Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.2.2
2.2.2 Vrijheidsbeneming versus vrijheidsbeperking
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie o.m.: EHRM 6 november 1980, Series A. Nr. 39 (Guzzardi t. Italië), par. 93; EHRM 28 mei 1985, Series A. Nr. 93 (Ashingdane t. Verenigd Koninkrijk), par. 41. Voorts stelt Nowak in het kader van artikel 12 IVBPR dat iedere inbreuk op de persoonlijke vrijheid tevens een beperking van de vrijheid van verplaatsing inhoudt, maar dat de vrijheid van verplaatsing veel ruimer is, daar het ook minder ingrijpende beperkingen van de bewegingsvrijheid omvat. Zie: Nowak 2005, p. 265.
EHRM 6 november 1980, Series A. Nr. 39 (Guzzardi t. Italië), par. 93. Vgl. Nowak 2005, p. 265.
Zie o.m.: EHRM 9 juni 1976 (Engel e.a. t. Nederland), par. 59; EHRM 25 juni 1996, Appl. Nr. 19776/92 (Amuur t. Frankrijk), par. 42; EHRM 15 maart 2012, Appl. Nrs. 39692/09, 40713/09 en 41008/09 (Austin e.a. t. Verenigd Koninkrijk), par. 57; EHRM 12 september 2012, Appl. Nr. 10593/08 (Nada t. Zwitserland), par. 225; EHRM 23 februari 2017, Appl. Nr. 43395/09 (De Tommaso t. Italië), par. 80.
EHRM 5 juli 2016, Appl. Nr. 23755/07, EHRC 2017/30, m.nt. Crijns (Buzadji t. Moldavië), par. 104, met verwijzing naar EHRM 2 augustus 2001, Appl. Nr. 44955/98 (Mancini t. Italië), par. 17; EHRM 28 november 2002, Appl. Nr. 58442/00 (Lavents t. Letland), par. 64-66; EHRM 30 september 2004, Appl. Nr. 40896/98 (Nikolova t. Bulgarije), par. 60; EHRM 15 juli 2014, Appl. Nr. 47306/07 (Ninescu t. Moldavië), par. 53; EHRM 28 april 2015, Appl. Nr. 6858/11 (Delijorgji t. Albanië), par. 75. Zie nog recenter: EHRM 23 februari 2017, Appl. Nr. 43395/09 (De Tommaso t. Italië), par. 87.
EHRM 23 februari 2017, Appl. Nr. 43395/09 (De Tommaso t. Italië), par. 84-89, met verwijzing naar o.m. EHRM 6 april 2000, Appl. Nr. 26772/95 (Labita t. Italië), par. 63 en 193; EHRM 1 juli 2004, Appl. Nr. 36681/97 (Vito Sante Santoro t. Italië), par. 13 en 37; EHRM 20 april 2010, Appl. Nr. 19675/06 (Villa t. Italië), par. 43-44.
Ibid.
Vgl. MRC 3 maart 1983, Comm. Nr. 138/1983 (Ngalula Mpandanjila et al. t. Zaïre), par. 8 en 10; MRC 29 november 1989, Comm. Nrs. 241/1987 en 242/1987 (Birindwa ci Bithashwiwa &Tshisekedi wa Mulumba t. Zaïre), par. 13a en b. Vgl. Nowak 2005, p. 212: Schabas & Sax 2006, p. 59.
EHRM 6 november 1980, Series A. Nr. 39 (Guzzardi t. Italië), par. 95. Zie ook: EHRM 23 februari 2017, Appl. Nr. 43395/09 (De Tommaso t. Italië), par. 80.
EHRM 6 november 1980, Series A. Nr. 39 (Guzzardi t. Italië), par. 93-95.
EHRM 20 april 2010, Appl. Nr. 19675/06 (Villa t. Italië), par. 43-44.
Zie o.m.: EHRM 22 februari 1994, Appl. Nr. 12954/87 (Raimondo t. Italië), par. 13 en 39; EHRM 12 september 2012, Appl. Nr. 10593/08 (Nada t. Zwitserland), par. 224-234; EHRM 23 februari 2017, Appl. Nr. 43395/09 (De Tommaso t. Italië), par. 79-91. Vgl. ook HvJ EU 28 juli 2016, ECLI:EU:C:2016:610, EHRC 2016/237 (JZ t. Prokuratura Rejonowa Lódź –Śródmieście), par. 54.
In het internationale en Europese mensenrechtenkader wordt onderscheid gemaakt tussen vrijheidsbeneming en vrijheidsbeperking. Daar waar vrijheidsbeneming een inbreuk betreft op het recht op persoonlijke vrijheid, gaat het bij vrijheidsbeperking om een inbreuk op het recht op vrije verplaatsing, zoals neergelegd in artikel 12 IVBPR en artikel 2 Vierde Protocol EVRM. Het verschil tussen een inbreuk op de persoonlijke vrijheid en een beperking van de vrijheid van verplaatsing ligt niet zozeer in de aard, doch in de intensiteit van de beperkingen op het vrijelijk kunnen bewegen.1 Het betreft een gradueel verschil, waarbij de grens tussen een inbreuk op de persoonlijke vrijheid en de beperking van de vrijheid van verplaatsing niet altijd eenvoudig is te trekken.2 Volgens de rechtspraak van het EHRM moet dit per geval op basis van de feitelijke situatie worden beoordeeld, waarbij onder meer het type, de duur, de effecten en de uitvoering van de betreffende maatregel relevante factoren kunnen zijn.3
Niettemin zijn er in de rechtspraak van het EHRM wel een aantal vaste lijnen te ontdekken. Zo is het inmiddels bestendige rechtspraak dat huisarrest, gelet op de intensiteit van deze maatregel, wordt erkend als een vorm van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM.4 Als het enkel gaat om huisarrest tijdens de nachtelijke uren (een avondklok), dan is er daarentegen geen sprake van vrijheidsbeneming, maar van vrijheidsbeperking in de zin van artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM.5 Dit geldt in beginsel ook voor bijvoorbeeld een locatiegebod, waarbij een persoon verplicht is om binnen een bepaald gebied te verblijven, alsook voor een verbod om zich op bepaalde locaties te begeven, een verbod om contact te hebben met bepaalde personen, de verplichting om zich op gezette momenten te melden bij de toezichthoudende autoriteiten en andere vormen van intensief toezicht.6 Dat dergelijke interventies in beginsel worden beschouwd als vormen van vrijheidsbeperking en niet als vrijheidsbeneming sluit tevens aan bij de opvattingen van het Mensenrechtencomité over vrijheidsbeperking in de zin van artikel 12 IVBPR.7
Tegelijkertijd volgt uit de rechtspraak van het EHRM dat interventies, die individueel beschouwd geen vrijheidsbeneming, maar vrijheidsbeperking opleveren, in onderlinge samenhang – door de “cumulatie en combinatie” van interventies – zodanig ingrijpend kunnen zijn dat alsnog sprake is van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM.8 Hiervan was bijvoorbeeld sprake in de zaak Guzzardi t. Italië, waarin het EHRM heeft overwogen dat de omstandigheden dat klager verplicht moest verblijven in een gebied van zeer kleine omvang, gelegen op een eiland, in de nachtelijke uren zijn woning niet mocht verlaten, vrijwel permanent onder toezicht stond en slechts zeer beperkt mogelijkheden had om sociale contacten te hebben met de buitenwereld, tezamen zodanig ingrijpend zijn dat in dit geval sprake is vrijheidsbeneming.9 Toch lijkt het EHRM hier in beginsel terughoudend mee om te gaan. Zo is het EHRM in de zaak Villa t. Italië tot het oordeel gekomen dat de omstandigheden dat de klager verplicht was om op een bepaalde locatie te wonen, die gemeente niet mocht verlaten, in de nachtelijke uren zijn woning niet mocht verlaten, verplicht was contact te onderhouden met een psychiatrische instelling en zich eens per maand moest melden bij de politie die toezicht op hem hield, ook in onderlinge samenhang bezien geen vrijheidsbeneming opleveren in de zin van artikel 5 EVRM.10 Ook in diverse andere zaken heeft het EHRM op basis van een beoordeling van de feitelijke situatie geconcludeerd dat de combinatie van overwegend vrijheidsbeperkende interventies in de desbetreffende zaken niet binnen de reikwijdte valt van artikel 5 EVRM.11
Aldus heeft het EHRM in zijn rechtspraak grofweg kenbaar gemaakt welke interventies, afzonderlijk beschouwd, als vrijheidsbeneming dan wel als vrijheidsbeperking zijn te kwalificeren. Of een cumulatie en combinatie van an sich vrijheidsbeperkende maatregelen vrijheidsbeneming oplevert, valt evenwel niet in abstracto te zeggen. De scheidslijn tussen vrijheidsbeneming en vrijheidsbeperking is aldus fluïde. Op basis van het voorgaande kan er evenwel vanuit worden gegaan dat voorlopige hechtenis van minderjarigen in beginsel is te kwalificeren als vrijheidsbeneming, ook als dit in de vorm van huisarrest ten uitvoer wordt gelegd. Dit betekent dat de toepassing van voorlopige hechtenis ten aanzien van minderjarige verdachten in beginsel binnen de reikwijdte valt van artikel 37(b) IVRK, artikel 9 IVBPR en artikel 5 EVRM en de daaruit voortvloeiende waarborgen tegen onrechtmatige en willekeurige vrijheidsbeneming.