HR, 13-06-2017, nr. 16/02321 B
ECLI:NL:HR:2017:1070
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-06-2017
- Zaaknummer
16/02321 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1070, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑06‑2017; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:446, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:446, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1070, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑06‑2016
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2018/74 met annotatie van F. Vellinga-Schootstra
SR-Updates.nl 2017-0268
NbSr 2017/239
Uitspraak 13‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag i.h.k.v. Duits rechtshulpverzoek in woning van klager (een ondernemer) op registermappen en twee ordners waarbij een foto is gemaakt van een brief van een Duitse advocaat. Klaagschrift ex art. 552a Sv. 1. Geheimhouderstukken? 2. Verzoek tot vernietiging van foto, art. 98, 125i en 552o.1.a Sv. Ad 1. Er heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van klager, waarna klager heeft aangevoerd dat stukken afkomstig van de notaris en ordners met geheimhouderstukken in beslag zijn genomen. Rb heeft het aangevoerde kennelijk ontoereikend geacht voor de gevolgtrekking dat het een verschoningsgerechtigde is die zich m.b.t. die stukken op zijn verschoningsrecht beroept. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Ad 2. De in art. 552o.1.a Sv geregelde bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming impliceert dat ter uitvoering van een rechtshulpverzoek gebruik mag worden gemaakt van de in art. 125i Sv bedoelde bevoegdheid tot doorzoeking ter vastlegging van gegevens (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3704). Bij de vastlegging van gegevens moet, nu art. 125i Sv art. 98 Sv van overeenkomstige toepassing verklaart, het verschoningsrecht worden gerespecteerd (ECLI:NL:HR: 2016:2537). Klager heeft verzocht om vernietiging van een foto van een brief, zijnde een geheimhouderstuk, en daartoe aangevoerd dat in zijn woning een brief van een (Duitse) advocaat is gefotografeerd. Rb heeft het aangevoerde kennelijk ontoereikend geacht voor de gevolgtrekking dat het een verschoningsgerechtigde is die zich m.b.t. die brief op zijn verschoningsrecht beroept. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Samenhang met 16/02647 B
Partij(en)
13 juni 2017
Strafkamer
nr. S 16/02321 B
ABO/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 april 2016, nummer RK 16/96, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat "niet is gebleken van geheimhouderstukken".
2.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 23 maart 2016 heeft de raadsvrouwe van de verdachte aldaar, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:
"De criteria voor het leggen van beslag zijn anders dan bij een verlofprocedure. Bij de doorzoeking zijn onder meer geheimhouderstukken in beslag genomen. Het gaat om registermappen die, zoals u kunt zien, werden ingebonden bij de notaris. Je kunt dus zo zien dat het notarisstukken zijn. Er zit ook een geldleningsovereenkomst in. Ik kan niet uitsluiten dat dit stuk na de inbeslagname in de notarismap is terechtgekomen. Maar die geldleningsovereenkomst heeft niets van doen met de zaak in Duitsland en kan daar niet bijdragen aan de waarheidsvinding. Verder worden in het proces-verbaal van doorzoeking twee ordners genoemd met geheimhouderstukken. Die zijn weg en zijn in het ongerede geraakt, deze moeten boven water komen. (...) Mijn conclusie is, dat de hele inbeslagname disproportioneel is. Ik concludeer primair dat de doorzoeking onrechtmatig moet worden verklaard want disproportioneel, subsidiair vraag ik u retournering aan klager van alle in beslag genomen stukken."
2.2.2.
De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking dienaangaande het volgende overwogen en beslist:
"Wat betreft het verweer van de verdediging dat de inbeslagneming van geheimhouderstukken onrechtmatig is, oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken van geheimhouderstukken. Geheimhouderstukken zijn stukken van een geheimhouder. De inbeslagneming van voornoemde stukken heeft plaatsgevonden in de woning van klager die volgens de wet geen geheimhouder is en evenmin aanspraak kan maken op een van een eventuele geheimhouder afgeleid verschoningsrecht, nog daargelaten dat klager zich daarop ook niet heeft beroepen. Het feit dat stukken afkomstig zijn van een notaris of dat ordners het opschrift ꞌgeheimhouderstukkenꞌ dragen, betekent niet dat het dan gaat om geheimhouderstukken, te meer niet nu een nadere onderbouwing voor die stelling ontbreekt. De rechtbank verwerpt het verweer."
2.3.
In het onderhavige geval, waarin een doorzoeking heeft plaatsgevonden in de woning van de klager, heeft de klager aangevoerd dat stukken afkomstig van de notaris en ordners met geheimhouderstukken in beslag zijn genomen. De Rechtbank heeft het aldus aangevoerde kennelijk ontoereikend geacht voor de gevolgtrekking dat het een verschoningsgerechtigde is die zich met betrekking tot die stukken op zijn verschoningsrecht beroept. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk.
2.4.
Het middel faalt.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn beklag, "voor zover het beklag betrekking heeft op een tijdens de doorzoeking gemaakte foto".
3.2.1.
Het klaagschrift houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Uit het proces-verbaal van doorzoeking van 19 februari 2015 wordt verder duidelijk dat tijdens de doorzoeking een foto is gemaakt van een aan [A] BV geadresseerde brief, afkomstig van een Duitse advocaat. De reden voor het maken van die foto is, zo is te lezen in het proces-verbaal van doorzoeking, om klager "in zijn toekomstige verhoor bij de Belastingdienst/FIOD met de aanwezigheid van die brief in zijn huis te confronteren".
Klager stelt zich op het standpunt dat in het kader van die hier aan de orde zijnde doorzoeking ter inbeslagneming, geen bevoegdheid kan worden ontleend om van enig stuk een foto te maken. De op onrechtmatige grondslag genomen foto dient dan ook te worden vernietigd. Bovendien behelst het stuk waarvan de foto is genomen, een geheimhouderstuk en ook om die reden is de gemaakte foto onrechtmatig en dient deze te worden vernietigd."
3.2.2.
De Rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek strekkende tot vernietiging van een foto en daaromtrent het volgende overwogen:
"Wat betreft de (...) foto heeft de raadsvrouw gesteld dat het maken van een foto van nota bene een geheimhouderstuk onrechtmatig is nu in het kader van de doorzoeking geen bevoegdheid bestond om een foto te maken, laat staan een foto van een geheimhouderstuk. Om die reden is de gemaakte foto onrechtmatig en dient die foto te worden vernietigd.
(...)
Voor zover het beklag zich richt op een volgens klager tijdens de doorzoeking gemaakte foto van een brief, overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van de rechter-commissaris noch uit de beslaglijst blijkt dat een dergelijke foto onderdeel uitmaakt van de inbeslaggenomen voorwerpen. Het verweer mist om die reden feitelijke grondslag."
3.3.
Gelet op de wetsgeschiedenis bij art. 125i Sv en in aanmerking genomen dat uit art. 552o, eerste lid onder a, Sv volgt dat ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp gebruik mag worden gemaakt van de bevoegdheid tot doorzoeking van plaatsen ter inbeslagneming, moet worden aangenomen dat de in laatstgenoemd artikel geregelde bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming impliceert dat ter uitvoering van een rechtshulpverzoek eveneens gebruik mag worden gemaakt van de in art. 125i Sv bedoelde bevoegdheid tot doorzoeking ter vastlegging van gegevens (vgl. HR 22 december 2015,ECLI:NL:HR:2015:3704, NJ 2016/73). Bij de vastlegging van gegevens moet, nu art. 125i Sv het bepaalde in art. 98 Sv van overeenkomstige toepassing verklaart, het verschoningsrecht worden gerespecteerd (vgl. HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2537, NJ 2017/43).
3.4.
In het onderhavige geval heeft de klager verzocht om vernietiging van een foto van een brief, zijnde een geheimhouderstuk. Hiertoe heeft de klager aangevoerd dat in zijn woning een brief van een (Duitse) advocaat is gefotografeerd. De Rechtbank heeft kennelijk het aldus aangevoerde ontoereikend geacht voor de gevolgtrekking dat het een verschoningsgerechtigde is die zich met betrekking tot die brief op zijn verschoningsrecht beroept. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk.
3.5.
Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2017.
Conclusie 18‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag i.h.k.v. Duits rechtshulpverzoek in woning van klager (een ondernemer) op registermappen en twee ordners waarbij een foto is gemaakt van een brief van een Duitse advocaat. Klaagschrift ex art. 552a Sv. 1. Geheimhouderstukken? 2. Verzoek tot vernietiging van foto, art. 98, 125i en 552o.1.a Sv. Ad 1. Er heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van klager, waarna klager heeft aangevoerd dat stukken afkomstig van de notaris en ordners met geheimhouderstukken in beslag zijn genomen. Rb heeft het aangevoerde kennelijk ontoereikend geacht voor de gevolgtrekking dat het een verschoningsgerechtigde is die zich m.b.t. die stukken op zijn verschoningsrecht beroept. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Ad 2. De in art. 552o.1.a Sv geregelde bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming impliceert dat ter uitvoering van een rechtshulpverzoek gebruik mag worden gemaakt van de in art. 125i Sv bedoelde bevoegdheid tot doorzoeking ter vastlegging van gegevens (vgl. ECLI:NL:HR:2015:3704). Bij de vastlegging van gegevens moet, nu art. 125i Sv art. 98 Sv van overeenkomstige toepassing verklaart, het verschoningsrecht worden gerespecteerd (ECLI:NL:HR: 2016:2537). Klager heeft verzocht om vernietiging van een foto van een brief, zijnde een geheimhouderstuk, en daartoe aangevoerd dat in zijn woning een brief van een (Duitse) advocaat is gefotografeerd. Rb heeft het aangevoerde kennelijk ontoereikend geacht voor de gevolgtrekking dat het een verschoningsgerechtigde is die zich m.b.t. die brief op zijn verschoningsrecht beroept. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Samenhang met 16/02647 B
Nr. 16/02321 B Zitting: 18 april 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [klager] 1. |
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft bij beschikking van 6 april 2016 het beklag van de klager ongegrond verklaard ten aanzien van de inbeslaggenomen bescheiden en het verzoek strekkende tot vernietiging van een foto niet-ontvankelijk verklaard.
Namens de klager is beroep in cassatie ingesteld. Mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, heeft in deze zaak bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
In de onderhavige zaak zijn op 10 februari 2015 in het kader van de uitvoering van een Duits rechtshulpverzoek - waarin de klager, een ondernemer, als één van de verdachten wordt aangemerkt ter zake van het ontduiken van omzetbelasting in het jaar 2011 - op het woonadres van de klager een aantal voorwerpen inbeslaggenomen (op grond van art. 552n Sv), waaronder twee registermappen en twee ordners met als opschrift ‘geheimhouderstukken’. Daarnaast is tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming een foto van een brief gemaakt. Vervolgens heeft de officier van justitie bij de rechtbank Overijssel op 24 juli 2015 een vordering tot het verlenen van verlof op de voet van art. 552p Sv ingediend. Bij klaagschrift ex artikel 552a Sv van 28 januari 2016 is namens de klager aan de rechtbank verzocht om de inbeslaggenomen stukken aan de klager terug te geven en de gemaakte foto te vernietigen. Hoewel de vordering ex art. 552p Sv en het klaagschrift tijdens de openbare raadkamer van de rechtbank van 23 maart 2016 gelijktijdig lijken te zijn behandeld2., althans in ieder geval op dezelfde dag zijn behandeld, heeft de rechtbank haar beslissing op de genoemde vordering en haar beslissing op het genoemde klaagschrift in twee separate beschikkingen neergelegd. De beschikking op het verzoek ex art. 552p vermeldt daarbij als raadkamernummer: 15/554. De onderhavige beschikking op het klaagschrift ex art. 552a Sv vermeldt als raadkamernummer: 16/96.
4. Het eerste middel
4.1.
Het eerste middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, klaagt in de kern genomen over het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken van geheimhouderstukken.
4.2.
Tijdens de raadkamerzitting van 23 maart 2016 is door de raadsvrouw van de klager, voor zover relevant het volgende aangevoerd:
“De criteria voor het leggen van beslag zijn anders dan bij een verlofprocedure. Bij de doorzoeking zijn onder meer geheimhouderstukken in beslag genomen. Het gaat om registermappen die, zoals u kunt zien, werden ingebonden bij de notaris. Je kunt dus zo zien dat het notarisstukken zijn. Er zit ook een geldleningsovereenkomst in. Ik kan niet uitsluiten dat dit stuk na de inbeslagname in de notarismap is terechtgekomen. Maar die geldleningsovereenkomst heeft niets van doen met de zaak in Duitsland en kan daar niet bijdragen aan de waarheidsvinding. Verder worden in het proces-verbaal van doorzoeking twee ordners genoemd met geheimhouderstukken. Die zijn weg en zijn in het ongerede geraakt, deze moeten boven water komen. Er is een foto gemaakt van een geheimhouderstuk.
(…)
Mijn conclusie is, dat de hele inbeslagname disproportioneel is. Ik concludeer primair dat de doorzoeking onrechtmatig moet worden verklaard want disproportioneel, subsidiair vraag ik u retournering aan klager van alle in beslag genomen stukken.”
4.3.
De rechtbank heeft dienaangaande, voor zover relevant, overwogen en beslist als volgt:
“Namens klager, onder wie de bescheiden in beslag genomen zijn, is door de raadsvrouw gesteld dat de inbeslagneming, voor zover die betrekking heeft op zogenaamde geheimhouderstukken, onrechtmatig is.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
(…)
Wat betreft het verweer van de verdediging dat de inbeslagneming van geheimhouderstukken onrechtmatig is, oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken van geheimhouderstukken. Geheimhouderstukken zijn stukken van een geheimhouder. De inbeslagneming van voornoemde stukken heeft plaatsgevonden in de woning van klager die volgens de wet geen geheimhouder is en evenmin aanspraak kan maken op een van een eventuele geheimhouder afgeleid verschoningsrecht, nog daargelaten dat klager zich daarop ook niet heeft beroepen. Het feit dat stukken afkomstig zijn van een notaris of dat ordners het opschrift ‘geheimhouderstukken’ dragen, betekent niet dat het dan gaat om geheimhouderstukken, te meer niet nu een nadere onderbouwing voor die stelling ontbreekt. De rechtbank verwerpt het verweer.”
4.4.
De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de inbeslaggenomen stukken geheimhouderstukken betreffen. Voor zover de rechtbank bij dit oordeel heeft betrokken dat “de inbeslagneming van voornoemde stukken heeft plaatsgevonden in de woning van klager die volgens de wet geen geheimhouder is en evenmin aanspraak kan maken op een van een eventuele geheimhouder afgeleid verschoningsrecht”, miskent zij het uitgangspunt dat voor een beroep op het verschoningsrecht het niet van belang is of de in het geding zijnde informatie zich bij de verschoningsgerechtigde zelf of bij diens cliënt bevindt.3.
4.5.
De rechtbank heeft ter motivering van het bestreden oordeel evenwel ook overwogen dat de enkele omstandigheid dat op de rug van de ordners ‘geheimhouderstukken’ is geschreven en de stelling dat de stukken van een notaris afkomstig zijn, niet meebrengen dat het gaat om stukken van een geheimhouder. Door de raadsvrouw is tijdens de raadkamerbehandeling niet veel meer aangevoerd dan dat het gaat om registermappen die zijn ingebonden bij de notaris en dat het (daarom) notaristukken betreffen. In de overwegingen van de rechtbank ligt als haar oordeel besloten dat, gelet op het ontbreken van een enige onderbouwing aangaande de (inhoud van de) stukken zijdens de verdediging, het niet aannemelijk is geworden dat de inbeslaggenomen stukken daadwerkelijk afkomstig zijn van een verschoningsgerechtigde notaris dan wel, indien dat wel het geval zou zijn dat het aangevoerde leidt tot de gevolgtrekking dat de verschoningsgerechtigde notaris zich ten aanzien van de inbeslaggenomen stukken op zijn verschoningsrecht zal beroepen.4.Dit feitelijke oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Voorts heeft de rechtbank de door de steller van het middel aangehaalde zinsnede uit het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 19 februari 2015, inhoudende “de twee in het kantoor staande ordners met geheimhoudersstukken”, klaarblijkelijk aldus verstaan dat bedoeld is tot uitdrukking te brengen dat op de rug van de ordners als opschrift is vermeld ‘geheimhouderstukken’. Het middel stuit af op de hiervoor besproken feitelijke vaststellingen van de rechtbank, die de verwerping van het verweer zelfstandig dragen.
4.6.
Daarnaast merk ik nog op dat de onderhavige zaak verschilt van de onlangs door de Hoge Raad gewezen arresten in de verschoningsrechtzaken HR 25 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2418 en HR 8 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2537, in die zin dat het in die beide zaken ging om een verschoningsgerechtigde advocaat die zich met betrekking tot de onder hem inbeslaggenomen digitale bestanden/gegevensdragers op zijn verschoningsrecht had beroepen. De advocaat had wetenschap van de inhoud van de inbeslaggenomen stukken en gelet op hetgeen daaromtrent door hem naar voren was gebracht, diende te worden uitgezocht of sprake was van geheimhouderstukken. De Hoge Raad oordeelde dat in een dergelijk geval, waarin een beroep op het verschoningsrecht wordt gedaan door de advocaat zelf en de rechter-commissaris (nog) niet heeft beslist op het inbeslaggenomene, de rechtbank de behandeling van het klaagschrift had dienen aan te houden en vervolgens de stukken in handen van de rechter-commissaris had moeten stellen teneinde een beschikking te geven als in art. 98 lid 1 Sv bedoeld. De zaken zijn om die reden teruggewezen naar de rechtbank.
In de onderhavige zaak is sprake van een niet-(afgeleid) verschoningsgerechtigde klager, aan wie niet om die reden een beroep op een verschoningsrecht toekomt. Van de juistheid van het oordeel van de beslagene dat bepaalde stukken onder enig verschoningsrecht vallen behoeft mijns inziens niet zonder meer te worden uitgegaan. Daarvoor is een zekere onderbouwing vereist. Dat de processuele positie dan anders (in zekere zin ‘zwakker’) ligt dan bij de geheimhouder zelf lijkt mij evident maar onvermijdelijk. Nu de rechtbank, bij gebrek aan nadere onderbouwing, heeft geoordeeld dat in casu van geheimhouderstukken niet is gebleken, stuit het middel reeds daarop af.
4.7.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het tweede middel klaagt over de verwerping van het gevoerde verweer dat tijdens de doorzoeking in de woning een foto is gemaakt van een geheimhouderstuk, waarvoor geen bevoegdheid was en dat om die reden de foto dient te worden vernietigd.
5.2.
Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 19 februari 2015, opgemaakt door de rechter-commissaris, houdt onder meer het volgende in:
“Van een aan [A] BV geadresseerde brief, afkomstig van een Duitse advocaat, is een foto gemaakt. Dat is gedaan om [klager] in zijn toekomstig verhoor bij de Belastingdienst/FIOD met de aanwezigheid van die brief in zijn huis te confronteren.”
5.3.
Met betrekking tot de gemaakte foto houdt de bestreden beschikking het volgende in:
“2. De standpunten van klager, de raadsvrouw en de officier van justitie
(…)
Wat betreft de onder D genoemde foto heeft de raadsvrouw gesteld dat het maken van een foto van nota bene een geheimhouderstuk onrechtmatig is nu in het kader van de doorzoeking geen bevoegdheid bestond om een foto te maken, laat staan een foto van een geheimhouderstuk. Om die reden is de gemaakte foto onrechtmatig en dient die foto te worden vernietigd.
(…)
5. De beoordeling
(…)
Voor zover het beklag zich richt op een volgens klager tijdens de doorzoeking gemaakte foto van een brief, overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van de rechter-commissaris noch uit de beslaglijst blijkt dat een dergelijke foto onderdeel uitmaakt van de inbeslaggenomen voorwerpen. Het verweer mist om die reden feitelijke grondslag.”
5.4.
Art. 552o Sv geeft aan welke bevoegdheden ten behoeve van een verzoek om rechtshulp kunnen worden aangewend. Als volstrekt limitatief kan de gegeven opsomming niet worden gezien. Uitgemaakt is immers door de Hoge Raad dat bijvoorbeeld art. 125i Sv (jo. art. 552o lid 1 onder a (oud) Sv) wel degelijk de mogelijkheid biedt om gegevens vast te leggen tijdens een doorzoeking door de R-C als hier bedoeld, ook al is die bepaling (art. 125i Sv) niet met zoveel woorden genoemd in art. 552o Sv. Daarbij aansluitend lijkt mij de stelling van de klager dat bij een doorzoeking ter inbeslagneming, waarbij de bevoegdheid bestaat om voorwerpen in beslag te nemen, geen gegevens mogen worden vastgelegd door middel van fotografie, dan ook onjuist.5.Dat betekent wel dat, op grond van art. 552a lid 1 Sv, belanghebbenden zich onder meer kunnen beklagen over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking. Naar analogie met de bepaling van art. 125i Sv, waarin art. 98 Sv van toepassing is verklaard, lijkt mij dat ook in dit geval de regeling van het verschoningsrecht op een dergelijke (fotografische) vastlegging van toepassing is.6.
5.5.
Uit de hiervoor onder 5.3 weergegeven overwegingen van de rechtbank kan echter worden afgeleid dat de rechtbank het niet aannemelijk heeft geacht dat er een foto is gemaakt van een geheimhouderstuk, zoals namens de klager is gesteld. Met name gelet op het feit dat het betoog van de raadsvrouw ten aanzien van de bedoelde brief niet is voorzien van enige onderbouwing, acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van hetgeen door de rechter-commissaris in het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 19 februari 2015 is vermeld. De enkele constatering dat een brief afkomstig is van een (Duitse) advocaat (terwijl de inhoud of strekking daarvan volstrekt onduidelijk blijft) is onvoldoende om die brief te beschouwen als een geheimhouderstuk. De bewoordingen van de rechter-commissaris ten aanzien van de brief zijn mijns inziens dusdanig algemeen dat de rechtbank daarin dus - evenmin als in het in raadkamer aangevoerde - aanleiding had behoren te vinden om de brief als een geheimhouderstuk aan te merken. Overigens sluit het vorenstaande aan bij het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van de inbeslaggenomen stukken niet is gebleken van geheimhouderstukken. Reeds hiervoor onder 4 heb ik uiteengezet dat en waarom dat oordeel van de rechtbank niet onbegrijpelijk is.
5.6.
Nu de wettelijke bevoegdheid bestond om gegevens vast te leggen bij de doorzoeking, in dit geval kennelijk het maken van een foto van een brief, en de rechtbank te dien aanzien geen geheimhouderstuk heeft aangenomen, faalt het middel reeds daarom. De rechtbank heeft het verweer, dat gegrond is op een op geen enkele wijze onderbouwde stelling, dus terecht verworpen, wat er ook zij van de motivering waarop haar beslissing steunt.
5.7.
Het middel faalt.
6. De voorgestelde middelen falen.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑04‑2017
Van beide behandelingen zijn afzonderlijke processen-verbaal opgemaakt.
Vgl. o.m. HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2783, rov. 6.3.
Vgl. HR 22 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2783, rov. 6.5.
Zie de wetsgeschiedenis bij art. 125i Sv: Kamerstukken II, 1989/90, 21 551, nr. 3, blz. 10-13; Kamerstukken II, 2003/04, 29 441, 3, p. 18 en HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3704, rov. 2.4.
Vgl. HR 9 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2537.
Beroepschrift 09‑06‑2016
Hoge Raad der Nederlanden
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
Inzake: [rekwirant], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955, rekwirant van cassatie van de hem betreffende beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitgesproken op 6 april 2016 en bekend onder RK 16/96 en Lurisnummer KLR-I-2014 046788.
Middel I
Schending van het recht en / of verzuim van vormen, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd, doordien de rechtbank ten onrechte althans op onjuiste dan wel onbegrijpelijke gronden is gekomen tot het oordeel dat geheimhouderstukken niet onrechtmatig in beslag zijn genomen.
Toelichting
Namens klager is bij de rechtbank aangevoerd dat geheimhouderstukken onrechtmatig in beslag zijn genomen en derhalve aan klager dienen te worden geretourneerd. Het gaat hier om geheimhouderstukken afkomstig van de notaris, welke stukken zijn gebundeld in zogeheten ‘registermappen’ en die namens klager zijn aangehaald onder A. in het klaagschrift van 28 januari 2016. Deze registermappen met stukken zijn in de woning van klager in beslag genomen op 10 februari 2015. Klager was daarbij niet aanwezig, maar wel zijn zoon [betrokkene 1]. Voorts gaat het om geheimhouderstukken die bij dezelfde doorzoeking in de woning van klager in beslag zijn genomen, welke stukken in het desbetreffende proces-verbaal van doorzoeking van 19 februari 2015 als volgt worden aangehaald: ‘[naam 1] heeft [betrokkene 1] gevraagd of hij iets kon vertellen over de laptop in de ouderslaapkamer en de twee in het kantoor staande ordners met geheimhoudersstukken. [betrokkene 1] antwoordde, dat hij daar niets van wist.’ Laatstgenoemde geheimhouderstukken zijn namens klager aangehaald onder C. van het klaagschrift.
Aangaande het namens klager aangevoerde verweer dat genoemde geheimhouderstukken onrechtmatig in beslag zijn genomen, heeft de rechtbank het navolgende overwogen:
‘Wat betreft het verweer van de verdediging dat de inbeslagneming van geheimhouderstukken onrechtmatig is, oordeelt de rechtbank dat niet is gebleken van geheimhouderstukken. Geheimhouderstukken zijn stukken van een geheimhouder. De inbeslagneming van voornoemde stukken heeft plaatsgevonden in de woning van klager die volgens de wet geen geheimhouder is en evenmin aanspraak kan maken op een van een eventuele geheimhouder afgeleid verschoningsrecht, nog daargelaten dat klager zich daarop ook niet heeft beroepen. Het feit dat stukken afkomstig zijn van een notaris of dat ordners het opschrift ‘geheimhouderstukken’ dragen, betekent nog niet dat het dan gaat om geheimhouderstukken, te meer niet nu een nadere onderbouwing voor die stelling ontbreekt. De rechtbank verwerpt het verweer.’
(p. 3 van de beschikking van 6 april 2016)
Blijkens vorenstaande is voor de beantwoording van de vraag of een geschrift is aan te merken als een geheimhouderstuk, voor de rechtbank kennelijk bepalend de plaats alwaar het geschrift in beslag is genomen. Hier miskent de rechtbank evenwel dat uit de strafvorderlijke bepalingen, met name artikel 98 Sv, en de jurisprudentie daarover volgt dat, ook indien geheimhouderstukken niet onder de geheimhouder zelf in beslag zijn genomen, artikel 98 Sv in beginsel eraan in de weg staat dat zonder toestemming van de geheimhouder beslag wordt gelegd op geschriften tot welke zijn plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De onder klager in beslag genomen twee registermappen met stukken, zijn onmiskenbaar afkomstig van een geheimhouder, een notaris. Voorts heeft de rechter-commissaris in het desbetreffende proces-verbaal van doorzoeking van 10 februari 2015 melding gemaakt van ‘de twee in het kantoor staande ordners met geheimhoudersstukken’. Hieraan is ook expliciet gerefereerd namens klager in het klaagschrift (zie onder C. van het klaagschrift van 28 januari 2016). Deze stukken zijn door de rechter-commissaris als geheimhouderstukken aangemerkt. De rechtbank oordeelt dan ook ten onrechte dat de ordners het opschrift geheimhoudersstukken zouden dragen, maar dit nog niet betekent dat het om geheimhouderstukken zou gaan.
De rechtbank legt derhalve een onjuiste maatstaf aan voor het bepalen van de vraag of stukken zijn aan te merken als geheimhouderstukken, nog daargelaten dat het aan de geheimhouder is om al dan niet toestemming te verlenen voor inbeslagneming van de bij hem afkomstige stukken.
De beschikking kan dan ook niet in stand blijven.
Middel II
Schending van het recht en / of verzuim van vormen, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd, doordien de rechtbank ten onrechte althans op onjuiste dan wel onbegrijpelijke gronden is gekomen tot het oordeel dat klager niet ontvankelijk is in zijn beklag voor zover het beklag betrekking heeft op een tijdens de doorzoeking gemaakte foto.
Toelichting
In het desbetreffende proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 19 februari 2015 is onder meer het volgende te lezen:
‘Van een aan [A] BV geadresseerde brief, afkomstig van een Duitse advocaat, is een foto gemaakt. Dat is gedaan om [rekwirant] in zijn toekomstig verhoor bij de Belastingdienst/FIOD met de aanwezigheid van die brief in zijn huis te confronteren.’
(p. 3 van het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 19 februari 2015)
In het klaagschrift is namens klager aangevoerd dat de foto onrechtmatig is verkregen en dient te worden vernietigd:
‘Klager stelt zich op het standpunt dat in het kader van de hier aan de orde zijnde doorzoeking ter inbeslagneming, geen bevoegdheid kan worden ontleend om pan enig stuk een foto te maken. De op onrechtmatige grondslag genomen foto dient dan ook te worden vernietigd.’
(zie onder D. van het klaagschrift van 28 januari 2016)
Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van 23 maart 2016 is hierover nog het volgende namens klager aangevoerd:
‘Er is een foto gemaakt van een geheimhouderstuk: dat heeft iets weg van een U-bochtconstructie. Dat is onrechtmatig, want aldus omzeil je de mogelijkheid om daartegen een klaagschrift in te dienen.’
(zie p. 1 van het proces-verbaal ter terechtzitting van 23 maart 2016)
De rechtbank heeft dienaangaande geoordeeld:
‘Voor zover het beklag zich richt op een volgens klager tijdens de doorzoeking gemaakte foto van een brief, overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van de rechter-commissaris noch uit de beslaglijst blijkt dat een dergelijke foto onderdeel uitmaakt van de inbeslaggenomen voorwerpen. Het verweer mist om die reden feitelijke grondslag.
(…)
Voor zover het beklag betrekking heeft een volgens klager tijdens de doorzoeking gemaakte foto (D), waarvan hij verzoekt deze te vernietigen, Zal klager niet ontvankelijk worden verklaard.’
(p. 4 van de beschikking van 6 april 2016)
De rechtbank verklaart klager hier niet ontvankelijk, omdat uit de stukken niet blijkt dat de foto in beslag is genomen. Maar daar zit nu juist het probleem. Namens klager is aangevoerd dat het niet zo kan zijn dat tijdens een doorzoeking ter inbeslagneming, niet wordt overgegaan tot inbeslagneming van een bepaalde brief, maar in plaats daarvan een foto wordt gemaakt van de brief, welke foto zelf dan niet in beslag hoeft te worden genomen. Daarmee worden de regels van inbeslagneming omzeilt en heeft klager geen mogelijkheid om te klagen over iets dat niet in beslag is genomen maar dat ondertussen wél in handen is van de opsporingsinstantie. Dat is een U-bochtconstructie. Voorts gaat de rechtbank hier ten onrechte voorbij aan het namens klager ingenomen standpunt dat de opsporingsinstantie geen bevoegdheid heeft om in plaats van inbeslagneming van een geschrift, daarvan een foto te maken.
De beschikking van de rechtbank kan dan ook niet in stand blijven.
Deze cassatieschriftuur wordt in vijfvoud ingediend door mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te (7607 HK) Almelo, kantoorhoudende aan het Kloosterhofpad nr. 6, die verklaart tot indiening en ondertekening door rekwirant van cassatie bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Almelo, 9 juni 2016
M.M.A.J. Goris