Verordening (EG) Nr. 1030/2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 19-05-2008
- Bronpublicatie:
18-04-2008, PbEU 2008, L 115 (uitgifte: 29-04-2008, regelingnummer: 380/2008)
- Inwerkingtreding
19-05-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-04-2008, PbEU 2008, L 115 (uitgifte: 29-04-2008, regelingnummer: 380/2008)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Verordening (EG) Nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 3,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Het Verdrag van Amsterdam beoogt de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en kent de Commissie een gedeeld recht van initiatief toe met het oog op het nemen van de relevante maatregelen betreffende een geharmoniseerd immigratiebeleid.
- (2)
Het actieplan van de Raad en de Commissie over hoe de bepalingen van het Verdrag van Amsterdam inzake de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid het best kunnen worden uitgevoerd (3), voorziet in maatregel 38, punt c), onder ii), in de opstelling van een regeling voor de procedures voor de afgifte door de lidstaten van langlopende visa en verblijfstitels.
- (3)
Tijdens de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999 werd de nadruk gelegd op de noodzaak van dit geharmoniseerde immigratiebeleid, met name gezien de bepalingen van het Verdrag betreffende de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen.
- (4)
In Gemeenschappelijk Optreden 97/11/JBZ van de Raad van 16 december 1996 inzake een uniform model voor verblijfstitels (4) wordt de noodzaak bevestigd van harmonisatie van het model van de verblijfstitels die de lidstaten aan onderdanen van derde landen afgeven. Derhalve dient Gemeenschappelijk Optreden 97/11/JBZ thans te worden vervangen door een communautaire maatregel.
- (5)
Het is van wezenlijk belang dat het uniforme model voor verblijfstitels alle noodzakelijke gegevens bevat en aan zeer hoge technische normen voldoet, in het bijzonder met betrekking tot de garanties tegen namaak en vervalsing; dit zal bijdragen tot de doelstelling illegale immigratie en illegaal verblijf te verhinderen en te bestrijden. Het model moet tevens door alle lidstaten kunnen worden gebruikt en met het blote oog waarneembare algemeen herkenbare geharmoniseerde veiligheidskenmerken vertonen.
- (6)
Om de bescherming tegen namaak en vervalsing te versterken, onderzoeken de lidstaten en de Commissie regelmatig, rekening houdend met de technologische ontwikkeling, welke veranderingen moeten worden aangebracht in de veiligheidselementen die in de titel zijn opgenomen, met name wat betreft de opneming en het gebruik van nieuwe biometrische kenmerken en methodes.
- (7)
Deze verordening behelst slechts de niet-geheime specificaties van het model; deze dienen te worden aangevuld met bijkomende specificaties, die geheim moeten blijven teneinde namaak en vervalsing te verhinderen en die geen persoonsgegevens of verwijzingen naar dergelijke gegevens mogen omvatten. De bevoegdheid tot vaststelling van dergelijke bijkomende specificaties dient aan de Commissie te worden verleend, die wordt bijgestaan door het bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel (5) ingestelde comité. In dit verband zal erop moeten worden toegezien dat met betrekking tot de verblijfstitels die het resultaat zijn van de besluiten van de Raad van 17 december 1997 en van 8 juni 2001 elke discontinuïteit wordt vermeden.
- (8)
Om te waarborgen dat de bedoelde informatie niet voor meer personen dan noodzakelijk toegankelijk wordt, is het eveneens van wezenlijk belang dat elke lidstaat niet meer dan één organisatie aanwijst die verantwoordelijk is voor het drukken van verblijfstitels volgens het uniform model, waarbij het de lidstaten vrijstaat van organisatie te veranderen. Elke lidstaat dient om veiligheidsredenen de naam van de gekozen organisatie aan de Commissie en aan de andere lidstaten mee te delen.
- (9)
De lidstaten zouden, in overleg met de Commissie, de noodzakelijke maatregelen moeten treffen om ervoor te zorgen dat, bij de behandeling van de persoonsgegevens, het beschermingsniveau bedoeld in Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6) wordt nageleefd.
- (10)
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).
- (11)
Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten tot het erkennen van staten of territoriale eenheden en van de paspoorten, reis- en identiteitsdocumenten die door de autoriteiten daarvan worden afgegeven.
- (12)
Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening. De verordening is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op dat land. Aangezien deze verordening tot doel heeft het Schengenacquis te ontwikkelen krachtens de bepalingen van het derde deel van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 5 van genoemd protocol binnen zes maanden nadat de Raad de verordening heeft vastgesteld, of het deze al dan niet in zijn nationale wetgeving zal omzetten.
- (13)
Wat de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis. Die ontwikkeling valt onder het gebied ‘visa’ als bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8).
- (14)
Overeenkomstig artikel 3 van het protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, heeft het Verenigd Koninkrijk met een schrijven d.d. 3 juli 2001 kennis gegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening.
- (15)
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 180 E van 26.6.2001, blz. 304.
Advies uitgebracht op 12 december 2001 (Nog niet verschenen in het Publicatieblad).
PB C 19 van 23.1.1999, blz. 1.
PB L 7 van 10.1.1997, blz. 1.
PB L 164 van 14.7.1995, blz. 1.Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 334/2002 (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 7).
PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.