Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.2.1
2.2.1 Definitie en reikwijdte van ‘vrijheidsbeneming’
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
De term ‘deprivation of liberty’ is in de officiële Nederlandstalige teksten van verschillende internationale verdragen en standaarden vertaald als ‘vrijheidsberoving’, ‘vrijheidsontneming’ of ‘vrijheidsbeneming’. Deze verschillende Nederlandstalige termen zien aldus op hetzelfde concept.
‘UN Minimum rules for the protection of juveniles deprived of their liberty’, Resolutie 45/113, 14 december 1990.
Kinderrechtencomité1996, par. 138.
Schabas & Sax 2006, p. 60.
Zie voor een overzicht: Ibid., p. 61-62.
Nowak 2005 p. 221.
Ibid., p. 212. Dat huisarrest een inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid in de zin van artikel 9, eerste lid IVBPR oplevert, volgt onder meer uit: MRC 28 maart 2007, Comm. Nr. 1172/2003 (Abbassi t. Algarije), par. 8.3.
Zie o.m.: EHRM 9 juni 1976, Appl. Nrs. 5100/71; 5101/71; 5102/71; 5354/72; 5370/72 (Engel e.a. t. Nederland), par. 59; EHRM 25 juni 1996, Appl. Nr. 19776/92 (Amuur t. Frankrijk), par. 42; EHRM 15 maart 2012, Appl. Nrs. 39692/09, 40713/09 en 41008/09 (Austin e.a. t. Verenigd Koninkrijk), par. 57; EHRM 17 juli 2012, Appl. Nr. 2913/06 (Munjaz t. Verenigd Koninkrijk), par. 66; EHRM 12 september 2012, Appl. Nr. 10593/08 (Nada t. Zwitserland), par. 225; EHRM 23 februari 2017, Appl. Nr. 43395/09 (De Tommaso t. Italië), par. 80.
Trechsel 2005, p. 412.
EHRM 28 november 2002, Appl. Nr. 58442/00 (Lavents t. Letland), par. 63.
Zie EHRM 5 juli 2016, Appl. Nr. 23755/07, EHRC 2017/30, m.nt. Crijns (Buzadji t. Moldavië), par. 104 en EHRM 23 februari 2017, Appl. Nr. 43395/09 (De Tommaso t. Italië), par. 87, en de daarin opgenomen verwijzingen naar eerdere EHRM-rechtspraak. Zie ook: paragraaf 2.2.2.
Trechsel 2005, p. 415.
ECRM 1981, Appl. Nr. 8819/79 (X & Y t. Duitsland), aangehaald in: Trechsel 2005 , p. 416.
EHRM 1 maart 2016, Appl. Nr. 52942/09 (Popoviciu t. Roemenië), par. 56-60.
Trechsel 2005, p. 417-418.
Zie ECRM 9 december 1987, Appl. Nr. 11703/85 (D. t. Duitsland), aangehaald in: Trechsel 2005 p. 418.
Vgl. EHRM 2 maart 1987, Series A. Nr. 114 (Weeks t. Verenigd Koninkrijk), par. 40. Zie in het kader van artikel 9, eerste lid IVBPR: MRC 18 oktober 2007, Comm. Nr. 1385/2005 (Manuel t. Nieuw Zeeland), par. 7.2.
Artikel 37(b) IVRK verklaart zich van toepassing op situaties die kunnen worden aangemerkt als ‘vrijheidsberoving’ (lees: ‘deprivation of liberty’, ook wel vertaald als ‘vrijheidsbeneming’ of ‘vrijheidsontneming’1) van minderjarigen, waaronder in ieder geval ‘aanhouding’, ‘inhechtenisneming’ en ‘gevangenneming’. Noch artikel 37 IVRK als zodanig, noch het op deze bepaling betrekking hebbende General Comment no. 10 van het Kinderrechtencomité voorziet in een duidelijke uitleg van wat vrijheidsberoving inhoudt. Een nadere definiëring kan evenwel worden gevonden in de in 1990 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen ‘Havana Rules’ inzake de bescherming van jeugdigen die hun vrijheid zijn ontnomen.2 In regel 11(b) van de Havana Rules wordt ‘vrijheidsberoving’ gedefinieerd als elke vorm van detentie, gevangenneming of plaatsing van een persoon in een publieke of private gesloten instelling, waaruit het de persoon niet vrij staat om weg te gaan, op grond van een bevel van een rechtelijke, bestuurlijke of andere publieke autoriteit. In de General Guidelines for periodic reports verwijst het Kinderrechtencomité expliciet naar deze definitie van vrijheidsberoving ter invulling van het verzoek om informatie over de implementatie van artikel 37(b) IVRK.3 Schabas & Sax leiden hieruit af dat vrijheidsberoving in de zin van artikel 37(b) IVRK alle situaties behelst waarin een kind op grond van een bevel van een overheidsautoriteit wordt ingesloten in een bepaalde, afgebakende ruimte zonder dat het kind de mogelijkheid heeft hieruit op basis van eigen wil te vertrekken.4 Dit omvat een variëteit aan gevallen, waaronder opsluiting van minderjarigen in politiecellen en (jeugd)detentiecentra, maar bijvoorbeeld ook gesloten plaatsing in een zorginstelling.5
In artikel 9, eerste lid IVBPR wordt als inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid uitdrukkelijk genoemd: ‘vrijheidsontneming’, waaronder ‘arrestatie’ en ‘gevangenhouding’. Volgens Nowak wordt met ‘arrestatie’ gedoeld op de handeling waarmee een persoon zijn persoonlijke vrijheid wordt ontnomen, hetgeen in het algemeen de gehele initiële periode van vrijheidsontneming beslaat tot het moment dat de persoon voor een “competent authority” wordt gebracht. De term ‘gevangenhouding’ verwijst naar de toestand van vrijheidsontneming als zodanig, ongeacht of dit volgt uit een arrestatie, een veroordeling, ontvoering of een andere handeling.6 Meer concreet stelt Nowak dat inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid wordt gemaakt wanneer sprake is van gedwongen detentie van een persoon op een strak omgrensde locatie, zoals onder meer het gedwongen verblijf in een gevangenis of ander detentiecentrum, psychiatrische instelling, opvoedingsinstelling of afkickkliniek, evenals een bevel tot huisarrest.7
Artikel 5, eerste lid EVRM verwijst expliciet naar ‘arrestatie’, ‘detentie’ en ‘vrijheidsontneming’ als inbreuken op het recht op persoonlijke vrijheid. Het EHRM heeft meermaals overwogen dat bij de beoordeling of sprake is van vrijheidsontneming, de feitelijke situatie van de betreffende persoon als startpunt heeft te gelden en dat voorts verschillende criteria in overweging dienen te worden genomen, waaronder het type, de duur, de effecten en de uitvoering van de betreffende maatregel (zie ook par. 2.2.2).8 Trechsel stelt in dit kader dat aanvaard kan worden dat ‘vrijheidsontneming’ is aan te duiden als een maatregel genomen door een publieke autoriteit waardoor een persoon tegen diens wil voor een bepaalde tijd in een beperkte ruimte wordt gehouden en waarbij deze persoon door dwang, of de dreiging daarvan, wordt verhinderd om deze ruimte te verlaten.9 Uit de rechtspraak van het EHRM is op te maken dat hiervan niet alleen sprake is in het geval van opsluiting in een cel, maar bijvoorbeeld ook in gevallen van gesloten plaatsing in een ziekenhuis10 of huisarrest.11 Hiervoor is het niet noodzakelijk dat de deuren van de ruimte op slot zitten of dat (elektronisch) toezicht wordt toegepast; de enkele dreiging van dwang – bijvoorbeeld door de mogelijke sancties die volgen bij het verlaten van de ruimte – volstaat.12 Wel dient de vrijheidsontneming van een zekere duur te zijn, wil het binnen de reikwijdte van artikel 5 EVRM vallen. Zo oordeelde de ECRM dat een twee uur durend verblijf van twee kinderen op het politiebureau – in een ruimte waarvan de deuren niet op slot waren – om te worden verhoord door de politie, geen vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 EVRM oplevert.13 In een andere zaak heeft het EHRM het voor 8,5 uur vasthouden van een verdachte in een afgesloten cel op het politiebureau daarentegen wel als vrijheidsontneming aangemerkt.14
Of in een concreet geval sprake is van vrijheidsontneming kan voorts afhangen van de omstandigheden waarin de betreffende persoon verkeert en de mate van vrijheid die hij of zij voorheen genoot.15 Zo vormt het opleggen van extra beperkingen ten aanzien van een persoon wiens vrijheid reeds is ontnomen – zoals het plaatsen van een gedetineerde in een isoleercel als disciplinaire straf – geen (afzonderlijke) vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 EVRM, daar het verschil met de voorgaande situatie relatief klein is.16 Hierbij is de feitelijke situatie van de betreffende persoon doorslaggevend. Zo is een persoon die lopende zijn gevangenisstraf voorwaardelijk in vrijheid is gesteld feitelijk niet langer zijn vrijheid ontnomen. Dit impliceert evenwel dat een beslissing tot opheffing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en daarmee voortzetting van de gevangenisstraf resulteert in een (nieuwe) vrijheidsbeneming.17