Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2007–2008, 31 564, nr. 3, p. 1, waar het Korps landelijke politiediensten wordt omschreven als een baten-lastendienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
HR, 07-07-2009, nr. 07/11370
ECLI:NL:HR:2009:BI4725
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
07-07-2009
- Zaaknummer
07/11370
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BI4725
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BI4725, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BI4725
ECLI:NL:PHR:2009:BI4725, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑05‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BI4725
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑07‑2009
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid vordering benadeelde partij, rechtstreekse schade. In cassatie kan niet met vrucht voor het eerst worden geklaagd over de ontvankelijkheid in de vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij op de grond dat deze niet rechtstreeks in haar belang is getroffen. De beoordeling van een dergelijke klacht vergt een onderzoek van feitelijke aard waarvoor in cassatie geen plaats is.
7 juli 2009
Strafkamer
nr. 07/11370
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 april 2007, nummer 20/002878-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, alsmede voor zover de vordering van het Korps Landelijke Politiediensten is toegewezen en terzake een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd, en voorts tot vermindering van de opgelegde straf, tot niet-ontvankelijkverklaring van het Korps Landelijke Politiediensten in zijn vordering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof het Korps Landelijke Politiediensten en de Regiopolitie Midden- en West-Brabant ten onrechte als benadeelde partij heeft aangemerkt omdat van rechtstreekse schade alleen sprake kan zijn als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd en niet voormelde politiediensten maar de Staat de schade aan politievoertuigen draagt, zodat niet die politiediensten maar de Staat is getroffen in het door art. 141 Sr beschermde belang.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord tot verdediging gevoerd. Het proces-verbaal houdt niet in dat de raadsman de ontvankelijkheid van de hiervoor onder 3.1 genoemde benadeelde partijen heeft bestreden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat een zodanig verweer niet is gevoerd.
3.3. In cassatie kan niet met vrucht voor het eerst worden geklaagd over de ontvankelijkheid in de vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij op de grond dat deze niet rechtstreeks in haar belang is getroffen. De beoordeling van een dergelijke klacht vergt een onderzoek van feitelijke aard waarvoor in cassatie geen plaats is.
3.4. Het middel faalt derhalve.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden waarvan een maand voorwaardelijk en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.
Conclusie 19‑05‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘openlijk geweld plegen tegen personen en goederen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot de bedragen als in het arrest vermeld en voor die bedragen schadevergoedingsmaatregelen opgelegd als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. Spong, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 07/11370, 07/12573 en 07/12574. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
4.
Bij de bespreking van het eerste middel heeft de verdachte geen belang. Ook al zou ten aanzien van de in de bewezenverklaring genoemde politiepaarden ingevolge art. 55, tweede lid, Sr het bepaalde in art. 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) van toepassing zijn, dan neemt dit niet weg dat het bewezenverklaarde schending van het bepaalde in art. 141 Sr blijft opleveren.
5.
6.
Het tweede middel miskent dat een vergoeding van immateriële schade een vergoeding behelst van schade, bestaande in gederfde levensvreugde, en niet valt in te zien dat een politieman door het op hem uitgeoefende geweld geen levensvreugde zou derven omdat hij in zijn opleiding heeft geleerd zich zo doeltreffend mogelijk tegen op hem uitgeoefend geweld teweer te stellen.
7.
Het derde middel houdt in dat de vorderingen tegen de benadeelde partijen Regiopolitie Midden- en West- Brabant en het Korps landelijke politiediensten niet voor toewijzing vatbaar zijn, omdat niet deze politiediensten maar de Staat der Nederlanden de schade aan de politievoertuigen draagt.
8.
Voor wat betreft de Regiopolitie Midden- en West- Brabant miskent het middel dat de regiopolitie ingevolge art. 21 Politiewet een rechtspersoon is.
9.
Een dergelijke voorziening is niet getroffen voor het Korps landelijke politiediensten, dat ressorteert onder de Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.1. Deze dienst kan als zodanig niet in zijn vordering worden ontvangen.2.
10.
Het middel slaagt ten dele.
11.
Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 1 mei 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan 24 maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Zulks dient te leiden tot strafvermindering.
12.
Ambtshalve heb ik overigens geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, alsmede voor zover de vordering van het Korps landelijke politiediensten is toegewezen en ter zake een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. De Hoge Raad kan de hoogte van de opgelegde straf verminderen naar de gebruikelijke maatstaf alsmede het Korps landelijke politiediensten in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑05‑2009
Het Korps landelijke politiediensten neemt ook niet een positie in als de Ontvanger als degene die is belast met de invordering van rijksbelastingen; zie HR 11 april 2006, NJ 2006, 263.