V-N 2020/19.3
Verzamelbesluit noodmaatregelen coronacrisis met diverse versoepelingen en goedkeuringen
Datum 14-04-2020
- Datum
14-04-2020
- Bronauteur
Staatssecretaris van Financiën
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS197224:1
- Vakgebied(en)
Corona (V)
Loonbelasting / Kostenvergoeding
Vennootschapsbelasting / Fusie en splitsing
Invordering / Invorderingsrente en betalingskorting
Belastingheffing van motorrijtuigen / Motorrijtuigenbelasting
Omzetbelasting / Tarief
Loonbelasting / Algemeen
Milieubelastingen / Energiebelasting
Omzetbelasting / Vrijstelling
Loonbelasting / Tarief
Inkomstenbelasting / Winst
Voetnoten
Voetnoten
Hierbij wordt de methode van artikel 22, tweede lid, onderdelen a en b, van het belastingverdrag met Duitsland toegepast (vrijstelling met progressievoorbehoud).
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen van 12 april 2012, zoals gewijzigd bij protocol van 11 januari 2016.
De bijzondere omstandigheden als gevolg van de coronacrisis zijn voor het kabinet aanleiding voor het treffen van economische en fiscale maatregelen. Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën heeft de Tweede Kamer een beleidsbesluit gestuurd, waarin hij uitvoering geeft aan deze fiscale maatregelen in de vorm van concrete goedkeuringen. Hij geeft ook nog een aantal niet eerder gecommuniceerde goedkeuringen. Verder geeft hij een toelichting op een bestaande mogelijkheid tot het verlagen van een voorlopige aanslag VPB en IB en kondigt hij wetgeving aan die het inkomen in verband met de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren (TOGS) met terugwerkende kracht vrijstelt van VPB en IB.
De goedkeuringen hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
Verschuldigdheid van energiebelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie;
Invorderingsrente;
Bepaalde wettelijke administratieve verplichtingen rondom de loonheffingen;
Reiskostenvergoedingen in de loonheffingen;
Vrijstelling kortstondig gebruik van een motorrijtuig;
Maatregel voor om te bouwen taxi’s;
Geldigheid taxatierapport motorrijtuig;
Termijn bij gebruikmaking terugwerkende kracht bij geruisloze omzetting, bedrijfsfusie, juridische fusie, splitsing en geruisloze terugkeer;
BTW-gevolgen van het ter beschikking stellen van zorgpersoneel;
BTW-gevolgen van het gratis verstrekken van medische hulpgoederen en -apparatuur;
Verlaagd BTW-tarief bij online aanbieden van sportlessen;
Vrijstelling voor een aantal Duitse netto-uitkeringen.
De beleidsmaatregelen hebben een tijdelijk karakter en zullen worden ingetrokken, zodra de omstandigheden dit mogelijk maken. Het besluit treedt voor het belangrijkste deel met terugwerkende kracht in werking met ingang van 12 maart 2020.
Hieronder hebben we het besluit opgenomen (onderdeel B) alsmede de begeleide brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer (onderdeel A).
Brief Staatssecretaris van Financiën van 14 april 2020, nr. 2020-0000071409
A. BRIEF STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Het coronavirus heeft de wereld en Nederland in zijn greep. De eerste prioriteit van het kabinet ligt uiteraard bij de gezondheid van de bevolking, en een goed functionerende gezondheidszorg. De impact van het virus is enorm – en heeft ingrijpende gevolgen voor de economie. Delen van het werk zijn stilgevallen, hele sectoren moeten tijdelijk hun deuren sluiten, zelfstandigen zien opdrachten wegvallen en werknemers zitten in onzekerheid thuis. Daarom heeft het kabinet op 17 maart het noodpakket banen en economie aangekondigd. Het noodpakket bestaat uit diverse maatregelen. Daarbij staat het zo snel mogelijk hulp bieden aan de ondernemers voorop. Deze maatregelen zorgen ervoor dat bedrijven hun personeel kunnen doorbetalen, bieden zelfstandigen een overbrugging en zorgen waar mogelijk voor behoud van liquiditeit voor ondernemers. Uw Kamer is op 19 maart en 2 april geïnformeerd over de nadere uitwerking van de fiscale maatregelen. Deze maatregelen versterken de liquiditeitspositie van ondernemers door bijvoorbeeld een bijzonder uitstel van betaling voor diverse soorten belastingen, het niet opleggen of anders vernietigen van betaalverzuimboeten die met dat uitstel samenhangen en de verlaging van de voorlopige aanslag voor het jaar 2020. Daarnaast is het kabinet voortdurend in gesprek met belangenorganisaties, ondernemers en burgers uit de samenleving om in kaart te brengen tegen welke problemen zij aanlopen door het coronavirus en welke oplossingen hen daarbij kunnen helpen.
Deze dialoog heeft tot een aantal aanvullende maatregelen geleid, die hieronder toegelicht worden. De maatregelen zien op de volgende onderwerpen:
Btw gevolgen van het ter beschikking stellen van zorgpersoneel;
Btw gevolgen van het gratis verstrekken van medische hulpgoederen en apparatuur;
Verlaagd btw-tarief bij online aanbieden van sportlessen;
Grensarbeiders (tijdelijke vrijstelling van een aantal Duitse netto-uitkeringen);
Bepaalde wettelijke administratieve verplichtingen rondom de loonheffingen;
Reiskostenvergoeding in de loonheffingen;
Vrijstelling kortstondig gebruik van een motorrijtuig;
Maatregel voor om te bouwen taxi’s;
Geldigheid taxatierapport motorrijtuig;
Invorderingsrente en belastingrente.
BTW gevolgen voor zorgpersoneel en medische hulpgoederen en -apparatuur
De inzet van zorgpersoneel en de aanwezigheid van voldoende medische hulpmiddelen is tijdens de coronacrisis zeer noodzakelijk. Daarom wordt, meer dan normaal het geval is, zorgpersoneel in- en uitgeleend. Dit gebeurt niet alleen door zorginstellingen, -inrichtingen en zorgverleners, maar ook door andere bedrijven die zorgpersoneel kunnen uitlenen zoals uitzendbureaus. Daarnaast verstrekken ondernemers gratis specifieke medische hulpmiddelen aan zorginstellingen, -inrichtingen en huisartsen.
Het is ongewenst dat de btw-regels voor de uitleen van personeel en de gratis verstrekking van de hulpmiddelen in de huidige coronacrisis leiden tot extra financiële of administratieve lasten. De Europese Commissie heeft een vrijstelling van invoerrechten en btw geregeld voor de invoer van goederen die nodig zijn in de bestrijding van het coronavirus. Deze maatregelen door de Europese Commissie zijn door de Minister van Buitenlandse Zalen aangekondigd in de kamerbrief van 6 april 2020. Daarnaast worden de volgende twee tijdelijke maatregelen getroffen. Deze maatregelen kunnen met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf 16 maart 2020 en zullen gelden tot 16 juni 2020 (3 maanden).
De uitleen van zorgpersoneel blijft buiten de heffing van btw. Het maakt daarbij niet uit wie de uitlener is. Wel gelden er enkele voorwaarden om te verzekeren dat het btw-voordeel van de goedkeuring ook daadwerkelijk bij de zorginstelling of zorgverlener terecht komt. Dit zijn de volgende voorwaarden: de inlener moet een zorginstelling of zorginrichting zijn die de btw-vrijstelling toepast. De uitlener mag alleen de brutoloonkosten in rekening brengen aan de inlener, eventueel verhoogd met een kostenvergoeding van maximaal 5% en er mag met deze uitleen geen winst worden beoogd of gemaakt. Deze maatregel heeft geen invloed op de aftrek van voorbelasting van de uitlener. Dit betekent bijvoorbeeld dat een uitlener die normaal gesproken voor de btw belaste prestaties levert en daardoor de inkoop-btw kan aftrekken, hij deze inkoop-btw ook nu kan blijven aftrekken.
Voor de gratis verstrekking van medische hulpmiddelen aan zorginstellingen, zorginrichtingen en huisartsen hoeft geen btw betaald te worden. Daarnaast heeft deze verstrekking geen gevolgen voor de aftrek van de inkoop btw van deze verstrekker. Hierdoor kan bijvoorbeeld, net als bij punt 1, een ondernemer die normaal gesproken voor de btw belaste prestaties levert en daardoor de inkoop-btw kan aftrekken, deze inkoop-btw ook in deze situatie blijven aftrekken. De aftrek van de inkoop btw op kosten van de gratis medische hulpmiddelen wordt bepaald op basis van de reguliere bedrijfsactiviteiten van de ondernemer. De gratis verstrekking van de hulpmiddelen wordt hier niet als reguliere bedrijfsactiviteit beschouwd.
Aantekening
De Europese Commissie heeft bij besluit van 3 april 2020, 2020/491, PbEU 2020, LI 103/1 goedgekeurd dat lidstaten tijdelijk kunnen afzien van invoerrechten en BTW op invoer van medische hulpmiddelen en beschermingsmiddelen uit derde landen door overheids- of erkende instellingen met een liefdadig of filantropisch karakter. De maatregel heeft betrekking op de invoer van maskers en beschermingsmiddelen, testkits, ventilatoren en andere medische uitrusting die gratis worden verstrekt. De vrijstelling van invoerrechten en BTW is van toepassing op goederen die in de periode 30 januari 2020 tot en met 31 juli 2020 worden ingevoerd.
Voor een commentaar op de nationale BTW-maatregel voor zorgpersoneel en medische hulpgoederen en -apparatuur verwijzen wij naar ons commentaar bij onderdeel 7.a van het onder B opgenomen besluit.
Verlaagd btw-tarief sportscholen
Veel sportscholen en dergelijke ondernemers bieden in deze periode waarin mensen zoveel mogelijk thuis moeten blijven online sportlessen aan. Het beleidsbesluit bevat de tijdelijke goedkeuring dat het verlaagde tarief dat geldt voor het aanbieden van een sportaccommodatie voor actieve sportbeoefening ook geldt voor de situatie dat deze sportlessen online aangeboden worden.
Aantekening
Wij verwijzen naar ons commentaar bij onderdeel 7.b van het onder B opgenomen besluit.
Grensarbeiders
Grensarbeiders die gedurende de coronacrisis thuiswerken (thuiswerkdagen) of die niet kunnen werken en thuis moeten blijven met behoud van loon (thuiszitdagen) kunnen op grond van belastingverdragen te maken krijgen met een verschuiving van het heffingsrecht over (een deel van) hun inkomen van werkstaat naar woonstaat. Dit leidt voor deze grensarbeiders tot onzekerheid, administratieve lasten en kan negatieve inkomenseffecten hebben.
Thuiswerkdagen
Als gevolg van de coronacrisis werken veel mensen thuis. Met Duitsland is bilateraal een oplossing overeengekomen voor grensarbeiders in loondienst die thuiswerken in hun woonstaat. Nederland en Duitsland hebben afgesproken dat belastingplichtigen in afwijking van het verdrag de extra thuiswerkdagen in verband met corona mogen behandelen conform waar onder normale omstandigheden zou worden gewerkt (de “reguliere” werkstaat). Het inkomen met betrekking tot de extra thuiswerkdagen moet dan in het andere land wel daadwerkelijk worden belast. Uiteraard mag een belastingplichtige er voor kiezen een beroep te doen op de letterlijke verdragstekst, waardoor het heffingsrecht wel naar de woonstaat (thuiswerkstaat) verschuift. Deze afspraak is vastgelegd in een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland en geldt van 11 maart tot en met 30 april en wordt daarna van maand tot maand verlengd tot één van beide landen de afspraak opzegt.
Met België is overleg over de behandeling van thuiswerkdagen nog gaande.
Tijdelijke inactiviteit
Als gevolg van de coronacrisis zitten veel mensen gedwongen thuis zonder te kunnen werken, maar met behoud van salaris. Dit kan het geval zijn als het bedrijf waarvoor zij werken de deuren tijdelijk moet sluiten. Duitsland, België en Nederland zijn het erover eens dat loondoorbetaling voor een periode van tijdelijke inactiviteit fiscaal dient te worden behandeld conform waar onder normale omstandigheden zou worden gewerkt. Een inwoner van België die onder normale omstandigheden in Nederland werkt, maar nu zonder te werken thuis blijft, blijft dus zoals voorheen in Nederland belast. Dit zien Duitsland, België en Nederland slechts als bevestiging van een bestaande interpretatie van het belastingverdrag.
Duitse sociale zekerheidsuitkeringen
Als gevolg van de coronacrisis zal een toenemend aantal grensarbeiders die in Nederland wonen een Duitse inkomensondersteuning krijgen in de vorm van een netto socialezekerheidsuitkering. Waar Nederland werkgevers ondersteunt bij loondoorbetaling, keert Duitsland bij een vermindering van werkuren “Kurzarbeitergeld” uit aan werknemers. Daarnaast wordt verwacht dat als gevolg van de coronacrisis een toenemend aantal inwoners van Nederland “Insolvenzgeld” of “Arbeitslosengeld” zal ontvangen. Deze Duitse socialezekerheidsuitkering(en) zijn op het nettoloon afgestemd en zijn derhalve in Duitsland vrijgesteld van belasting. Als deze uitkeringen (tezamen met bepaalde andere) Duitse (socialezekerheids)uitkeringen in een kalenderjaar € 15.000 of minder bedragen, wijst het belastingverdrag met Duitsland het heffingsrecht over deze Duitse netto-uitkeringen toe aan Nederland. Met als ongewenst gevolg dat Nederland dan zou heffen over een door Duitsland betaalde netto-uitkering van een grensarbeider die normaal in Duitsland had gewerkt en daar zou zijn belast voor zijn salaris.
Als onderdeel van het bij deze brief toegevoegde beleidsbesluit wordt goedgekeurd dat Nederland, kort gezegd, Kurzarbeitergeld, Insolvenzgeld en Arbeitslosengeld voor zover dat geacht wordt te zijn verkregen als gevolg van corona(maatregelen) vrijstelt van belasting. Deze vrijstelling geldt voor de periode van 11 maart 2020 tot en met 31 december 2020.1
Aantekening
In V-N 2020/18.10 behandelden we de tussen de Nederlandse en Duitse autoriteiten gesloten ‘onderling overleg’-overeenkomst over grensarbeiders. Daarnaast wezen we in V-N 2020/18.9 op de OESO-richtsnoeren inclusief de aanbeveling om dat soort overeenkomsten tot stand te brengen. De passages in deze brief geven extra inzicht in de achtergronden bij de voornoemde overeenkomst tussen Nederland en Duitsland.
De eerste alinea ziet op ‘Thuiswerkdagen’. Vrij vertaald zouden we denken dat theoretisch voor elke dag die een in Nederland wonende werknemer niet in Duitsland werkt, waar hij dit anders wel zou hebben gedaan, het heffingsrecht over dat salaris naar Nederland verschuift. Dat volgt uit art. 14 Verdrag Nederland-Duitsland (2012). Het besluit geeft nu – tegen die theoretische regels in – ruimte om te doen alsof toch in Duitsland is gewerkt, indien slechts vanwege de beperkingen voortvloeiend uit de coronacrisis niet in Duitsland is gewerkt. Hetzelfde geldt in de spiegelbeeldsituatie. Dat dit afwijkt van geldend recht, blijkt ook duidelijk uit de passage dat een belastingplichtige wel een beroep mag doen (uiteraard, zouden we daaraan willen toevoegen) op de letterlijke verdragstekst. De rest van de tekst over de thuiswerkdagen was bekend uit de eerdergenoemde overeenkomst tussen de autoriteiten van de landen. De nadruk dat wel in de gebruikelijke werkstaat daadwerkelijk belasting moet worden geheven, is qua doel en strekking begrijpelijk. Aandacht verdient nog dat hier staat dat overleg met België nog gaande is. We zouden daar een vergelijkbare overeenkomst verwachten. Al valt, onder verwijzing ook naar die eerdere OESO-richtlijnen, niet uit te sluiten dat men met België ook andere punten poogt vast te leggen.
Dat laatste punt brengt ons op de alinea over ‘Tijdelijke inactiviteit’. Daar staat immers dat zowel België als Duitsland en Nederland het erover eens zijn dat bij in het geheel niet werken, maar thuis zitten en wel betaald krijgen (door de buitenlandse werkgever), het heffingsrecht per definitie aan de oorspronkelijk voor die dagen beoogde werkstaat toekomt. De stelligheid intrigeert wel enigszins. Zo voelen wij enige spanning bijvoorbeeld met het arrest over de in Mexico wonende presentatrice die daar ‘beschikbaar was’, maar haar uiteindelijke presentatiewerk – als ze het zou hebben gedaan (en dus even afgezien van het voorbereiden in Mexico) – naar wij dachten in Nederland zou hebben gedaan. De heffing ging daar naar Mexico; zie HR 22 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1705, BNB 2007/97, V-N 2007/4.10. De vraag naar de uitstraling komt derhalve op, maar de keuze van de Staatssecretaris van Financiën in deze brief past zeker in het verlengde van de eerdergenoemde OESO-richtsnoeren en vinden wij begrijpelijk. Dat volgen van de OESO past overigens ook bij drie OESO-lidstaten.
Ten slotte is een alinea over ‘Duitse sociale zekerheidsuitkeringen’ opgenomen. De toelichting in de brief verduidelijkt een en ander. Nederland ondersteunt primair werkgevers om loon te blijven doorbetalen. Duitsland verstrekt van overheidswege, bij een vermindering van werkuren als gevolg van de coronacrisis, sociale uitkeringen aan de natuurlijke persoon die thuis komt te zitten en minder werkt. De brief geeft aan dat in die gevallen Nederland vrijstelt. Dat past bij het nettokarakter van de uitkering. Het past ook bij het anders ontbreken van wederkerigheid, gezien de hiervóór genoemde verschillende benadering van de landen. Toch was theoretisch ook verdedigbaar geweest om tot € 15.000 conform art. 17 lid 2 Verdrag Nederland-Duitsland (2012) de heffing aan Nederland te laten. Dat hebben de verdragsonderhandelaars destijds bewust zo gekozen. Natuurlijk hebben wij desalniettemin begrip voor de keuze, ook gezien de (vooralsnog) beperkte duur. De vrijstelling geldt alleen voor 2020.
Versoepeling administratieve lasten en de reiskostenvergoeding in de loonheffingen
Bepaalde wettelijke administratieve verplichtingen loonheffingen
Werkgevers hebben voor de loonheffingen bepaalde wettelijke administratieve verplichtingen. De huidige bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat werkgevers deze verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel kunnen nakomen. Zo geldt bijvoorbeeld de plicht van de werkgever om de identiteit van de werknemer vast te stellen aan de hand van het originele identiteitsbewijs. Als een werkgever een werknemer niet tijdig kan identificeren, kan dit leiden tot een toepassing van het zogenoemde anoniementarief. Dit is een vast tarief van 52%. Een dergelijk gevolg van het niet kunnen nakomen van een administratieve verplichting vind ik in deze omstandigheden ongewenst. Daarom neemt de Belastingdienst in deze situaties een soepel standpunt in als een werkgever of werknemer de tekortkoming in de administratieve verplichting voor zover mogelijk herstelt zodra dit kan. Voor het voorbeeld van de identificatieplicht betekent dit dat de toepassing van het anoniementarief achterwege kan blijven als de werkgever de identiteit van de werknemer alsnog vaststelt zodra hij daar in redelijkheid toe in staat is.
Aantekening
We verwijzen voor ons commentaar naar onderdeel 4.1 van het onder B opgenomen besluit.
Vaste reiskostenvergoeding
Voor reiskosten bestaat de mogelijkheid een vaste onbelaste vergoeding af te spreken, bijvoorbeeld voor het woon-werktraject. Voor veel werknemers leiden de maatregelen rondom de coronacrisis wat betreft de kosten van vervoer tot een verandering van hun reispatroon. Die verandering kan meebrengen dat een werkgever de vaste reiskostenvergoeding moet aanpassen of geheel of gedeeltelijk tot het loon moet rekenen. Dit vind ik in deze bijzondere omstandigheden ongewenst. Daarom wordt in het beleidsbesluit geregeld dat de werkgever die een vaste reiskostenvergoeding aanbiedt hier nu in deze thuiswerktijden geen gevolgen aan hoeft te verbinden. Dit betekent dat de werkgever voor deze periode mag blijven uitgaan van het reispatroon waar de vergoeding al op gebaseerd was.
Aantekening
We verwijzen voor ons commentaar naar onderdeel 4.2 van het onder B opgenomen besluit.
Belasting van personenauto’s en motorrijwielen
Als gevolg van de coronacrisis legt de RDW de prioriteit bij cruciale keuringen. Ook komen de importkeuringen momenteel weer stap voor stap op gang. Dit heeft ongewenste gevolgen voor de toepassing van enkele bepalingen in de wet- en regelgeving omtrent de bpm die samenhangen met de inschrijving in het kentekenregister. Daarom zijn voor de bpm drie tijdelijke maatregelen getroffen.
De eerste maatregel ziet op de vrijstelling kortstondig gebruik. Deze vrijstelling wordt onder andere gebruikt om met een in het buitenland aangeschaft motorrijtuig naar de RDW te rijden voor de keuring en inschrijving in het Nederlands kentekenregister. Deze maatregel bevat een goedkeuring om de vrijstelling een tweede keer aan te vragen in die gevallen waarin de keuring voor het motorrijtuig niet kon plaatsvinden in verband met de corona maatregelen van de RDW.
De tweede maatregel verlengt de huidige einddatum van de overgangsregeling voor taxi’s die worden omgebouwd voor bijvoorbeeld rolstoelvervoer van tot 1 april 2020 naar tot 1 juli 2020. Door verlenging van de einddatum kunnen de geplande – maar door de coronamaatregelen vervallen – keuringsafspraken tot 1 april naar tot 1 juli verplaatst worden.
De derde maatregel ziet op het taxatierapport dat doorgaans wordt opgemaakt vóór de keuring bij de RDW en vóór het doen van aangifte bpm. Het rapport mag niet ouder zijn dan één maand. Door de beperking in de dienstverlening van de RDW zijn keuringsafspraken komen te vervallen en wordt de termijn van één maand niet in alle gevallen gehaald. Deze maatregel verlengt de maximale geldigheidstermijn van het taxatierapport van RDW naar maximaal vier maanden.
Aantekening
De RDW richt zich in deze periode van coronamaatregelen in eerste instantie op de transportsector die als cruciaal is bestempeld. Te denken is daarbij aan periodieke keuringen van voertuigen voor vervoer van gevaarlijke stoffen en autobussen, het toelaten van nieuwe vrachtwagens tot de weg en keuringen van voertuigen voor het vervoer van levende dieren, maar ook de keuring van taxi’s wordt genoemd als cruciaal. In de tweede en derde maatregel wordt de in de BPM-regelgeving genoemde termijn verlengd met drie maanden, hetgeen ons, gezien de huidige omstandigheden, zeer redelijk voorkomt.
Invorderingsrente en belastingrente
Het kabinet heeft in de brief van 17 maart als maatregel om ondernemers van meer liquiditeit te voorzien aangekondigd dat de percentages voor de invorderingsrente en belastingrente gedurende 3 maanden worden verlaagd naar 0,01%. Omdat de invorderingsrente is gekoppeld aan de betalingskorting is de verlaging van het rentepercentage niet alleen begunstigend voor ondernemers. Voor de betalingskorting wordt namelijk hetzelfde wettelijke percentage gebruikt als voor invorderingsrente, waardoor de verlaging tot gevolg zou hebben dat ondernemers nagenoeg geen aanspraak meer kunnen maken op betalingskorting. Ondernemers die menen hiervan nadeel te ondervinden, kunnen bezwaar maken, waarna de betalingskorting alsnog zal worden toegekend. Daarnaast is de mogelijkheid gevonden om bij de tijdelijke verlaging van de invorderingsrente om de te vergoeden invorderingsrente, ten gunste van burgers en bedrijven, op het bestaande niveau van 4% te houden. Dit leidt wel tot hogere dan de bij de incidentele suppletoire begroting geraamde uitgaven (ca. € 5 mln.). Dit zal bij een eerstvolgend budgettair moment verwerkt worden.
Aantekening
We verwijzen voor ons commentaar naar onderdeel 3 van het onder B opgenomen besluit.
Tot slot
Deze nieuwe maatregelen en de reeds eerder aangekondigde maatregelen worden vastgelegd in een beleidsbesluit en op korte termijn in de Staatscourant gepubliceerd. Daarnaast blijft het kabinet in gesprek met belangenorganisaties, ondernemers en burgers uit de samenleving over de gevolgen van het coronavirus en probeert zodra er knelpunten gesignaleerd worden tot een oplossing te komen. Ik zal uw Kamer als dat aan de orde is, uiteraard infomeren over nadere maatregelen en over relevante ontwikkelingen in de uitvoering door de Belastingdienst.
B. FISCALE TEGEMOETKOMGEINGEN NAAR AANLEIDING VAN DE CORONACRISIS (BESLUIT NOODMAATREGELEN CORONACRISIS)
De bijzondere omstandigheden als gevolg van de coronacrisis geven aanleiding voor tijdelijke versoepelingen van verschillende fiscale regelingen. In dit beleidsbesluit geef ik hieraan uitvoering in de vorm van enkele concrete goedkeuringen. Ook geef ik een toelichting op een bestaande mogelijkheid tot het verlagen van een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting en kondig ik wetgeving aan die het inkomen in verband met de Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren (TOGS) met terugwerkende kracht vrijstelt van belasting.
1. Inleiding
De bijzondere omstandigheden als gevolg van de coronacrisis zijn voor het kabinet aanleiding voor het treffen van economische en fiscale maatregelen. Deze maatregelen zijn aangekondigd als onderdeel van het noodpakket economie en banen dat is beschreven in de brieven van het kabinet aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 12, 17, 19 en 27 maart en 2 april 2020.
In dit beleidsbesluit geef ik uitvoering aan deze fiscale maatregelen in de vorm van concrete goedkeuringen. Daarnaast geef ik een aantal nog niet eerder gecommuniceerde goedkeuringen. Ook geef ik een toelichting op een bestaande mogelijkheid tot het verlagen van een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting en kondig ik wetgeving aan die het inkomen in verband met de TOGS met terugwerkende kracht vrijstelt van vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting.
De goedkeuringen zien op de volgende onderwerpen:
Verschuldigdheid van energiebelasting en opslag duurzame energie- en klimaattransitie;
Invorderingsrente;
Bepaalde wettelijke administratieve verplichtingen rondom de loonheffingen;
Reiskostenvergoeding in de loonheffingen;
Vrijstelling kortstondig gebruik van een motorrijtuig;
Maatregel voor om te bouwen taxi’s;
Geldigheid taxatierapport motorrijtuig;
Termijn bij gebruikmaking terugwerkende kracht bij geruisloze omzetting, bedrijfsfusie, juridische fusie, splitsing en geruisloze terugkeer;
Btw gevolgen van het ter beschikking stellen van zorgpersoneel;
Btw gevolgen van het gratis verstrekken van medische hulpgoederen en -apparatuur;
Verlaagd btw-tarief bij online aanbieden van sportlessen;
Vrijstelling van een aantal Duitse netto-uitkeringen.
De goedkeuringen zijn gebaseerd op een redelijke wetstoepassing gegeven de bijzondere omstandigheden veroorzaakt door de coronacrisis en waar nodig op de artikelen 62 tot en met 64 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De beleidsmaatregelen hebben een tijdelijk karakter en zullen daarom worden ingetrokken zodra de omstandigheden dit mogelijk maken.
1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen
AWR: Algemene wet inzake rijksbelastingen
BBBB: Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst EB: Energiebelasting
IW: Invorderingswet 1990
LI: Leidraad invordering 2008
ODE: Opslag duurzame energie- en klimaattransitie UBLB: Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
Wbm: Wet belastingen op milieugrondslag Wet OB: Wet op de omzetbelasting 1968
2. Uitstel verschuldigdheid EB en ODE
Bij levering of verbruik van aardgas en elektriciteit zijn energiebelasting (EB) en opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) verschuldigd. Het tijdstip van verschuldigdheid is geregeld in artikel 56, eerste en derde lid, Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm). Hierbij worden vier situaties onderscheiden.
De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. De beschrijving van de vier situaties en de goedkeuring voor (delen van) die situaties zijn hierna in afzonderlijke onderdelen opgenomen.
2.1. Voorschot en eindfactuur per kalendermaand
Op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel a, Wbm zijn voor leveringen van aardgas en elektriciteit in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of een voorschotbedrag wordt ontvangen de EB en de ODE verschuldigd op het tijdstip van de uitreiking van de voorschotnota of de ontvangst van het voorschotbedrag en op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om in de situatie dat de eindfactuur van een klant betrekking heeft op een kalendermaand soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit in gevallen als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel a, Wbm voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 en juni 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, op een later tijdstip worden verschuldigd dan op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen of een eindfactuur wordt uitgereikt.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende 6 voorwaarden:
Het tijdvak waarop de eindfactuur betrekking heeft is een kalendermaand;
De uitgereikte voorschotnota, het ontvangen voorschotbedrag en de eindfactuur zien op leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 of juni 2020;
Op de uitgereikte voorschotnota of in het ontvangen voorschotbedrag is voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 of juni 2020 geen bedrag voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, opgenomen;
Op de uitgereikte eindfactuur is voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 of juni 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, niet in rekening gebracht;
Voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 en juni 2020 worden de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, uiterlijk in oktober 2020 via een aanvullende factuur (of facturen) op de eindfactuur alsnog in rekening gebracht en verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvullende factuur (of facturen) wordt uitgereikt;
In het geval er uiterlijk in oktober 2020 geen aanvullende factuur is uitgereikt voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 en juni 2020 worden voor die leveringen de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, verschuldigd op 1 november 2020.
De afnemer/ondernemer kan op basis van de aanvullende factuur eventueel aanspraak maken op aftrek van de daarop in rekening gebrachte btw.
Door deze goedkeuring en de daaraan gestelde voorwaarden wordt bewerkstelligd dat wanneer de eindfactuur van een klant betrekking heeft op een kalendermaand, de energieleverancier de EB en de ODE op een later moment verschuldigd is en deze belastingen dus ook later op aangifte zal afdragen.
Doordat de energieleverancier op de voorschotnota, in het voorschotbedrag en op de eindfactuur geen bedrag opneemt voor de EB en de ODE, noch de btw hierover, komt dit uitstel van verschuldigdheid ten goede aan de klanten van de energieleveranciers.
2.2. Geen voorschot, wel factuur
Op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel b, Wbm zijn voor leveringen van aardgas en elektriciteit, in gevallen waarin geen voorschotnota wordt uitgereikt of voorschotbedrag wordt ontvangen, maar wel een factuur wordt uitgereikt, de EB en de ODE verschuldigd op het tijdstip van de uitreiking van die factuur. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit in gevallen als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel b, Wbm voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 en juni 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, op een later tijdstip worden verschuldigd dan op het tijdstip van de uitreiking van de factuur.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende 4 voorwaarden:
De uitgereikte factuur ziet op leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 of juni 2020;
Op de uitgereikte factuur is voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 of juni 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, niet in rekening gebracht;
Voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 en juni 2020 worden de EB en de ODE, vermeerderd met de btw hierover, uiterlijk in oktober 2020 via een aanvullende factuur (of facturen) alsnog in rekening gebracht en verschuldigd op het tijdstip waarop de aanvullende factuur (of facturen) wordt uitgereikt;
In het geval er uiterlijk in oktober 2020 geen aanvullende factuur is uitgereikt voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 en juni 2020 worden voor die leveringen de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, verschuldigd op 1 november 2020.
De afnemer/ondernemer kan op basis van de aanvullende factuur eventueel aanspraak maken op aftrek van de daarop in rekening gebrachte btw.
Door deze goedkeuring en de daaraan gestelde voorwaarden wordt bewerkstelligd dat de energieleverancier de EB en de ODE op een later moment verschuldigd is en deze belastingen dus ook later op aangifte zal afdragen.
Doordat de energieleverancier op de betreffende factuur geen EB en ODE, noch de btw hierover, in rekening brengt, komt dit uitstel van verschuldigdheid ten goede aan de klanten van de energieleveranciers.
2.3. Geen voorschot, geen factuur, wel levering
Op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel c, Wbm zijn voor leveringen van aardgas en elektriciteit in overige gevallen (er wordt geen voorschotnota uitgereikt, geen voorschotbedrag ontvangen en geen factuur uitgereikt) de EB en de ODE verschuldigd op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit in gevallen als bedoeld in artikel 56, eerste lid, onderdeel c, Wbm voor leveringen in de maanden april 2020, mei 2020 en juni 2020 de EB en de ODE, alsmede de btw hierover, niet worden verschuldigd op het tijdstip waarop de levering plaatsvindt, maar op 1 november 2020.
2.4. Geen voorschot, geen factuur, geen levering, wel verbruik
In een aantal gevallen is de verbruiker op grond van artikel 53, tweede lid, Wbm de EB en de ODE verschuldigd, te weten bij:
Het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien dit product is verkregen door tussenkomst van een gasbeurs of elektriciteitsbeurs;
Het verbruik van aardgas of elektriciteit door degene die leveringen aan de verbruiker verricht;
Het verbruik van aardgas of elektriciteit, indien het aardgas of de elektriciteit is verkregen op andere wijze dan door een levering.
Artikel 56, derde lid, Wbm bepaalt dat de belasting dan verschuldigd is op het tijdstip waarop het verbruik plaatsvindt. De huidige bijzondere omstandigheden geven aanleiding om soepeler om te gaan met dit tijdstip. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat met betrekking tot gevallen als bedoeld in artikel 56, derde lid, Wbm voor verbruik in de maanden april 2020, mei 2020 en juni 2020 de EB en de ODE niet worden verschuldigd op het tijdstip waarop het verbruik plaatsvindt, maar op 1 november 2020.
Aantekening
Het kabinet gaf in de brief van 17 maart 2020 met daarin het noodpakket voor banen en economie aan dat het de heffing van energiebelasting (EB) en van Opslag Duurzame Energie (ODE) voor bedrijven die veel energie verbruiken, tijdelijk wilde uitstellen. Daarvoor is overleg gevoerd met de energieleveranciers die in veel gevallen als belastingplichtige de EB en ODE aan de verbruikers in rekening brengen. Soms kan echter een verbruiker ook zelf belastingplichtig zijn.
Het overleg met de energieleveranciers heeft ertoe geleid dat de uitstelregeling voor EB en ODE nu meer concreet is uitgewerkt. Er worden vier situaties genoemd, waarbij de verschuldigdheid van de EB en ODE over gas en elektriciteit verbruikt in april, mei en juni 2020 pas op 1 november 2020 wordt verschuldigd. Wat niet wordt genoemd en waarvoor het uitstel dus niet geldt, zijn de situaties waarin maandelijkse voorschotten worden gevolgd door een eindafrekening die op een langere periode dan een maand ziet. Dat is de situatie die gebruikelijk is bij huishoudens en kleinere bedrijven. Normaal gesproken wordt in dat soort gevallen door de energieleverancier eenmaal per 12 maanden een eindfactuur uitgereikt, waarbij de EB en ODE in rekening wordt gebracht over het werkelijke jaarverbruik onder verrekening van de eerdere voorschotten.
Voor wat betreft de eerste situatie van voorschot en eindfactuur per kalendermaand (onderdeel 2.1) ligt het voor de hand dat de voorschotnota voor de levering in april 2020 al voorafgaand aan deze goedkeuring is uitgereikt. Energiebedrijven die niet hebben geanticipeerd op deze goedkeuring en over april 2020 op de voorschotnota wel een bedrag voor de EB, ODE en BTW in rekening hebben gebracht, kunnen op grond van de voorwaarde onder c dus voor april 2020 niet de uitstelregeling toepassen. Dat doet naar onze mening wel afbreuk aan deze uitstelregeling.
3. Invorderingsrente
Ik acht het onwenselijk dat belastingschuldigen waaraan uitstel van betaling vanwege betalingsproblemen als gevolg van de coronacrisis is verleend, worden geconfronteerd met het huidige percentage van 4% invorderingsrente (op grond van de artikelen 28, eerste lid, en 29 IW). Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat het percentage van de invorderingsrente dat momenteel ingevolge artikel 29 van de IW ten minste 4 bedraagt, wordt verlaagd naar een percentage van 0,01. Deze tijdelijke verlaging geldt gedurende drie maanden. Het percentage van 0,01 geldt uitsluitend voor invorderingsrente die ingevolge artikel 28, eerste lid, IW in rekening wordt gebracht. Voor wat betreft te vergoeden invorderingsrente (op grond van de artikelen 28a, 28b en 28c IW) blijft het wettelijke percentage van de invorderingsrente onverminderd van kracht.
Aantekening
Ook lokale overheden komen hun belastingplichtigen tegemoet vanwege de economische consequenties van de coronacrisis. Zie daarover A.W. Schep, ‘Inventarisatie tegemoetkoming lokale belastingen in verband met Corona’, Belastingblad 2020/162. De bepaling van art. 29 IW 1990 is via art. 227a Provw, art. 231 lid 1 Gemw en art. 123 lid 2 Wschw ook van toepassing op lokale belastingen. Omdat een besluit van de Staatssecretaris van Financiën geen effect heeft op de uitvoering van de invordering van lokale overheden en art. 29 IW 1990 niet wijzigt, is een afzonderlijk besluit nodig van respectievelijk het college van gedeputeerde staten, het college van B en W en het dagelijks bestuur van het waterschap om deze maatregel ook te laten gelden voor lokale overheden.
Betalingskorting
Artikel 27a IW bepaalt, kort gezegd, dat een betalingskorting over het bedrag van de belastingaanslag wordt verleend indien achtereenvolgens aan de volgende voorwaarden is voldaan:
er is sprake van een voorlopige aanslag inkomsten- of vennootschapsbelasting die in meerdere termijnen kan worden betaald; en
op de eerste vervaldag is ten minste het bedrag van de voorlopige aanslag, verminderd met het bedrag van de te verlenen betalingskorting, betaald.
Het bedrag van de te verlenen betalingskorting wordt berekend over het bedrag van de aanslag en wordt vastgesteld met behulp van een percentage van het bedrag van de betalingsaanslag. Dit percentage is gelijk aan het percentage van de invorderingsrente dat geldt op de vervaldag van de eerste termijn.
De Belastingdienst stelt het bedrag van de betalingskorting vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het bedrag van de betalingskorting wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld of op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt.
Als belastingschuldigen gedurende de periode dat dit beleidsbesluit geldt, vanwege de verlaging van het percentage van de invorderingsrente nagenoeg geen aanspraak meer kunnen maken op betalingskorting, kunnen zij bezwaar maken tegen de beschikking waarin het bedrag van de betalingskorting is vastgesteld, waarna het verschil vervolgens zal worden toegekend.
Aantekening
De tijdelijke verlaging van de invorderingsrente van 4% naar 0,01% geldt voor de periode vanaf 23 maart tot en met 22 juni 2020. Hoewel de samenhang met de verruiming van het uitstelbeleid ten behoeve van ondernemers (in verband met de coronacrisis) onmiskenbaar is, geldt de maatregel voor iedereen, dus ook voor ondernemers die geen gebruikmaken van het verruimde uitstelbeleid, en ook voor particulieren.
De hoogte van het rentepercentage, met name ook dat van de belastingrente, vormt al geruime tijd aanleiding tot discussie. Daaruit is duidelijk geworden dat aan de renteregeling – zowel die van de belastingrente als die van de invorderingsrente – en dan met name aan de te hanteren minimumpercentages uit die regeling, budgettaire doelstellingen ten grondslag liggen en de renteopbrengsten tot voor kort niet konden worden gemist (zie bijvoorbeeld de brief van de Staatssecretaris van Financiën, 2018-0000115754, V-N2018/40.20). In de tijd die wij nu beleven, vervagen zulke doelstellingen, zij het tijdelijk.
Opmerkelijk is dat de tijdelijke renteverlaging door middel van een beleidsmaatregel wordt geregeld zonder dat opvolgende wetgeving wordt aangekondigd. Tot voor kort werd aangenomen dat de rente uit de wet wordt belopen en de hoogte van het rentepercentage niet ter beschikking staat aan de uitvoerende macht. Kennelijk leeft binnen het Ministerie van Financiën toch de gedachte dat afwijkingen in begunstigende zin onder instandhouding van de wettelijke regeling mogelijk zijn. Dat bleek recent ook in de toeslagenaffaire, waarbij belanghebbenden die mogelijk zijn benadeeld, de toezegging kregen van een invorderingspauze, waarin ook de renteteller wordt stopgezet. Nu het mogelijk dus zo is dat binnen de toepassing van de renteregeling een belangenafweging kan plaatsvinden, biedt dat ook perspectief voor de toekomst.
Ten slotte is voor de uitvoeringspraktijk van belang dat voorlopige aanslagen IB en VPB die betrekking hebben op het belastingjaar 2020 en in de periode tot 22 juni 2020 worden opgelegd, mogelijk niet voorzien zijn van het aanbod tot betalingskorting, althans waarin bedoeld aanbod tegen een percentage van 0,01% is berekend. In het geval van een te laag aanbod, moet daartegen bezwaar worden gemaakt (art. 30 IW 1990). In het geval van het ontbreken van een aanbod, moet daar om worden gevraagd. Deze onbeholpen handelwijze met betrekking tot de betalingskorting wordt in het besluit verder niet uitgelegd.
4. Loonheffingen
4.1. Versoepeling administratieve verplichtingen
Werkgevers hebben rondom de loonheffingen bepaalde wettelijke administratieve verplichtingen. De huidige bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat werkgevers deze verplichtingen in redelijkheid niet, niet tijdig of niet geheel kunnen nakomen. Dit kan leiden tot een in de wet voorziene sanctie die gelet op de bijzondere omstandigheden niet passend of redelijk is. Dit vind ik ongewenst. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de Belastingdienst een soepel standpunt inneemt in het geval dat een werkgever of werknemer gedurende de werking van dit besluit een wettelijke administratieve verplichting in redelijkheid niet, niet tijdig of niet volledig nakomt en dit voor zover mogelijk herstelt zodra dat kan.
Voorbeeld identificatieplicht nieuwe werknemer
Een werkgever moet voor de eerste werkdag van een werknemer of – als de werknemer op de eerste werkdag wordt aangenomen – op de eerste werkdag voor aanvang van de werkzaamheden de identiteit van de werknemer vaststellen aan de hand van het origineel van een toegelaten identiteitsbewijs en een kopie van het identiteitsbewijs in de loonadministratie opnemen (zie artikel 28, eerste lid, onderdeel f, Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 7.5 UBLB).
Het is in de huidige omstandigheden niet altijd in redelijkheid mogelijk om de identiteit van de werknemer tijdig volgens de wettelijke regeling vast te stellen aan de hand van een origineel identiteitsbewijs. In een dergelijk geval kan de toepassing van het anoniementarief achterwege blijven als de werkgever de identiteit van de werknemer volgens de wettelijke regeling vaststelt zodra hij daar in redelijkheid toe in staat is. Dit laat de verplichting onverlet om een kopie (al dan niet digitaal) van het identiteitsbewijs tijdig op te nemen in de loonadministratie.
Aantekening
Op grond van art. 28 lid 1 onderdeel f Wet LB 1964 juncto art. 7.5 Uitv.reg. LB 2011 moet een inhoudingsplichtige de identiteit van een werknemer vaststellen, voorafgaand aan of – in sommige gevallen – uiterlijk op de eerste werkdag. Ook moet dan een kopie van het identiteitsbewijs worden opgenomen in de loonadministratie. Door de RIVM-richtlijnen waarin wordt opgeroepen zoveel mogelijk thuis te werken, kan de werkgever hierdoor in de knel komen. De sanctie die staat op het niet voldoen aan deze eis, is toepassing van het anoniementarief van (nog steeds) 52% (art. 26b Wet LB 1964), waarbij ook de loonheffingskorting niet wordt toegepast. Voor de inhoudingsplichtige geldt dat geen rekening mag worden gehouden met het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen en het maximumbijdrageloon voor de Zorgverzekeringswet. Al met al best zware sancties, zeker als de identificatie op een later tijdstip alsnog plaatsvindt. Daarmee is uiteraard de tekortkoming niet hersteld, omdat het nu eenmaal niet mogelijk is met terugwerkende kracht de identiteit vast te stellen, voorafgaand aan de eerste werkdag. De tegemoetkoming die nu wordt geboden, voorkomt het al te rigide toepassen van de regels rond het anoniementarief. Uiteraard wel onder de voorwaarde dat de inhoudingsplichtige alsnog aan alle administratieve verplichtingen voldoet, zodra dat in redelijkheid mogelijk is. Overigens lezen wij in de laatste zin van dit onderdeel dat deze versoepeling alleen geldt voor de identificatie van de werknemer zelf en niet voor de voorwaarde dat een kopie van het identiteitsbewijs wel tijdig in de loonadministratie is opgenomen (daarvoor geldt dus geen versoepeling).
4.2. Ongewijzigd doorlopen vaste reiskostenvergoeding
Voor reiskosten met een vast en gelijkmatig karakter bestaat de mogelijkheid een vaste onbelaste vergoeding af te spreken, bijvoorbeeld voor het woonwerktraject (zie onderdeel 4 van het besluit van 20 maart 2015, nr. BLKB2015/0188M (Stcrt. 2015, 8385)). Voor veel werknemers leiden de maatregelen rondom de coronacrisis wat betreft de kosten van vervoer tot een verandering van hun reispatroon. Die verandering kan meebrengen dat een werkgever de vaste reiskostenvergoeding moet aanpassen of geheel of gedeeltelijk tot het loon moet rekenen. Dit vind ik in deze bijzondere omstandigheden niet doelmatig en ongewenst. Daarom keur ik voor zoveel nodig het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur voor zoveel nodig goed dat een werkgever gedurende de werking van dit besluit voor een vaste reiskostenvergoeding geen gevolgen verbindt aan een wijziging in het reispatroon van een werknemer. De werkgever kan deze goedkeuring ook toepassen voor een vaste reiskostenvergoeding met nacalculatie. Dit betekent dat de werkgever voor deze periode mag blijven uitgaan van de aangenomen feiten waar de vergoeding op gebaseerd is.
Aantekening
Op grond van deze goedkeuring mogen werkgevers ervoor kiezen om onbelaste vaste reiskostenvergoedingen te blijven uitbetalen alsof het reispatroon van een werknemer ongewijzigd is. In de goedkeuring wordt verwezen naar onderdeel 4 van het Besluit van 20 maart 2015, BLKB2015/0188M. Daarin is een praktische regeling opgenomen die ziet op vaste reiskostenvergoedingen, en ook dat de werkgever bij langdurige afwezigheid (meer dan zes weken) de vaste vergoeding gedurende de lopende en de daarop volgende maand nog onbelast mag uitbetalen maar daarna niet meer. De vergoeding kan dan pas weer onbelast worden betaald in de maand volgend op de maand waarin de werknemer weer is gaan reizen. Om dit soort administratieve lastenverzwaringen te voorkomen, mag de werkgever er dus voorlopig vanuit gaan dat de werknemer nog steeds zijn vaste reispatroon volgt, ook al werkt deze thuis. Deze goedkeuring geldt zolang dit besluit van kracht is, dus met ingang van 12 maart 2020 en tot het wordt ingetrokken.
5. Belasting van personenauto’s en motorrijwielen
5.1. Vrijstelling kortstondig gebruik
Het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 kent een vrijstellingsregeling voor het gebruik van een motorrijtuig met buitenlands kenteken door een Nederlands ingezetene.
De vrijstelling van artikel 3a wordt door middel van een elektronische melding maximaal één keer per twaalf maanden verleend en is persoons- en motorrijtuiggebonden. De vrijstelling wordt bijvoorbeeld gebruikt om met een in het buitenland aangeschaft motorrijtuig naar de RDW te rijden voor de keuring en inschrijving in het Nederlands kentekenregister.
Als gevolg van de coronacrisis legt de RDW de prioriteit bij cruciale keuringen. Inmiddels komen de importkeuringen weer stap voor stap op gang. Belanghebbenden die voor aankondiging van de maatregelen de vrijstelling al hebben aangevraagd kunnen na opheffing van de beperkte keuringsmogelijkheden niet nogmaals de vrijstelling aanvragen en zullen kosten moeten maken om het motorrijtuig alsnog te laten keuren door de RDW. Dit vind ik ongewenst. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat het tot 1 juli 2020 mogelijk is om de vrijstelling een tweede keer aan te vragen door dezelfde persoon voor hetzelfde motorrijtuig in die gevallen waarin de keuring voor het motorrijtuig niet kon plaatsvinden in verband met de corona maatregelen van de RDW.
Aantekening
De vrijstelling van art. 3a Uitv.besl. BPM geldt voor motorrijtuigen die in het buitenland zijn geregistreerd en vanuit het buitenland voor ten hoogste twee weken ter beschikking staan van iemand in Nederland. Als binnen 50 weken na de vrijgestelde periode opnieuw weggebruik plaatsvindt, is dat een belastbaar feit voor de BPM. Op grond van deze goedkeuring mag tot 1 juli 2020 een tweede keer om vrijstelling worden verzocht, in die gevallen waarin de keuring door de RDW niet binnen de eerder aangevraagde periode kon plaatsvinden. Aangezien de keuringen op importvoertuigen op dit moment alweer langzaam op gang komen, komt ons de einddatum van 1 juli 2020 realistisch voor.
5.2. Maatregel voor om te bouwen taxi’s
Met ingang van 1 januari 2020 verviel het recht op teruggaaf van bpm voor personenauto’s die zijn bestemd voor taxivervoer. In het besluit van 23 november 2015, nr. BLKB 2015/1382M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 december 2019, nr. 2019-188772, zijn twee goedkeuringen (10.3.2.1 en 10.3.2.2) opgenomen voor personenauto’s die in afwachting van ombouw nog niet als taxi zijn gekeurd door de RDW. Vanwege het vervallen van het recht op teruggaaf voor deze personenauto’s, zijn deze goedkeuringen voorzien van een einddatum, namelijk 1 april 2020.
Als gevolg van de coronacrisis legt de RDW de prioriteit bij cruciale keuringen. Inmiddels komen de importkeuringen weer stap voor stap op gang. Echter zijn de in maart geplande en te plannen keuringsafspraken bij de RDW deels komen te vervallen en wordt deze termijn van 1 april 2020 niet in alle gevallen gehaald. Dit vind ik ongewenst. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat in de hierboven genoemde goedkeuringen (10.3.2.1 en 10.3.2.2) van het kaderbesluit bpm, daar waar 1 april 2020 als uiterste datum is genoemd, 1 juli 2020 als uiterste datum heeft te gelden en daar waar als uiterste datum voor het inplannen van de keuring 31 maart 2020 is genoemd, 30 juni 2020 als uiterste datum heeft te gelden.
Aantekening
Het Kaderbesluit BPM bevat twee overgangsbepalingen in verband met het vervallen van de teruggaafregeling voor taxi’s per 1 januari 2020. De eerste houdt in, dat in 2019 te naam gestelde auto’s, die wachten op ombouw tot taxi, tot 1 april 2020 in aanmerking kunnen komen voor de teruggaafregeling, mits het verzoek om teruggaaf uiterlijk 1 april 2020 bij de Belastingdienst is ingediend. Als het verzoek wordt ingediend, moet de auto zijn omgebouwd, gekeurd en als taxi in gebruik zijn genomen.
De tweede heeft betrekking op auto’s die zijn besteld met het oog op ombouw voor bijzonder taxivervoer (zoals rolstoelvervoer) en die al wel vóór 1 januari 2020 zijn afgeleverd maar vanwege de staat waarin zij geleverd werden, nog niet te naam konden worden gesteld. Voor deze beide situaties wordt de in het Kaderbesluit BPM genoemde uiterste termijn met drie maanden verlengd. Wij merken overigens op dat de RDW op zijn site over de coronamaatregelen ook de keuring van taxi’s als cruciaal kwalificeert.
5.3. Geldigheid taxatierapport
De Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 bepaalt dat het bij de aangiftegebruikte taxatierapport ten hoogste één maand vóór het tijdstip dat de belasting ingevolge artikel 1 van de wet belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is verschuldigd, is opgemaakt.
Als gevolg van de coronacrisis legt de RDW de prioriteit bij cruciale keuringen, waardoor het niet in alle gevallen mogelijk is een motorrijtuig in te schrijven in het kentekenregister. Hierdoor doet zich – in die gevallen waarin er niet gekeurd kan worden – geen belastbaar feit (en dus verschuldigdheid) voor.
Taxatierapporten die net voorafgaand aan de beperking in de dienstverlening van de RDW (16 maart 2020) zijn opgemaakt dan wel gedurende deze periode worden opgemaakt, voldoen mogelijk niet aan de termijn van één maand. Dit vind ik ongewenst. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat het tot 1 juli 2020 mogelijk is om bij de aangifte bpm een taxatierapport te gebruiken dat ten hoogste vier maanden vóór het tijdstip dat de belasting ingevolge artikel 1 van de wet belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 is verschuldigd, is opgemaakt, met dien verstande dat dit niet eerder is dan 16 februari 2020.
Aantekening
Voor het bepalen van de BPM voor gebruikte auto’s kan onder andere gebruik worden gemaakt van een bij de aangifte overgelegd taxatierapport. Dat taxatierapport moet zijn opgemaakt ten hoogste één maand vóór het tijdstip dat de BPM is verschuldigd, in de staat waarin de auto op dat tijdstip verkeert, door een onafhankelijke, erkende taxateur. In verband met de voorrang die de RDW op dit moment moet geven aan de keuring van voertuigen die cruciaal zijn, wordt ook in dit geval de termijn verlengd met drie maanden, mits het taxatierapport niet is opgemaakt vóór 16 februari 2020. Deze goedkeuring geldt ook tot uiterlijk 1 juli 2020.
6. Termijn bij gebruikmaking terugwerkende kracht bij geruisloze omzetting, bedrijfsfusie, juridische fusie, splitsing en geruisloze terugkeer
6.1. Geruisloze omzetting en geruisloze terugkeer
Geruisloze omzetting van een IB-onderneming in een NV of BV en vice versa (geruisloze terugkeer) is onder voorwaarden met terugwerkende kracht naar het begin van het jaar mogelijk (overgangstijdstip). Zie onderdeel 12.1.2. van het besluit van 2 juli 2010, nr. DGB 2010/3599M en onderdeel 3.1 van het besluit van 2 oktober 2018, nr. 2018/99281.
Een van de voorwaarden voor terugwerking is dat bepaalde juridische handelingen worden verricht binnen vijftien maanden na het tijdstip waarnaar terugwerking wordt gewenst. Deze termijn voor terugwerking van geruisloze omzetting en geruisloze terugkeer met terugwerkende kracht tot 1 januari 2019 is op 31 maart 2020 verstreken.
De huidige bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat deze termijn niet wordt gehaald. Dit kan ertoe leiden dat de onderneming niet met terugwerkende kracht geruisloos kan worden omgezet of kan terugkeren. Gelet op de bijzondere omstandigheden vind ik dit niet redelijk. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de inspecteur de termijn van vijftien maanden, zoals deze wordt gesteld in de goedkeuring van terugwerkende kracht bij de geruisloze omzetting en geruisloze terugkeer, met drie maanden verlengt wanneer deze termijn verstrijkt in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020.
6.2. Bedrijfsfusie, juridische fusie en splitsing
Voor de faciliteiten van de bedrijfsfusie, de juridische fusie en de splitsing waarbij gebruik wordt gemaakt van terugwerkende kracht naar het begin van het boekjaar wordt de eis gesteld dat bepaalde juridische handelingen binnen twaalf maanden (voor bedrijfsfusie 15 maanden) tot het moment dat de faciliteit terugwerkt, moeten zijn verricht.
De huidige bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat deze termijn niet wordt gehaald, wanneer deze termijn verstrijkt in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020. Dit kan ertoe leiden dat de desbetreffende juridische handelingen niet met terugwerkende kracht geruisloos kunnen plaatsvinden. Gelet op de bijzondere omstandigheden vind ik dit niet redelijk. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de inspecteur de termijn van twaalf maanden voor de juridische fusie en splitsing en vijftien maanden voor de bedrijfsfusie, zoals deze wordt gesteld in de goedkeuring van terugwerkende kracht bij de desbetreffende faciliteiten, met drie maanden verlengt wanneer deze termijn verstrijkt in de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020.
Aantekening
De beide in paragraaf 6.1 en 6.2 opgenomen goedkeuringen bevatten voor de praktijk welkome termijnverlengingen. De termijn van 15 maanden (geruisloze inbreng in en terugkeer uit de bv en de bedrijfsfusie) respectievelijk 12 maanden (splitsing en juridische fusie) wordt steeds met drie maanden verlengd als die termijn eindigt in de periode van 1 maart tot 1 juni 2020. Dit betekent ter zake van een geruisloze inbreng in de bv met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2019 bijvoorbeeld dat de bv uiterlijk op 30 juni 2020 moet zijn opgericht in plaats van op 31 maart 2020.
7. Omzetbelasting
7a. Zorgpersoneel en hulpgoederen
In verband met de bestrijding van de coronacrisis is in de zorgsector een situatie ontstaan waarbij meer dan normaliter sprake is van in- en uitlenen van zorgpersoneel. Personeel wordt ingezet waar dat noodzakelijk is om de verzorging en verpleging van zieken landelijk en regionaal te waarborgen. Specifieke medische hulpgoederen moeten landelijk en regionaal voldoende aanwezig zijn en worden gratis (om niet) ter beschikking gesteld aan de zorgsector.
Om te voorkomen dat deze uiterst noodzakelijke inzet ten behoeve van de zorgsector extra administratieve of financiële lasten oplevert uit hoofde van de heffing van btw bij het ter beschikking stellen van personeel en medische hulpgoederen wordt een tweetal tijdelijke goedkeuringen getroffen. Die goedkeuringen kunnen gelet op het tijdelijke karakter van de maatregel met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf 16 maart 2020 en gelden tot 16 juni 2020.
7a.1 Ter beschikking stellen van zorgpersoneel
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat buiten de heffing van btw blijft het ter beschikking stellen van zorgpersoneel dat wordt ingezet voor het verzorgen of verplegen van personen in de hierna bedoelde inrichtingen. De maatregel geldt zowel voor de terbeschikkingstelling door de hierna bedoelde inrichtingen en instellingen onderling als voor de terbeschikkingstelling door ondernemers andere dan de hierna bedoelde inrichtingen en instellingen. Daarbij gelden de volgende voorwaarden.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende 3 voorwaarden:
De goedkeuring geldt voor het ter beschikking stellen van zorgpersoneel aan inrichtingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet OB of aan instellingen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet OB, jo Bijlage B behorende bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, posten b-9, b-12, b-13 en b-23;
De ondernemer dient op de factuur te vermelden dat gebruik wordt gemaakt van deze goedkeuring en de gegevens die betrekking hebben op de toepassing van de goedkeuring in de administratie vast te leggen;
Als voor de terbeschikkingstelling een vergoeding in rekening wordt gebracht moet de vergoeding voor de terbeschikkingstelling beperkt blijven tot de brutoloonkosten van het betrokken personeelslid, eventueel vermeerderd met een administratieve kostenvergoeding van maximaal 5%. In geen geval mag er winst worden beoogd of gemaakt met de terbeschikkingstelling van het zorgpersoneel.
De terbeschikkingstelling van zorgpersoneel die op basis van deze goedkeuring buiten de heffing van omzetbelasting blijft, blijft buiten beschouwing voor het vaststellen van het recht op aftrek van btw van de uitlener.
Bij toepassing van de goedkeuring door ondernemers, anderen dan de hiervóór bedoelde van btw-vrijgestelde inrichtingen en instellingen, blijft de eventuele aftrek van btw voor deze ondernemers in stand. Van btw vrijgestelde ondernemers krijgen hierdoor geen (aanvullend) recht op aftrek van btw, noch vermindert toepassing van de goedkeuring hun eventuele recht op aftrek van btw.
Aantekening
De terbeschikkingstelling van personeel tegen vergoeding is in beginsel een met BTW belaste prestatie. Bij Besluit van 14 december 2018, 2018-22809, Stcrt. 2018, 68656 is goedgekeurd dat bij het ter beschikking stellen van personeel binnen de zorgsector een BTW-vrijstelling geldt. De goedkeuring stelt strikte voorwaarden aan de vrijstelling. In de eerste plaats geldt de voorwaarde dat het personeelslid ter beschikking wordt gesteld door een uitlener die zich met betrekking tot zijn primaire activiteiten kan beroepen op de vrijstelling van art. 11 lid 1 onderdeel c, f of g, Wet OB 1968. Die voorwaarde brengt mee dat bijvoorbeeld een uitzendbureau geen gebruik kan maken van de goedkeuring in dat besluit. Ook moet de uitlening structureel van karakter zijn.
De onderhavige maatregel breidt de goedkeuring uit tot de tijdelijke terbeschikkingstelling van zorgpersoneel aan zorginstellingen en stelt geen eisen aan de hoedanigheid van de uitlener. Een uitzendbureau kan zich dus bijvoorbeeld ook op deze goedkeuring beroepen. De vergoeding voor de dienstverlening van de uitlener mag niet hoger zijn dan 5% van de brutoloonkosten van het betrokken personeelslid.
Uitzendbureaus zullen, afgezien van deze goedkeuring, over het algemeen met BTW belaste activiteiten verrichten en recht hebben op aftrek van voorbelasting. Deze goedkeuring laat het aftrekrecht onverlet. Er geldt met andere woorden een vrijstelling met aftrekrecht. Dat is in BTW-land een bijzonder fenomeen.
Met deze regeling worden alle denkbare BTW-hindernissen weggenomen voor het uitlenen van zorgpersoneel. Het behoeft geen betoog dat dit in deze tijd zeer gewenst is.
7a.2 Gratis verstrekken van medische hulpgoederen en -apparatuur
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de gratis (om niet) verstrekking van medische hulpgoederen en medische apparatuur aan de in de vorige goedkeuring bedoelde inrichtingen en instellingen voor het verzorgen of verplegen van personen in die inrichtingen en instellingen of aan huisartsen voor de door hen verrichte gezondheidskundige verzorging van de mens, geen gevolgen heeft voor de heffing of de aftrek van btw bij de ondernemer die deze goederen verstrekt. Toepassing van het Besluit uitsluiting van aftrek omzetbelasting 1968 en heffing van btw op de voet van artikel 3, derde lid, onderdeel a, en artikel 4, tweede lid, van de Wet OB blijven achterwege.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende 4 voorwaarden:
De goedkeuring betreft alleen goederen die worden genoemd in de ‘Bijlage Gepubliceerde lijst van de Wereld Douaneorganisatie; indelingen van medische voorzieningen in verband met uitbraak Covid-19’ (bijgevoegd zoals geldend op tijdstip van publicatie van dit beleidsbesluit);
Voor de aftrek van btw maken de kosten van de goederen onderdeel uit van de algemene kosten van de ondernemer;
Het recht op aftrek van btw voor deze algemene kosten wordt bepaald op basis van de totale omzet van de ondernemer, waarbij de gratis verstrekking van de goederen buiten beschouwing blijft;
De ondernemer dient op de factuur te vermelden dat gebruik wordt gemaakt van deze goedkeuring en de gegevens die betrekking hebben op de toepassing van de goedkeuring in de administratie vast te leggen.
Aantekening
Op grond van art. 1 lid 1 onder b Besluit uitsluiting van aftrek omzetbelasting 1968 (BUA) wordt de aftrek van omzetbelasting uitgesloten voor onder meer giften aan niet-aftrekgerechtigde personen. Het gratis verstrekken van medische hulpgoederen en -apparatuur aan de in de vorige goedkeuring bedoelde inrichtingen en instellingen zou op basis van deze bepaling leiden tot een uitsluiting van de aftrek van omzetbelasting, omdat die inrichtingen en instellingen geen recht op aftrek hebben. De goedkeuring brengt mee dat de verstrekker de BTW gewoon, dat wil zeggen volgens de voor de betrokken belastingplichtige geldende ‘pro rata’, in aftrek kan brengen.
De verstrekking om niet leidt evenmin tot een fictieve levering of fictieve dienst als bedoeld in de art. 3 lid 3 onderdeel a en art. 4 lid 2 Wet OB 1968, zodat voor de verstrekking om niet geen BTW wordt verschuldigd. De ‘Bijlage Gepubliceerde lijst van de Wereld Douaneorganisatie; indelingen van medische voorzieningen in verband met uitbraak Covid-19’ hebben wij niet opgenomen. In de lijst zijn onder meer vermeld: covid test kits, beschermende kledingstukken en soortgelijke artikelen, thermometers, desinfecteermiddelen en medische (beademings)apparaten.
7b. Verlaagd btw-tarief bij online aanbieden van diensten door sportscholen en dergelijke ondernemers
In verband met de bestrijding van de coronacrisis zijn sportscholen tijdelijk verplicht gesloten. Sportscholen werken veelal met abonnementen, waarbij hun afnemers voor langere tijd of meerdere keren de gelegenheid wordt geboden tot sportbeoefening.
Om hun afnemers toch nog van dienst te kunnen zijn, bieden sportscholen hun diensten nu in aangepaste vorm online aan. De toepassing van het verlaagde btw-tarief (nu: 9%) is echter gekoppeld aan het ter beschikking stellen van sportaccommodaties. Hiervan is in dit geval geen sprake.
Gelet op de bijzondere situatie en het tijdelijke karakter van de sluiting keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op de sportlessen die sportscholen en dergelijke ondernemers gedurende de verplichte sluiting online aan hun afnemers aanbieden.
Deze goedkeuring kan met terugwerkende kracht worden toegepast vanaf 16 maart 2020 en geldt totdat de verplichte sluiting wordt opgeheven.
Aantekening
Ingevolge art. 9 lid 2 onderdeel a Wet OB 1968 en post b.3 van Tabel I behorende bij de Wet OB 1968 is het geven van gelegenheid tot sportbeoefening onderworpen aan het verlaagde BTW-tarief. Op het eerste gezicht vallen de online aangeboden sportdiensten onder deze bepaling. Niets is echter minder waar. De tabelpost moet volgens het Nijmeegse Vierdaagse-arrest (HR 10 augustus 2007, 43169, BNB 2007/277, V-N 2007/40.27) worden uitgelegd in het licht van de Btw-richtlijn en een dergelijke richtlijnconforme uitleg brengt mee dat het verlaagde tarief slechts kan worden toegepast op ‘het recht gebruik te maken van sportaccommodaties’ als bedoeld in punt 14 van Bijlage III bij de Btw-richtlijn. De online-dienstverlening valt daar duidelijk niet onder. Afgevraagd kan echter worden of de dienst die de sportscholen tijdens de sluiting aan hun leden verrichten, daadwerkelijk het online aanbieden van sport is. Bij het afsluiten van het abonnement had de sporter vast en zeker voor ogen gebruik te gaan maken van een sportaccommodatie, waar hij onder deskundige begeleiding kon sporten, en niet om zonder interactie thuis te moeten sporten. Door de verplichte sluiting van sportscholen heeft de sporter geen keuze meer al dan niet gebruik te maken van de sportaccommodatie, terwijl hij wel vastzit aan een langlopend abonnement dan wel het abonnement om redenen van loyaliteit laat doorlopen.
Wij zouden menen dat de rechtsbetrekking tussen partijen niet op de online-dienstverlening is gericht, maar die dienstverlening een ongevraagde service is. Dat zou enkel anders zijn ingeval een sporter alsnog een abonnement heeft afgesloten, nadat de sportscholen verplicht moesten sluiten, maar dergelijke sporters zijn naar verwachting op de vingers van één hand te tellen. De conclusie moet dan zijn dat de sporter sinds de sluiting betaalt zonder dat de belastingplichtige de overeengekomen dienst verricht. Een dergelijke betaling is niet belast met BTW. Zo bezien is de goedkeuring dus enigszins als een sigaar uit eigen doos. Omdat een dergelijke conclusie gevolgen heeft voor de omvang van het aftrekrecht van sportscholen, zien wij wel in dat het om praktische redenen de voorkeur verdient om het verlaagde tarief te blijven toepassen. Zo blijft voorlopig alles nog even bij het oude. Onbelast en toch aftrekrecht was kennelijk een brug te ver.
8. Vrijstelling van een aantal Duitse netto-uitkeringen
Inwoners van Nederland die normaal gesproken in Duitsland werken kunnen als gevolg van aan de coronacrisis gerelateerde maatregelen Duitse socialezekerheidsuitkeringen zoals “Kurzarbeitergeld”, “Insolvenzgeld” en “Arbeitslosengeld” ontvangen. Als deze (eventueel in combinatie met bepaalde andere) Duitse uitkeringen in een kalenderjaar € 15.000 of minder bedragen, wijst artikel 17 van het belastingverdrag met Duitsland2 het heffingsrecht over deze Duitse uitkeringen toe aan Nederland.
In de normale situatie is het arbeidsinkomen van deze personen in Duitsland belast. Verder zijn de genoemde uitkeringen gebaseerd op het netto-inkomen, waardoor er door Nederlandse belastingheffing een ongewenste inkomensachteruitgang ontstaat. Daarom keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarden goed dat de uitkeringen “Kurzarbeitergeld”, “Insolvenzgeld” en “Arbeitslosengeld” ontvangen door een inwoner van Nederland in de periode van 11 maart 2020 tot en met 31 december 2020 worden vrijgesteld. Hierbij wordt de methode van artikel 22, tweede lid, onderdelen a en b, van het belastingverdrag met Duitsland toegepast.
Dit betekent dat de genoemde uitkeringen in de Nederlandse belastinggrondslag worden opgenomen en de belasting vervolgens wordt verminderd met de Nederlandse belasting die naar evenredigheid kan worden toegerekend aan de ontvangen uitkeringen.
Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden de volgende twee voorwaarden:
De belastingplichtige maakt voor het eerst aanspraak op “Kurzarbeitergeld”, “Insolvenzgeld” of “Arbeitslosengeld” op of na 11 maart 2020.
De belastingplichtige kan gegevens overleggen die onderbouwen dat aan de eerste voorwaarde is voldaan.
Aantekening
In dit besluit hoefde, in de ogen van de Staatssecretaris van Financiën, alleen de vrijstelling van Duitse ‘netto-uitkeringen’ te worden geregeld. De tegemoetkoming voor niet over de grens maar thuis gewerkte dagen staat immers al in de formeel vastgelegde ‘onderling overleg’-overeenkomst tussen Nederland en Duitsland (opgenomen in V-N 2020/18.10). Het feit dat het op het netto-inkomen gebaseerde uitkeringen uit Duitsland betreft, wordt – begrijpelijk – sterk aangehaald als argument voor vrijstelling. Toch voelt de staatssecretaris zich wel geroepen om de vrijstelling te verlenen door de Duitse uitkering eerst in de grondslag mee te nemen in Nederland en daarna naar evenredigheid voorkoming van dubbele belasting in de vorm van vrijstelling te geven (het zogenoemde progressievoorbehoud). Dat lijkt theoretisch wel zuiver, omdat dit met in Duitsland verdiend loon (dat anders zou zijn ontvangen, maar daarentegen niet uitsluitend een netto-bedrag zou zijn, als wij de terminologie goed duiden) ook zo zou hebben gewerkt.
9. Verlaging voorlopige aanslag
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Wet IB 2001 bieden de mogelijkheid om een voorlopige aanslag vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting te verminderen.
Ondernemers die in 2020 een lagere winst verwachten dan waarmee rekening is gehouden bij het opleggen van de voorlopige aanslag(en), kunnen een verzoek om vermindering indienen bij de inspecteur. De inspecteur zal dit verzoek inwilligen.
Heeft de ondernemer meer belasting betaald dan het bedrag dat is verschuldigd na inwilliging van het verzoek, dan krijgt hij het verschil terugbetaald.
Aantekening
Van belang is nog op te merken dat voor verlaging van de voorlopige aanslag VPB niet in alle gevallen eHerkenning is vereist; zie de publicatie in V-N 2020/19.16.
10. Aankondiging vrijstelling TOGS
Ondernemingen kunnen onder voorwaarden aanspraak maken op een eenmalige tegemoetkoming van € 4000 op grond van de Beleidsregel Tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren (TOGS). Een van de voorwaarden is dat in de periode 16 maart 2020 tot en met 15 juni 2020 ten minste € 4000 omzetverlies wordt verwacht. Het uitgangpunt is dat een dergelijke vergoeding behoort tot de winst van de onderneming.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 maart 2020, wordt deze tegemoetkoming vrijgesteld van belastingheffing. Om belastingheffing over deze vergoeding te voorkomen, zal in het pakket Belastingplan 2021 met terugwerkende kracht worden geregeld dat de tegemoetkoming die op grond van de TOGS wordt verkregen niet tot de winst behoort.
11. Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 12 maart 2020 met dien verstande dat onderdeel 2 terugwerkt tot 1 april 2020 en onderdeel 3 terugwerkt tot 23 maart 2020.
12. Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit noodmaatregelen coronacrisis. Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
Aantekening
Dit verzamelbesluit bevat voor de praktijk belangrijke versoepelingen en goedkeuringen in verband met de coronacrisis. Het is goed dat al die versoepelingen en goedkeuringen nu in één verzamelbesluit zijn opgenomen, teneinde op die wijze enige structuur en samenhang te brengen in alle fiscale coronamaatregelen die het kabinet inmiddels heeft afgekondigd. Hoewel wij ook weer niet de illusie hebben dat het bij dit besluit zal blijven. Maar dat is nu eenmaal inherent aan de huidige onzekere (corona)tijden.
Kijk tot slot ook op TaxVisions.nl voor een korte en duidelijke video van dit besluit.