Vgl. HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4725.
HR, 24-11-2015, nr. 14/04318
ECLI:NL:HR:2015:3357, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-11-2015
- Zaaknummer
14/04318
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3357, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑11‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1770, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:1770, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑06‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3357, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0532
Uitspraak 24‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Vordering bp. Falende klacht over de toewijzing door het Hof van de vordering van de bp en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel v.zv. deze zien op de kosten van de 'nieuwe laminaatvloer'. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de schade in verband met de laminaatvloer tot een bedrag van € 600,- voldoende aannemelijk is geworden en dat de bp voor het restant van die vordering (€ 310,-) zich tot de burgerlijke rechter moet wenden. Dit oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk. De oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot het bedrag van € 3.775, behoeft gelet op het voorgaande geen nadere motivering.
Partij(en)
24 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/04318
SG/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, zittingsplaats Zwolle, van 23 mei 2014, nummer 21/003485-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.R. Doorenbos, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing van de zaak opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor zover deze zien op de kosten van de 'nieuwe laminaatvloer'.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op meer tijdstippen in de periode van 01 september 2011 tot en met 21 november 201 1 te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk de zich aldaar bevindende meterkast en de vloer van de badkamer en twee inbouwkasten en een of meer muren en andere onderdelen van de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Breukelen, toebehorende aan [betrokkene 1], heeft beschadigd."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"5. Het bij voormeld hoofdproces-verbaal gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1], voornoemd, en [verbalisant 2], medewerker van politie Utrecht, opgemaakt proces-verbaal, gesloten en ondertekend op 22 november 2011, pagina 15-18, voor zover - zakelijk weergegeven - als aangifte van [betrokkene 2] (mede) namens [betrokkene 1]:
Pag. 16:
Aangifte van vernieling aan de woning van [betrokkene 1] aan de [a-straat 1] te Breukelen. De woning is verhuurd aan [verdachte], geboren op [geboortedatum]-1948 te [geboorteplaats]. De geconstateerde schade aan de woning is de volgende:
- schade aan meterkast door omleiding van stroom;
- twee gaten in de vloer van de badkamer,
- gat in de wand van de badkamer;
- de inbouwkasten in de slaapkamers 1 en 2 zijn gesloopt. De deuren van de kasten zijn verwijderd en de wanden zijn opengebroken;
- in het plafond van kamer 1 en 2 zijn verschillende gaten geboord;
- de kast in de gang is beschadigd. Tevens is aan de zijkant van de kast een gat gemaakt;
- tegen de muren van kamer 1 en 2 was folie geniet, hierdoor is schade aan de muren ontstaan.
6. Het bij voormeld hoofdproces-verbaal, gevoegde geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten, een huurcontract tussen [betrokkene 1], verhuurder, en [verdachte], huurder van het woonhuis aan de [a-straat 1], [postcode] Breukelen, waaruit onder andere blijkt dat de huurovereenkomst wordt aangegaan voor een periode van 12 maanden met ingang van 1 september 2011."
2.2.3.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een voegingsformulier van de benadeelde partij. Dit formulier houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Schade
Omschrijving bedrag nummer bijlage
Derving huur € 3.125,= 3
Nieuwe laminaatvloer € 910,= 1
Advertenties Marktplaats € 50,00 2
Totaal
€ 4.085,00."
2.3.
Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.775,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en bepaald dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Voorts heeft het Hof aan de verdachte de verplichting opgelegd aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij een bedrag te betalen van € 3.775,-. Het Hof heeft in dit verband het volgende overwogen:
"De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.085,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze."
2.4.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Ik vind de vordering van de benadeelde partij te hoog. In het pand was geen laminaat aanwezig. De benadeelde partij probeert er beter van te worden.
(...)
De door de benadeelde partij opgevoerde kosten voor het laminaat zijn niet terecht.
(...)
De benadeelde partij voert het woord -zakelijk weergegeven- als volgt:
Het is maar goed dat ik goed verzekerd ben. De totale schade bedroeg € 8.000,-. Ik heb foto's van het pand voor de verhuur aan verdachte en van na de verhuur. Ik kan op de foto's geen zeil ontdekken.
De voorzitter vraagt de benadeelde partij naar voren te komen om de foto's aan het hof en aan de verdachte te laten zien. Voorts verzoekt de voorzitter de verdachte om ook naar voren te komen teneinde de foto's te bekijken.
De verdachte merkt naar aanleiding van de getoonde foto's - zakelijk weergegeven - op:
Ik herken de woning. Ik zie naar mijn idee op de foto's dat er op de bovenverdieping zeil ligt.
De jongste raadsheer merkt op dat hij op de foto's toch duidelijk ziet dat op de bovenverdieping laminaat ligt.
(...)
De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman onder meer aanvoert:
(...) Ik ben het met de advocaat-generaal eens dat het netjes is om de schade te betalen. Helaas is het schadebedrag niet duidelijk te bepalen. De verzekering heeft een bedrag aan de benadeelde partij uitgekeerd. Niet duidelijk is welk bedrag door de verzekering is uitgekeerd. Op 21 november 2011 is de hennepkwekerij in het pand aangetroffen. Pas op 15 april 2012 heeft een nieuwe huurder intrek genomen in het pand. Ik vraag mij af of het gerechtvaardigd is dat cliënt de huurderving over de gehele periode dient te vergoeden. Ik verzoek u de termijn waarover huurderving verschuldigd is in te korten. Voorts heeft uw hof te beoordelen of er laminaat in de vertrekken heeft gelegen. Ik kan het niet beoordelen. Ik verzoek u in ieder geval een correctie toe te passen in verband met afschrijving op het laminaat."
2.5.
Het Hof heeft in zijn overwegingen als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat op grond van het verhandelde in het strafgeding genoegzaam aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.775,- en dat de benadeelde partij voor het resterende deel van haar vordering zich tot de burgerlijke rechter moet wenden, omdat beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Bezien in het licht van de feiten en omstandigheden die het Hof blijkens de in 2.2.2 weergegeven bewijsmiddelen heeft vastgesteld en in aanmerking genomen hetgeen door de benadeelde partij enerzijds en door en namens de verdachte anderzijds met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding, in het bijzonder voor zover die betrekking heeft op de nieuwe laminaatvloer, is aangevoerd, heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat de schade in verband met de laminaatvloer tot een bedrag van € 600,- voldoende aannemelijk is geworden en dat de benadeelde partij voor het restant van die vordering (€ 310,-) zich tot de burgerlijke rechter moet wenden. Dit oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk. De oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot het bedrag van € 3.775, behoeft gelet op het voorgaande geen nadere motivering.
2.6.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2015.
Conclusie 30‑06‑2015
Inhoudsindicatie
Vordering bp. Falende klacht over de toewijzing door het Hof van de vordering van de bp en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel v.zv. deze zien op de kosten van de 'nieuwe laminaatvloer'. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de schade in verband met de laminaatvloer tot een bedrag van € 600,- voldoende aannemelijk is geworden en dat de bp voor het restant van die vordering (€ 310,-) zich tot de burgerlijke rechter moet wenden. Dit oordeel is feitelijk en niet onbegrijpelijk. De oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot het bedrag van € 3.775, behoeft gelet op het voorgaande geen nadere motivering.
Nr. 14/04318 Zitting: 30 juni 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 23 mei 2014 de verdachte wegens 1. “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod”, 2. “medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking” en 3. “medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen”, veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 uren hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en verdachte dienaangaande een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest nader is bepaald.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. D.R. Doorenbos, advocaat te Amsterdam, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
4. Blijkens de aan de Hoge Raad toegezonden stukken heeft [betrokkene 1] zich in eerste aanleg als benadeelde partij gevoegd voor een schadebedrag van in totaal € 4.085,-. De door de benadeelde partij geleden schade zou volgens het onderbouwde “Schadeopgaveformulier Misdrijven” van 5 juni 2012 zijn veroorzaakt door “schade als gevolg van een hennepkwekerij”. Voornoemd formulier houdt onder meer als opgave van de materiële schade in: “Derving huur € 3.125, nieuwe laminaatvloer € 910,- en advertentie Marktplaats € 50,-“. Ter onderbouwing van deze schade zijn aan het formulier drie bijlagen aangehecht en zijn handgeschreven aantekeningen geplaatst onder de opgegeven schade. Bijlage 1 betreft een (vrijblijvende) offerte voor het opruimen en herstellen van de schade als gevolg van een ontmantelde hennepkwekerij aan de [a-straat 1], Breukelen voor een totaalbedrag van € 7.924,21 waarbij een bedrag van € 910,- voor herstel vloer (laminaat) (€ 350,- voor materiaal + € 560,- voor arbeid) is gespecificeerd. Als handgeschreven opmerking is opgenomen dat “de rest van de offerte is gedekt door de verzekering”.
5. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de benadeelde partij verschenen. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt niet dat de benadeelde partij haar vordering mondeling nader heeft toegelicht.. De raadsvrouw van de verdachte heeft blijkens de aan het proces-verbaal van de zitting gehechte pleitaantekeningen de vordering uitvoerig gemotiveerd betwist. Voor wat betreft de laminaatvloer wordt gesteld dat het niet mogelijk is dat deze schade heeft opgelopen en voorts dat ter onderbouwing van gemaakte kosten van de vloer slechts een offerte is overgelegd. De Rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen tot een bedrag van € 4.085,-. Vervolgens heeft de benadeelde partij door middel van een “wensenformulier” van 7 december 2013 aangegeven dat zij haar eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding in hoger beroep wenst te handhaven.
6. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 9 mei 2014 blijkt dat van de kant van de verdediging de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij is betwist. In het proces-verbaal is het navolgende op dit punt opgenomen.
“De benadeelde partij, [betrokkene 1], verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Ik handhaaf de door mij ingediende vordering.
De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
Ik vind de vordering van de benadeelde partij te hoog. In het pand was geen laminaat aanwezig. De benadeelde partij probeert er beter van te worden.
(…)De benadeelde partij voert het woord - zakelijk weergegeven - als volgt:
Het is maar goed dat ik goed verzekerd ben. De totale schade bedroeg € 8.000,-. Ik heb foto's van het pand voor de verhuur aan verdachte en van na de verhuur. Ik kan op de foto's geen zeil ontdekken.
De voorzitter vraagt de benadeelde partij naar voren te komen om de foto's aan het hof en aan de verdachte te laten zien. Voorts verzoekt de voorzitter de verdachte om ook naar voren te komen teneinde de foto's te bekijken.
De verdachte merkt naar aanleiding van de getoonde foto's - zakelijk weergegeven - op:
Ik herken de woning. Ik zie naar mijn idee op de foto's dat er op de bovenverdieping zeil ligt.
De jongste raadsheer merkt op dat hij op de foto's toch duidelijk ziet dat op de bovenverdieping laminaat ligt.
(…)De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging, waarbij de raadsman onder meer aanvoert:
(…) Ik ben het met de advocaat-generaal eens dat het netjes is om de schade te betalen. Helaas is het schadebedrag niet duidelijk te bepalen. De verzekering heeft een bedrag aan de benadeelde partij uitgekeerd. Niet duidelijk is welk bedrag door de verzekering is uitgekeerd.
(…)Voorts heeft uw hof te beoordelen of er laminaat in de vertrekken heeft gelegen. Ik kan het niet beoordelen. Ik verzoek u in ieder geval een correctie toe te passen in verband met afschrijving op het laminaat.”
7. Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.775,- en heeft een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Het Hof heeft deze beslissing als volgt gemotiveerd:
“Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.085,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.”
8. In de onderhavige zaak is de verdachte veroordeeld voor het samen met een ander telen van hennepplanten in een door hem gehuurde woning, het wegnemen van elektriciteit en het vernielen van die woning.
9. Voor zover het middel de klacht behelst dat het Hof de vordering van de benadeelde partij ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, faalt het op de grond dat in cassatie niet voor het eerst kan worden geklaagd over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering op de grond dat deze niet rechtstreeks in haar belang is getroffen. De beoordeling van een dergelijke klacht vergt een onderzoek van feitelijke aard waarvoor in cassatie geen plaats is.1.
10. Het middel bevat voorts de klacht dat de toewijzing door het Hof van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.775,- getuigt van een onjuiste rechtsopvatting en/of onbegrijpelijk en ontoereikend is gemotiveerd voor zover in deze toewijzing het oordeel besloten ligt dat de door de benadeelde partij opgegeven schadepost bestaande uit de kosten voor een nieuwe laminaatvloer een rechtstreeks gevolg zijn van het strafbare feit waarvoor de verdachte is veroordeeld. Daarbij wijst de steller van het middel in het bijzonder op de uitdrukkelijke betwisting van dit punt door de verdediging en de weigering tot vergoeding van deze schade door de verzekeraar.
11. Het ook in hoger beroep van toepassing zijnde art. 361, vierde lid, Sv schrijft voor dat de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met redenen is omkleed. Deze beslissing dient alleen dan een bijzondere motivering te bevatten, indien door of namens de verdachte op enig punt een verweer is gevoerd2.dan wel wanneer de beslissing zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.3.
12. In de hiervoor onder 5 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.775,- zal worden toegewezen, nu uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden en de verdachte tot vergoeding van die schade is gehouden. In dit oordeel ligt besloten dat een bedrag van € 310,- niet het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde feit, zoals bedoeld in art. 51f, eerste lid, Sv en art. 361, tweede lid, aanhef en onder b, Sv. In het licht van (i) het tegen de vordering van de benadeelde partij gevoerde verweer, in het bijzonder voor zover dit wijst op de onduidelijkheid van het schadebedrag, (ii) de inhoud van de ingediende vordering van de benadeelde partij, (iii) hetgeen namens de benadeelde partij ter onderbouwing naar voren is gebracht en (iv) in aanmerking genomen dat het door het Hof toegewezen bedrag afwijkt van het in eerste aanleg door de Rechtbank toegewezen bedrag, is het oordeel van het Hof onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd. Het Hof heeft zich in het geheel niet uitgelaten over de aannemelijkheid van de gestelde omvang van de schade4.en heeft verzuimd nader te specificeren waarom een bedrag van € 310,- niet voor vergoeding in aanmerking komt. De steller van het middel klaagt terecht dat de rekensom van het Hof niet te volgen is. De beslissing van het Hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is derhalve onvoldoende met redenen omkleed.
13. Het middel is terecht voorgesteld.
14. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en tot terugwijzing van de zaak opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 30‑06‑2015
Vgl. HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1398, NJ 1999/151, HR 27 maart 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8361, NJ 1984/551, HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7762, NJ 2009/122, HR 12 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4607, NJ 2011/183, en Van Maurik, T&C Sv, 10e, aant. 4 op art. 361 Sv.
Vgl. HR 12 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4607, NJ 2011/183 en HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG7762.
Vgl. HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:928. Ik heb mij nog afgevraagd of in het oordeel van het Hof geacht kan worden besloten te liggen dat het Hof de materiaalkosten voor het herstel van de laminaatvloer € 350.- (exclusief BTW) buiten de schadevergoeding heeft willen houden, maar die kostenpost sluit niet direct aan op het verschil van € 310,- tussen de gevorderde en de toegewezen schade. Evenmin ligt de veronderstelling zonder meer voor de hand dat het Hof is uitgegaan van een beschadigde laminaatvloer, maar daarbij de suggestie van de raadsman heeft gevolgd om in ieder geval een bedrag af te schrijven. Een reddingsoperatie van de beslissing van het Hof langs één van beide wegen berust mijns inziens echter te zeer op giswerk.