekken, dan zal hij op grond van het beginsel van hoor en wederhoor de wederpartij van de partij die deze stellingen of bewijzen aanvoerde in de gelegenheid moeten stellen zich daarover uit te laten. Meent hij echter dat voor een verlenging van de procedure, gelet op het vereiste van een voortvarende en doelmatige behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, geen plaats meer is, dan verzet het beginsel van hoor en wederhoor zich ertegen dat de rechter die stellingen of bewijzen in de beoordeling van het geschil betrekt.
De werking van beide vereisten is ook herkenbaar in de regel dat de rechter geen acht mag slaan op grieven die na het nemen van de memorie van grieven of na indiening van het beroepschrift worden aangevoerd, indien de wederpartij niet ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de betreffende grief alsnog in de rechtsstrijd wordt betrokken. De eisen van een goede procesorde brengen immers mee, zo lichtte de Hoge Raad deze regel toe, dat appellant de vrijheid heeft om met de door hem aangevoerde grieven de aanvankelijke omvang van de rechtsstrijd in appèl af te palen, maar dat daartegenover staat dat de geïntimeerde bij het bepalen van zijn standpunt op de aldus getrokken grenzen mag afgaan. Zou appellant in de loop van de procedure in hoger beroep de rechtsstrijd uitbreiden door nieuwe grieven aan te voeren, dan zou geïntimeerde op grond van het beginsel van hoor en wederhoor voldoende gelegenheid moeten worden geboden om zich daar adequaat tegen te kunnen verdedigen, hetgeen een verlenging van de procedure met zich brengt die in het algemeen, gelet op het vereiste van een voortvarende en doelmatige afhandeling van de zaak binnen een redelijke termijn, ongewenst is.
258. Ten slotte wordt opgemerkt dat fundamentele uitgangspunten van het procesrecht niet zomaar met een beroep op de goede procesorde aan de kant kunnen worden geschoven. Zo staat het uitgangspunt dat het hoger beroep er mede toe strekt appellant gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen hij zelf bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten, eraan in de weg dat de appèlrechter een stelling die voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd terzijde stelt, omdat appellant geen voldoende rechtvaardiging geeft voor zijn verzuim om die stelling in eerste aanleg al te poneren. Datzelfde uitgangspunt brengt ook mee dat de appèlrechter een aanbod tot bewijslevering door middel van getuigen die in eerste aanleg niet in staat waren een getuigenis af te leggen, niet met een beroep op de eisen van een goede procesorde mag passeren, om de reden dat bij dat aanbod niet is aangegeven waarom die getuigen dan wél bereid en in staat zouden zijn om te worden gehoord.