Zie bijvoorbeeld HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1318, rov. 3, zijnde een van de zeven arresten die zijn gewezen in zaken met voorafgaande conclusies voorzien van een gezamenlijk door AG Hofstee en mij gegeven beschouwing over de elementen die van belang zijn voor het aannemen van medeplegen en de daarin weergegeven analyse van de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot dit leerstuk.
HR, 29-11-2016, nr. 15/02462
ECLI:NL:HR:2016:2717
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29-11-2016
- Zaaknummer
15/02462
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:2717, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑11‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:1186, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:1186, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑10‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:2717, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Gewelddadige overval op een woning in Vlaardingen. Bewijsklachten gekwalificeerde diefstal met geweld o.m. m.b.t. de diefstal van een auto “uit de woning”. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
29 november 2016
Strafkamer
nr. S 15/02462
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 mei 2015, nummer 22/005079-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot lezing van de bewezenverklaring van feit 1 met weglating van de woorden "uit een woning gelegen aan de [a-straat]" en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie jaren, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en elf maanden, waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.F. Faase, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 november 2016.
Conclusie 11‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Gewelddadige overval op een woning in Vlaardingen. Bewijsklachten gekwalificeerde diefstal met geweld o.m. m.b.t. de diefstal van een auto “uit de woning”. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/02462 Zitting: 11 oktober 2016 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 12 mei 2015 heeft het Gerechtshof Den Haag het ten laste van de verdachte gewezen vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 21 november 2014 bevestigd met aanvulling van de gronden daarvan. In het genoemde vonnis heeft de rechtbank de verdachte wegens, kort gezegd, het in vereniging plegen van diefstal met geweld tegen personen en het in vereniging plegen van afpersing (feit 1) en het meermalen in vereniging plegen van diefstal met behulp van een valse sleutel (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met een voorwaardelijk gedeelte van vijftien maanden en een proeftijd van twee jaar. Voorts heeft de rechtbank in dit arrest de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van tweeduizend euro en voor datzelfde bedrag aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte heeft mr. L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
In het eerste middel wordt gesteld dat het hof het vonnis van de rechtbank van 14 november 2014 ten onrechte heeft bevestigd, omdat de door de raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg aan de rechtbank overgelegde pleitnota zich niet in het procesdossier bevindt.
3.1. Uit de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 november 2014 kan worden opgemaakt dat de raadsman van de verdachte op deze terechtzitting een pleitnota aan de rechtbank heeft overgelegd en dat deze pleitnota vervolgens in het dossier is gevoegd (zie blz. 5 van het genoemde proces-verbaal). Het is juist dat de in eerste aanleg overgelegde pleitnota zich in eerste instantie niet tussen de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevond. Blijkens de inhoud van het dossier heeft de raadsman van de verdachte na ontvangst van de hem door de strafgriffie van de Hoge Raad toegezonden stukken op de voet van art. IV.3 van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad verzocht om aanvulling van de processtukken met de in eerste aanleg overgelegde pleitnota. Naar aanleiding van dit verzoek is de betreffende pleitnota bij de strafgriffie van het Gerechtshof Den Haag opgevraagd. De pleitnota is daarop alsnog door de Hoge Raad is ontvangen en bij brief van 28 oktober 2015 aan de raadsman van de verdachte toegestuurd. In de genoemde brief van 28 oktober 2015 is aan de raadsman van de verdachte tevens gemeld dat in de onderhavige zaak een nadere termijn voor onder meer het intrekken van middelen wordt verleend, maar de raadsman heeft van de mogelijkheid het eerste middel in te trekken geen gebruik gemaakt. Het middel moet dus aan de orde komen, maar ontbeert inmiddels een feitelijke grondslag.
3.2. Het eerste middel faalt.
4. Het tweede, derde, vierde en vijfde middel richten zich op de bewezenverklaring van het hof. Voordat ik de middelen afzonderlijk bespreek, geef ik hieronder eerst de bewezenverklaring, de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen weer.
5. Overeenkomstig het vonnis in eerste aanleg heeft het hof ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1. hij op 24 mei 2014 te Vlaardingen uit een woning gelegen aan de [a-straat], tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis en drie televisies en een laptop en een recorder en twee telefoons (merk Samsung en Apple, type iPhone) en een personenauto (merk Mitsubishi Spacestar, kenteken [AA-00-BB]) toebehorende aan [betrokkene 1] of [betrokkene 2], welke diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [betrokkene 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [betrokkene 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas met daarbij behorende pincode toebehorende aan voornoemde [betrokkene 1], welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- [betrokkene 1] meermalen tegen het lichaam schoppen, en
- plakken van tape op de mond en ogen van [betrokkene 1], en
- vastbinden van de armen en voeten van [betrokkene 1], en
- zetten van een mes op de nek van [betrokkene 1],
daarbij) [betrokkene 1] toevoegen (de) woorden (van de strekking):
* “Als je niet zegt waar je sleutels van je kluis ligt ga ik je prikken”, en
* “De tip was dat er zes kluizen in je woning moeten zijn met daarin 100.000 euro. Waar zijn de sleutels van die kluizen? Denk erom als we die vent bellen en er zou toch wat liggen dan ben je gezien”, en
* “Als ik bloed zie wil ik meer”, en
* “Zal ik je strot maar gelijk afsnijden”, en
* “Ik snij een oor van je af”;
2. hij op tijdstippen in de periode van 24 mei 2014 tot en met 25 mei 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit pinautomaten heeft weggenomen geld (te weten totaal 1100,00 euro), toebehorende aan [betrokkene 1], waarbij verdachte en zijn mededaders telkens het weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door telkens met behulp van een bankpas en de daarbij behorende pincode, zijnde een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren, geld uit die automaten te halen.”
5.1. Deze bewezenverklaring steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen:
[uit de aanvulling bewijsmiddelen behorend bij het vonnis in eerste aanleg]
“1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2014, nummer PL 1700-2014218009-2, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als relaas van de verbalisanten (p. 1 e.v.):
Op 24 mei 2014 waren wij ter plaatse op de [a-straat] ter hoogte van perceel 99 te Vlaardingen. [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] en wonende [a-straat] 99 te Vlaardingen, verklaarde mij, verbalisant [verbalisant 1], desgevraagd het volgende: “Vanavond bevond ik mij in de woonkamer. Ik liep de keuken in en zag in een flits twee mannen in de keuken staan. Ik werd meteen door de daders besprongen en op de vloer van de keuken geduwd. Toen ik op de grond lag voelde ik dat mijn armen en benen werden vastgetaped. Ik voelde en zag dat mijn ogen en mond ook werden afgeplakt met tape. Ik voelde dat er een voorwerp op de linkerkant van mijn nek werd gedrukt. Ik hoorde dat ik diverse keren werd bedreigd. Ik hoorde onder andere: "Ik snij een oor van je af.” “Ik snij je strot door.” “De tip was dat er zes kluizen in je woning moeten zijn met daarin 100.000 euro. Waar zijn de sleutels van die kluizen? Denk erom als we die vent bellen en er zou toch wat liggen dan ben je gezien.” Op een gegeven moment voelde ik twee harde schoppen tegen mijn lichaam aan. Ik hoorde op dat moment één van de daders zeggen: "Als je niet de kluissleutels geeft dan..” Ik heb de pincode van mijn ING bankpas afgegeven.”
Op 25 mei 2014 om 00:15 uur hoorde ik, verbalisant [verbalisant 1], op het moment dat [betrokkene 1] telefonisch contact had met een medewerker van de ING Bank, dat er op dat moment was gepind met de bankpas van [betrokkene 1]. Daarbij was een bedrag van 1100 euro van zijn rekening opgenomen. Dit zou hebben plaatsgevonden in Rotterdam.
2. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 25 mei 2014, nummer PL 1700-2014218009-1, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 1] (p. 7 e.v.):
Plaats delict: [a-straat] 99 te Vlaardingen
Pleegdatum: 24 mei 2014
Eén bankpas hadden ze met pincode afgedreigd. Daar hebben ze ondertussen al 1100 euro van opgenomen.
Ik weet nog niet wat er weg is. dat moet ik straks uitzoeken.
Vraag: U zegt dat ze u woordelijk hebben bedreigd, waar hebben ze u mee bedreigd? Antwoord: “Als je niet zegt waar je sleutels van je kluis ligt ga ik je prikken. Als ik bloed zie wil ik meer.” “Zal ik je strot maar gelijk afsnijden”. Toen gaf de één mij twee schoppen. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
3. Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 26 mei 2014, nummer PL1 700-2014218009-19, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 1] (p. 37 e.v.):
Zo op het eerste gezicht mis ik drie televisies en een kluis. Ik had een auto geleend van een kennis, [betrokkene 2] genaamd. Dit betreft een Mitsubishi en deze auto stond voor mijn deur. Zij wisten mijn pincode omdat ik die uit angst had gegeven. Eén van de daders zei dat hij mijn strot door zou snijden. Ook had één van de daders met een mes achter mijn oor geprikt.
4. Het proces-verbaal zaaksdossier d.d. 18 augustus 2014, nummer 1 7RTO14017, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 11 juni 2014 mailde aangever [betrokkene 1] een voorlopige lijst met de tijdens de overval gestolen goederen. Dit zijn de navolgende goederen:
- Mobiele telefoon: Samsung
- MacBook Air 13 inch notebook
- Tv woonkamer Sony grootbeeld flatscreen
- Tv slaapkamer Sony grootbeeld flatscreen
- Tv logeerkamer Samsung flatscreen
- Kluis
- iPhone
- Zilverkleurig koffertje met opnameapp.
- ING betaalpas
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 juni 2014, nummer 2014218009, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 42 e.v.):
Op 24 mei 2014 vond er een overval plaats in een woning gelegen aan de [a-straat] 99 te Vlaardingen. Rond de woning van het slachtoffer bevonden zich camera’s. Na zijn aangifte overhandigde [betrokkene 1] een dvd met camerabeelden. Op 3 juni 2014 bekeek ik deze camerabeelden. [betrokkene 1] had aangegeven dat de tijd op de beelden een uur achter liep. In dit proces-verbaal zal ik de tijden van de camerabeelden aanhouden.
20:10:45 uur: lk zag twee mannen de voortuin in komen lopen. Ik zag dat zij langs de voordeur liepen, richting de poort naar de achtertuin.
20:19:40 uur: Ik zag dat er een derde man aan kwam lopen. Ik zag dat dader 3 dezelfde route liep als daders 1 en 2, de voordeur voorbij richting de poort naar de achtertuin.
21:31:33 uur: Ik zag dat dader 3 met twee volle tassen uit de richting van de deur kwam. Ik zag dat dit boodschappen tassen waren. Kort achter hem kwam dader 2 met één tas in zijn handen. Daarachter kwam dader 1 ook met volle tassen in zijn handen uit de woning.
21:32:05uur Ik zag dat alle 3 de daders om de beurt weer richting de woning liepen.
21:32:38 uur: lk zag dader 3 weer met volle tassen in zijn handen richting de straal lopen. Kort achter hem zag ik dader 1 met een grote tas richting de straat. Enkele seconden later kwam dader 2 met opgerolde kabels langs lopen richting de straat.
21:32:34 uur: Ik zag dader 1 weer richting de deur lopen. Ik zag dat dader 2 enkele seconden na hem richting de deur liep. Enkele seconde later liep dader 3 richting de deur.
21:36:12 uur: Ik zag dader 3 en kort daarna dader 2 richting de straat lopen. Beiden hadden hun handen vol.
2 1:37:48 uur: Ik zag dat dader 3 in beeld liep met een rugtas op zijn rug.
21:41:00 uur: Ik zag dader 1 en 3 in beeld kwamen. Ik zag dat één van hen een vierkant voorwerp vast had.
21:45:44 uur: lk zag dat er weer iemand naar buiten liep met een groot rechthoekig voorwerp, gelijkend op een televisie, in zijn handen.
6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2014, nummer PL1700-2014218009-10, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 17 e.v.):
Op 25 mei 2014 surveilleerde ik samen met mijn collega op de openbare weg, de Horvathweg te Rotterdam, tegenover het aldaar gelegen Sparta-stadion. Ter plaatse is een groot terrein gelegen, welke eigendom is van de Nederlandse Spoorwegen. Ik zag dat bij het oprijden van dit terrein een personenauto geparkeerd staan, lk zag dat hel kenteken van deze personenauto [AA-00-BB] luidde en dat deze auto van het fabrieksmerk Mitsubishi, type Space Star, was. Van de wachtcommandant district 3 kreeg ik te horen dat de personenauto volgens de Rijksdienst voor het wegverkeer op naam staat van [betrokkene 2]. lk heb vervolgens telefonisch contact opgenomen met [betrokkene 2]. Op de vraag waar zijn personenauto was, verklaarde [betrokkene 2] aan mij het volgende: “Ik heb mijn auto gisteren of eergisteren aan [betrokkene 1] uitgeleend.”
7. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 juni 2014, nummer 2014218009, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (p. 75 e.v.):
Bij de overval is ook nog een vierde man betrokken en hij vond mij en die twee anderen de geschikte personen om de daadwerkelijke overval uit te voeren. We zijn naar Vlaardingen gegaan in de auto van één van mijn mededaders. Bij de woning van [betrokkene 1] gingen eerst twee mannen de woning naar binnen en ik ben een aantal minuten later hen gevolgd. Ik zag dat [betrokkene 1] met tape lag vastgebonden op de grond. We hadden dit van tevoren zo afgesproken. Net zoals dat we hadden afgesproken om tape voor de ogen van [betrokkene 1] te doen zodat hij mij niet zou kunnen herkennen.
Ik heb hem een schop gegeven.
Wij hebben twee of drie tv's. een laptop en mobiele telefoons meegenomen. In een kluis. Er is ook een auto gestolen, een Mitsubishi.
8. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 17 juni 2014. nummer 2014218009. van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] (p. 90 e.v.):
[medeverdachte 1] kwam met het idee van de overval een week of twee voordat we die uiteindelijk hebben gepleegd. We zijn eerst een keer met [verdachte] en nog een jongen bij die woning in Vlaardingen wezen kijken. Die jongen, een kennis van [medeverdachte 1], durfde uiteindelijk niet mee te doen en daarom heeft [medeverdachte 3] (de rechtbank leest: [medeverdachte 3]) meegedaan. [medeverdachte 3] woont naast mij. We zijn in de auto van [verdachte], een grijsachtige Opel Vectra, naar Vlaardingen gegaan. [medeverdachte 3] en ik zijn als eerste die woning naar binnen gegaan. [medeverdachte 1] kwam later zodat hij niet herkend kon worden. [medeverdachte 3] pakte die man en gooide hem op de grond. Ik had tape vanuit mijn woning meegenomen en daarmee had [medeverdachte 3] de man vastgebonden. Ik hield toen die man zijn benen vast. [medeverdachte 1] kwam ook de woning binnen en [verdachte] bleef in de auto op de uitkijk staan. [medeverdachte 1] had die man een paar schoppen gegeven om te vragen waar het geld lag. [medeverdachte 3] had een mes bij zich.
Wij hebben twee of drie televisies, een laptop, een iPhone, een compressor, een PC, een zilverkleurige koffer, wat tassen met allerlei goederen en een kluis meegenomen.
Ik ben met [verdachte] mee teruggereden. Alle spullen stonden in de twee auto’s. Alle spullen zijn in mijn woning neergezet. [medeverdachte 1] heeft een groot gedeelte verkocht. [medeverdachte 3] heeft de laptop, de iPhone en de bankpas van die man. [medeverdachte 3] heeft met de bankpas van de man gepind. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben de kluis meegenomen naar Alphen aan de Rijn en daar de kluis opengebroken. [verdachte] woont in Alphen aan de Rijn.
9. Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, door deze in de wettelijke vorm opgemaakt op 31 juli 2014, inhoudende als verklaring van de getuige [medeverdachte 2]:
Ik weet dat [medeverdachte 3] de pinpas van die man had gestolen, daar stond ik zo'n beetje bovenop. Ik heb ook nog aan [medeverdachte 3] gevraagd in het huis van de overvallen man of hij de pinpas en de pincode had en [medeverdachte 3] heeft dat toen bevestigend beantwoord.
10. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 juni 2014, nummer 2014218009, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] (p. 113 e.v.):
[medeverdachte 3] had hem bedreigd want ze wilden ook de kluissleutel hebben.
Opmerking verbalisant: Ik laat je nu een foto zien.
Reactie verdachte: Dat is [medeverdachte 3] waarover ik verklaard heb.
Ik heb [verdachte] een week na de overval nog gezien. Hij kwam toen de kluis halen.
11. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2014, nummer 2014218009, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 117):
Op 19 juni 2014 hoorde ik de verdachte [medeverdachte 2]. Tijdens dit verhoor toonde ik hem een foto van zijn medeverdachte [medeverdachte 3].
12. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 juni 2014. nummer 2014218009. van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] (p. 179 e.v.):
Vraag: Ik wil je een paar foto's laten zien. Herken je de man op foto 1?
Antwoord: Ja. dat is [verdachte].
Vraag: Kan het zijn dat jullie de avond voor de overval in Vlaardingen zijn geweest? Antwoord: [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn daar geweest.
Vraag: Herken je de persoon op foto 2 en 3?
Antwoord: Ja, dat is duidelijk [medeverdachte 3].
Vraag: Wat was de rol van [verdachte]? Antwoord: Hij was de chauffeur en had een plannetje bedacht hoe we het konden doen. Dat was op de avond voor de overval. Ook had hij een keer met [medeverdachte 1] tekeningen zitten maken. Daarop stonden de camera’s ingetekend en waar die op gericht stonden.
13. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juni 2014, nummer 2014218009, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 182):
Op 30 juni 2014 hoorde ik de verdachte [medeverdachte 2]. Tijdens dit verhoor toonde ik hem drie foto’s. Op foto I staat afgebeeld medeverdachte [verdachte]. Foto 2 en 3 zijn printjes van een pintransactie op 24 mei 2014 bij een ABN AMRO pinautomaat met de bij aangever [betrokkene 1] weggenomen bankpas.
14. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 juni 2014, nummer 201421 8009, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van de verdachte (p. 144 e.v.):
Vraag: Heb je een telefoon?
Antwoord: Ja, maar ik weet mijn nummer niet uit mijn hoofd.
Vraag: Is dat 06-[001]?
Antwoord: Dat is mijn oude nummer maar ik heb sinds kort een nieuw nummer.
Vraag: Ben jij op 24 mei 2014 met [medeverdachte 1] in Vlaardingen geweest?
Antwoord: Ik ben één of twee keer met [medeverdachte 1] in Vlaardingen geweest.
Vraag: Wie was er nog meer bij?
Antwoord: Een Nederlandse jongen en een donkere jongen. Dat was niet de 24e maar eerder.
15. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juli 2014, nummer 17RTO14017, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van de verdachte (p. 194 e.v.):
Vraag: Wil je nog iets verklaren over het feit waar je van verdacht wordt?
Antwoord: Nee niet veel. Jullie weten toch dat ik daar niet binnen ben geweest.
Vraag: Je was daar toch?
Antwoord: Ja. Maar ik ben niet binnen geweest.
Vraag: We zien aan jouw telefoon gegevens dat jullie de nacht voor de overval ook al in Vlaardingen zijn geweest.
Antwoord: We waren gewoon aan het rijden.
16. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 juni 2014 van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3], adres [adres] (p. 104 e.v.):
Het nummer [06-002] heb ik nu ongeveer 7 maanden.
17. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 juni 2014. nummer PL 1700-2014218009-26, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als de op voornoemde datum afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (p. 66 e.v.):
Vraag: Heb je een telefoon?
Antwoord: [06-003]. Ik heb dat nummer al 5 jaar.
18. Een geschrift, zijnde een bij het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 juni 2014 van de politie Eenheid Rotterdam gevoegd overzicht van historische gegevens betreffende het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 3] (p. 112):
Richting | Dienst | Startdatum | Starttijd | Duur | Telefoonnummer | Telefoonnummer | Lokatie zendmast | Plaats | |
inkomend | SMS | 24-05-2014 | 18:45.15 | 0 | [06-002] | [06-003] | Vredenoordpln 6 | 3061PX ROTTERDAM | |
uitgaand | GESPREK | 25-05-2014 | 0:44.07 | 24 | [06-002] | [06-003] | Beukelsdk 179 | 3022DG ROTTERDAM | |
inkomend | SMS | 25-05-2014 | 0 56 22 | 0 | [06-002] | [06-003] | Spartastraat 7 | 3027ER ROTTERDAM | |
uitgaand | GESPREK | 25-05-2014 | 0:57.23 | 31 | [06-002] | [06-003] | Spartastraat 7 | 3027ER ROTTERDAM | |
inkomend | GESPREK | 25-05-2014 | 1.54:17 | 12 | [06-002] | [06-003] | Vredenoordpln 6 | 3061PX ROTTERDAM | |
inkomend | GESPREK | 25-05-2014 | 2 22:40 | 15 | [06-002] | [06-003] | Vredenoordpln 6 | 3061PX ROTTERDAM | |
inkomend | GESPREK | 25-05-2014 | 3:07.43 | 2 | [06-002] | [06-003] | Vredenoordpln 6 | 3061PX ROTTERDAM | |
inkomend | GESPREK | 25-05-2014 | 3:07 55 | 3 | [06-002] | [06-003] | Kralingseweg 33 | 3062HB ROTTERDAM | |
inkomend | SMS | 25-05-2014 | 3 II 08 | 0 | [06-002] | [06-003] | Vredenoordpln 6 | 3061PX ROTTERDAM | |
inkomend | GESPREK | 25-05-2014 | 3:1 1:23 | 9 | [06-002] | [06-003] | Vredenoordpln 6 | 3061PX ROTTERDAM | |
inkomend | GESPREK | 25-05-2014 | 3:1423 | 2 | [06-002] | [06-003] | Vredenoordpln 6 | 3061PX ROTTERDAM | |
inkomend | GESPREK | 25-05-2014 | 3:30:56 | 4 | [06-002] | [06-003] | Vredenoordpln 6 | 3061PX ROTTERDAM |
19. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juni 2014, nummer 2014218009, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 162 e.v.):
[verdachte] maakte gebruik van het telefoonnummer [06-001] en na verkregen vordering werd het historisch overzicht verkregen van dit telefoonnummer over de periode van 1 mei 2014 tot en met 11 juni 2014. Op 24 mei 2014 te 22.31 uur, 22.39 uur, 22.45 uur en 22.48 uur maakte het telefoonnummer van verdachte [verdachte] gebruik van zendmasten, gelegen aan de Westhavenkade en het burgemeester van Lierplein te Vlaardingen, in de nabijheid van de plaats delict, zijnde de [a-straat] te Vlaardingen. Op 25 mei 2014, te 00.46 uur en 00.52 uur, maakte de mobiele telefoon met nummer [06-001] gebruik van een zendmast aan de Spartastraat te Rotterdam. De Spartastraat te Rotterdam is in de directe omgeving van de Horvathweg te Rotterdam waar de gestolen Mitsubishi Spacestar was achtergelaten. Tevens bleek bij raadpleging van het historisch overzicht van het telefoonnummer [06-001] dat deze op 23 mei 2014 te 23.58 uur en op 24 mei 2014 te 00.00 uur gebruik maakte van een zendmast aan het burgemeester van Lierplein te Vlaardingen. Ook bleek dat er op 5 mei 2014 met het telefoonnummer van verdachte [verdachte] werd gebeld naar het telefoonnummer [06-004] wat in gebruik is bij aangever [betrokkene 1].
20. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2014, nummer 2014218009, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als relaas van de verbalisanten (p. 140 e.v.):
Op 24 mei 2014 vond er een overval in een woning aan de [a-straat] 99 te Vlaardingen plaats. Er werden meerdere goederen weggenomen, waaronder de pinpas van het slachtoffer. Uit de bankgegevens van het slachtoffer bleek dat er na de overval met zijn pinpas geld gepind werd bij een pinautomaat van de ABN AMRO op 24 mei 2014 om 23:52 uur. Een medewerker van de afdeling uitleveringen van de ABN AMRO verklaarde dat deze automaat zich bevond op het Mia van Yperenplein 12 te Rotterdam en voorzien was van camerabeveiliging. Hierop werden de camerabeelden van deze automaat gevorderd bij de bank. Wij bekeken deze camerabeelden. Wij zagen dat er om 23:49:40 uur een man in beeld kwam. Wij zagen dat hij om 23:52:54 uur weg liep. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat de man op de camerabeelden erg leek op [medeverdachte 3]. Ik vergeleek de man met de politiefoto van [medeverdachte 3].
21. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juni 2014, nummer 20142 18009, van de politie Eenheid Rotterdam, onder meer inhoudende als relaas van de verbalisant (p. 152 e.v.):
Op 24 mei 2014 vond er een overval plaats in een woning gelegen aan de [a-straat] 99 te Vlaardingen. Er werden verschillende goederen weggenomen waaronder de pinpas van het slachtoffer. Uit eerder onderzoek bleek dat er met deze pas één keer een bedrag van 1000 euro bij een pinautomaat van de ING bank was gepind. Uit onderzoek bleek dat de pinautomaat van de ING bank zich bevond aan de Watermanweg te Rotterdam. Verder bleek dat er op 25 mei 2014, omstreeks 00:07 uur gepind was. In de omgeving van de pinautomaat bevonden zich camera’s van de beveiliging van het winkelcentrum Alexandrium. Deze camerabeelden werden gevorderd en bekeken. Omstreeks 00:05:50 uur zag ik een grijze auto gelijkend op een auto van het merk Opel en type Vectra over de Watermanweg aan komen rijden. Ik zag dat deze op de kruising stopte. Ik zag dat er een man uit stapte. Ik zag dat deze man richting de pinautomaat liep. Ik zag dat deze man hetzelfde gekleed was als de man welke zichtbaar was op de camerabeelden van de ABN AMRO. Omstreeks 00:08:26 uur zag ik deze man in omgekeerde richting over de Watermanweg lopen. Omstreeks 00:10:39 uur zag ik een grijze kleinere auto. gelijkend op een auto van het merk Mitsubishi en type Spacestar voorbij rijden uit de richting waar de man heen was gelopen.
22. De verklaring van de getuige [medeverdachte 3], afgelegd op de terechtzitting van 7 november 2014, voor zover inhoudende:
De voorzitter vraagt mij of het klopt dat ik, zoals ik zojuist in mijn eigen strafzaak als verdachte heb verklaard, een tweetal pintransacties heb verricht met de bankpas van de aangever. Ja, dat klopt.”
[als in het bestreden arrest van het hof opgenomen aanvullend bewijsmiddel]
“de verklaring van de getuige [medeverdachte 2], zoals afgelegd bij de rechter-commissaris op 21 oktober 2014, voor zover inhoudende:
[medeverdachte 1] heeft samen met [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) tekeningen gemaakt. Ik heb dat gezien. Het was ongeveer een week voor de overval. We zaten toen in de auto bij mij voor de deur. [medeverdachte 1] had papier bij zich. Ik zat achterin en [medeverdachte 1] zat naast [verdachte]. Ze maakten samen de tekening van waar de camera’s waren, waar we de auto moesten neerzetten. Nu u dit dicteert, zeg ik u, in antwoord op de aanvullende vraag van mr. Morra dat [medeverdachte 1] tekende en dat [verdachte] aangaf waar de camera’s waren en we de auto moesten zetten.
U houdt mij voor dat ik in antwoord op een vraag van de recherche naar de rol van [verdachte] (pagina 181 van het proces-verbaal) heb verklaard “hij was de chauffeur en had een plannetje bedacht hoe we het konden doen”. Dat weet ik niet meer. Ik denk dat ik daarmee bedoelde dat [verdachte] de snelste weg naar binnen, de woning in, heeft gewezen. [medeverdachte 1] had bedacht dat [medeverdachte 3] en ik als eersten naar binnen zouden gaan. [verdachte] zei toen “je kunt beter op de hoek uitstappen vanwege de camera’s”. De man van de woning zou de auto van [verdachte] kunnen herkennen, omdat [medeverdachte 1] en [verdachte] er al eerder waren geweest. Dat was met de voorverkenning.”
5.2. Het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank van 21 november 2014 bevat daarnaast de volgende nadere bewijsoverwegingen:
“De centrale (bewijs)vraag in deze zaak is: welke personen zijn betrokken bij deze woningoverval, en welk feitelijk aandeel hebben zij gehad.
In deze overweging zal de essentie van het bewijs worden besproken en zal de rechtbank aangeven op grond waarvan zij bewezen acht dat alle vier de verdachten als medepleger betrokken zijn bij de ten laste gelegde woningoverval en de diefstal van geld. Aansluitend zal een juridische kwalificatie van die feitelijke vaststellingen worden gegeven. In een eventueel later bij dit vonnis te voegen bijlage zal het bewijs uitgebreid worden weergegeven.
Aangever heeft verklaard dat er geweld tegen hem is gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij is geschopt en dat zijn polsen en benen met tape aan elkaar zijn gebonden. Ook werden zijn ogen afgeplakt. Verder is hij mondeling bedreigd door een van de daders. Een van de daders heeft de pinpas afgepakt van aangever en heeft hem onder dreiging met geweld gedwongen de pincode te noemen.
Uit de aangifte en de beelden van de beveiligingscamera’s bij de woning van aangever volgt dat er drie personen in de woning van aangever zijn geweest, en dat zij alle drie uit die woning goederen hebben meegenomen. Behalve goederen uit de woning is een door aangever geleende auto (die voor de deur stond geparkeerd) meegenomen. Tenslotte staat vast dat ruim een uur na de overval in Rotterdam twee bedragen zijn opgenomen van de bankrekening van aangever.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben toegegeven dat zij in de woning van aangever zijn geweest. Ook hebben beiden toegegeven dat zij goederen hebben meegenomen uit de woning. [medeverdachte 2] verklaart verder dat hij zag dat [medeverdachte 3] de pinpas afpakte van aangever. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het feit heeft gepleegd met [medeverdachte 1], zijn buurman [medeverdachte 3] en [verdachte] uit Alphen aan de Rijn. Deze [verdachte] had volgens [medeverdachte 2] de beschikking over een grijze Opel Vectra. [medeverdachte 2] herkent de foto’s van [medeverdachte 3] en [verdachte] als de twee andere personen die betrokken zijn bij de woningoverval. Aan [medeverdachte 2] zijn ook foto’s getoond van de persoon die pinde. Hij heeft verklaard dat op die foto’s [medeverdachte 3] stond.
[medeverdachte 3] heeft aanvankelijk alle betrokkenheid ontkend, ook bij het pinnen van de geldbedragen (p. 110). Ter zitting heeft hij echter verklaard dat hij de twee geldbedragen heeft gepind. [verdachte] heeft eveneens sterk wisselend verklaard. Hij geeft uiteindelijk toe dat hij met drie andere mannen naar Vlaardingen is gereden en dat hij in de nabijheid van de woning van aangever heeft staan wachten. [verdachte] heeft tevens verklaard dat hij een keer eerder in de nabijheid van de woning van aangever is geweest. Er waren toen nog twee personen bij: “een donkere jongen en een Nederlandse jongen”.
De politie heeft de (historische) verkeersgegevens opgevraagd van de telefoons van de verdachten. Er is onderzoek gedaan naar het telefoonverkeer van het toestel van [medeverdachte 1] met het toestel van [medeverdachte 3]. Daarbij valt op dat er tussen beide toestellen in de nacht van 25 mei 2014 herhaaldelijk contact is: om 00.44 uur (zendmast toestel [medeverdachte 3]: Beukelsdijk), om 00.57 uur (zendmast idem: Spartalaan 7). De mastgegevens laten zien dat (het toestel van) [medeverdachte 3] op dat moment niet in zijn directe woonomgeving is. Pas vanaf 01.54 uur die nacht is het toestel van [medeverdachte 3] weer te zien op zendmasten in zijn woonomgeving (p. 112).
De telefoon van [verdachte] is op 24 mei 2014 tussen 22.48 uur en 22.58 uur (p. 164, 165) nabij de plaats delict in Vlaardingen. Op 5 mei 2014 is er een telefonisch contact geweest tussen de telefoon van [verdachte] en de telefoon van aangever. Verder valt op dat de telefoon van [verdachte] op 25 mei 2014 tussen 00.46 uur en 00.52 uur in de nabijheid van de plaats is in Rotterdam waar de bij aangever gestolen auto is aangetroffen. Het toestel van [medeverdachte 3] straalt rond dat laatste tijdstip ook aan op dezelfde zendmast, in het dossier aangeduid als “Spartastraat 7”.
De rechtbank stelt vast dat er in tijd en plaats een opeenvolging is van feit 1 in feit 2. Met de pinpas en de (afgedreigde) pincode is kort na beëindiging van de overval twee maal een geldbedrag gepind. Op de beelden van de omgeving van de plaats waar is gepind zijn bovendien twee auto’s te zien die uiterlijk sterk lijken op de auto van [verdachte] (Opel Vectra) en de in Vlaardingen bij aangever ontvreemde auto (pv bevindingen: pp. 152/153). Uit één van deze auto’s komt de persoon die gaat pinnen. De rechtbank acht buitengewoon onwaarschijnlijk dat er midden in de nacht opeens binnen korte tijd een ander gevraagd zou zijn om te gaan pinnen, terwijl de daders beschikken over pinpas en pincode. Bovendien is in het onderzoek niet gebleken van een dergelijke vijfde persoon.
[medeverdachte 2] heeft de feiten volledig bekend. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 2] ten aanzien van de medeverdachten geloofwaardig, mede omdat hij zichzelf volledig belast. Deze verklaringen worden op wezenlijke punten ondersteund door de verklaring van aangever en de bevindingen van de politie. [medeverdachte 1] heeft erkend dat hij geweld heeft gepleegd tegen aangever, onder andere door aangever te schoppen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat er vier daders zijn, en dat zij met de auto van een van de daders naar Vlaardingen zijn gereden (p.76).
[verdachte] geeft toe dat hij tijdens de uitvoering van de overval nabij de woning van aangever is geweest. [medeverdachte 1] heeft erkend dat hij volledig betrokken is bij de daadwerkelijke uitvoering. Of bij [medeverdachte 1] wraakmotieven aan zijn handelen ten grondslag hebben gelegen, acht de rechtbank niet ter zake dienend. Nadat er (fors) geweld was gepleegd tegen aangever heeft ook [medeverdachte 1] goederen van aangever meegenomen. Bovendien verklaart aangever dat er door (een van) de daders vanaf het eerste moment van de overval aan hem gevraagd werd naar geld, kluizen en andere waardevolle goederen. Ook [medeverdachte 2] heeft dit verklaard (p. 92/93). Er is dus ook bij [medeverdachte 1] sprake van medeplegen van beide feiten op de dagvaarding.
[verdachte] is de avond voorafgaand aan de overval in Vlaardingen geweest in de onmiddellijke nabijheid van de woning van aangever. Uit zijn eigen verklaring volgt dat hij met [medeverdachte 1] in Vlaardingen is geweest. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de avond voor de overval (in elk geval) [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] ter plaatse zijn geweest nabij de woning van aangever. Het tijdstip van zijn aanwezigheid daar wordt verder bevestigd door de analyse van de historische verkeersgegevens van zijn telefoonnummer. Deze vier personen zijn op 24 mei 2014 in de loop van de avond samen in de auto van [verdachte] naar Vlaardingen gegaan, en [verdachte] is na de overval en het pinnen samen met één of meer van de medeverdachten bezig geweest de gestolen auto op een stille plaats achter te laten. Bij dit alles is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de vier verdachten. Drie van de vier verdachten ([medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]) hebben daadwerkelijk de overval gepleegd. De vierde verdachte, [verdachte], is onder andere direct betrokken bij de voorbereiding, inclusief voorverkenning. Verder heeft hij de drie daadwerkelijke uitvoerders naar de directe omgeving van de woning van aangever gebracht, en is hij tijdens de overval buiten blijven wachten. De vier verdachten zijn gezamenlijk teruggekeerd naar Rotterdam. Daar is geld van de rekening van aangever gehaald en zijn de gestolen goederen verdeeld.
De rechtbank merkt op grond van het vorenstaande alle vier de verdachten aan als medepleger van de woningoverval en het aansluitend pinnen van twee geldbedragen van de rekening van aangever.”
6. Het eerste middel bevat een klacht over de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2, voor zover inhoudende dat de verdachte de betreffende feiten tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd.
6.1. In de toelichting op het middel wordt er met een beroep op HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:928, 2015/393 en HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 op gewezen dat ten aanzien van het in de bewezenverklaring van feit 1 en feit 2 opgenomen medeplegen van de verdachte op het hof een bijzondere motiveringsplicht rustte, aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte bij de uitvoering van de genoemde feiten rechtstreeks betrokken is geweest. Vervolgens wordt in de toelichting gesteld dat het hof zijn bewijsoordeel dat de verdachte met betrekking tot deze feiten inderdaad als medepleger moet worden aangemerkt in het licht van de betreffende motiveringsplicht onvoldoende met redenen heeft omkleed.
6.2. In onderhavige zaak is de stelling van de verdediging dat bewezenverklaarde gedragingen, dat de verdachte de overvallers op de avond zelf naar de plaats delict heeft gebracht en weer terug is gereden en dat hij heeft geholpen met het maken van een tekening, gedragingen zijn die bij uitstek met medeplichtigheid in verband worden gebracht, namelijk het besturen van een auto en het verstrekken van inlichtingen. Bovendien wordt gesteld dat deze hulpverlenende, ondersteunende gedragingen uitsluitend betrekking hebben op feit 1.
6.3. Als algemeen toetsingskader1.voor de beoordeling van het middel geldt dat voor de beantwoording van de vraag of de handelingen van de verdachte kunnen worden aangemerkt als medeplegen van belang is of er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, die kan blijken uit de aanwezigheid van de verdachte ten tijde van het delict en/of de uitvoeringshandelingen die de verdachte daarbij heeft verricht.
De bijdrage van de medepleger kan bestaan in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar kan ook uit verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit of in hoofdzaak vóór het strafbare feit bestaan.
Als de bijdrage niet geleverd is in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest
Als het gaat om gedragingen die het delict bevorderen of gemakkelijk maken en die normaliter als medeplichtigheid worden aangemerkt, staat dit het aannemen van medeplegen in beginsel in de weg. Als dergelijke gedragingen toch als medeplegen worden gekwalificeerd, vergt dat een extra motivering van de rechter waarin wordt onderbouwd dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en dat de bijdrage van de verdachte, ook al valt deze (op het eerste gezicht) binnen de categorie medeplichtigheid, van wezenlijke betekenis en dus van voldoende gewicht is geweest.2.
6.4. Waar het in onderhavige zaak om gaat is of uit de bewijsmiddelen kan volgen dat de betrokkenheid van de verdachte uit méér heeft bestaan dan gedragingen die in beginsel onder de noemer van medeplichtigheid worden geschaard.
6.5. De steller van het middel, geeft in de toelichting een opsomming van de feiten en omstandigheden waaraan het hof de betrokkenheid van de verdachte als medepleger gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen heeft ontleend, maar laat daarbij een aantal belangrijke omstandigheden buiten beschouwing. In de eerste plaats kan uit een bij de politie afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] onder meer volgen dat de verdachte op enig moment een plan voor de overval in de woning van het slachtoffer heeft bedacht (zie bewijsmiddel 12). In de tweede plaats heeft het hof uit de als bewijsmiddel 7 gebezigde verklaring van medeverdachte S. [medeverdachte 1] kunnen afleiden dat de verdachte erop heeft aangestuurd dat deze medeverdachte en de twee andere medeverdachten de overval daadwerkelijk zouden uitvoeren.
6.6. Blijkens de nadere bewijsoverwegingen in het door het hof bevestigde vonnis in eerste aanleg heeft het hof vastgesteld dat de verdachte op verschillende wijzen betrokken is geweest bij de gang van zaken voorafgaand aan de overval, de gang van zaken tijdens de overval zelf en de daaropvolgende terugrit (waarbij met een pinpas van het slachtoffer geld van diens rekening is gehaald) en de gang van zaken na afloop van de bewezenverklaarde feiten. Gelet op de inhoud van de als bewijsmiddel 12 gebezigde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] en de als bewijsmiddel 7 gebezigde verklaring van medeverdachte S. [medeverdachte 1] is het vervolgens niet onbegrijpelijk dat het hof kennelijk heeft geoordeeld dat de verdachte een zodanige intellectuele bijdrage aan de totstandkoming van de bewezenverklaarde feiten heeft geleverd dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Nu het hof het bewijsbelang van met name de genoemde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] in het arrest nog eens heeft benadrukt door de bij de rechter-commissaris afgelegde nadere verklaring van deze medeverdachte als aanvullend bewijsmiddel op te nemen, heeft het hof dit oordeel bovendien voldoende gemotiveerd.
6.7. Het tweede middel treft geen doel.
7. Het derde middel komt op tegen ’s hofs gebruik voor het bewijs van een tweetal hierboven onder 4.2 weergegeven verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] (zie bewijsmiddel 12 in de aanvulling op het door het hof bevestigde vonnis in eerste aanleg en het aanvullende bewijsmiddel in het arrest van het hof zelf).
7.1. Zoals bij de bespreking van het tweede middel reeds is opgemerkt, heeft het hof voor het bewijs onder meer gebruik gemaakt van een bij de politie afgelegde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] die inhoudt dat de verdachte op enig moment een plannetje voor de overval in de woning van de verdachte heeft bedacht (bewijsmiddel 12). Het hof heeft deze verklaring in het arrest aangevuld met een nadere verklaring die door medeverdachte [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris is afgelegd. Deze nadere verklaring houdt onder meer in:
“U houdt mij voor dat ik in antwoord op een vraag van de recherche naar de rol van [verdachte] (…) heb verklaard ‘hij was de chauffeur en had een plannetje bedacht hoe we het konden doen’. Dat weet ik niet meer. Ik denk dat ik daarmee bedoelde dat [verdachte] de snelste weg naar binnen, de woning in, heeft gewezen. [medeverdachte 1] had bedacht dat [medeverdachte 3] en ik als eersten naar binnen zouden gaan. [verdachte] zei toen ‘je kunt beter op de hoek uitstappen vanwege de camera’s’.”
7.2. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de genoemde verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] niet redengevend kunnen zijn voor het bewijs van feit 1 en feit 2, omdat deze medeverdachte in zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring heeft gezegd dat hij niet meer (precies) wist wat hij bij zijn eerdere (als bewijsmiddel 12 gebezigde) verklaring had bedoeld met de opmerking over het ‘plannetje’ van de verdachte. Dat de medeverdachte met zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring ‘aan de stoelpoten van zijn eerdere verklaring heeft gezaagd’, zie ik, anders dan de steller van het middel, echter niet in. De medeverdachte heeft zijn bij de politie afgelegde verklaring in zijn latere verklaring immers op geen enkele wijze herroepen, terwijl de door de medeverdachte gebruikte woorden ‘dat weet ik niet meer’ en ‘ik denk dat ik daarmee bedoelde’ alleen betrekking hebben op de herinnering van de medeverdachte ten aanzien van zijn eerdere verklaring en dus niet op een mening, gissing of conclusie ten aanzien van de gang van zaken rond de bewezenverklaarde feiten zelf.
7.3. Ook het derde middel faalt.
8. Het vierde middel bevat twee klachten met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1. De eerste klacht bevat de stelling dat het hof uit de gebezigde bewijsmiddelen niet heeft kunnen afleiden dat de door de verdachte en zijn medeverdachten gestolen personenauto van het merk Mitsubishi is weggenomen ‘uit de woning’ van het slachtoffer.
8.1. Uit de als bewijsmiddel 7 gebezigde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] kan worden afgeleid dat de verdachte en zijn medeverdachten bij de overval op de datum van het onder 1 tenlastegelegde onder meer een personenauto van het merk Mitsubishi hebben gestolen. Daarnaast kan uit het als bewijsmiddel 6 gebruikte proces-verbaal van bevindingen volgen dat de politie daags na de genoemde overval op een groot terrein van de Nederlandse Spoorwegen een verlaten Mitsubishi van het type Space Star heeft aangetroffen, dat deze Mitsubishi bij navraag op naam van [betrokkene 2] bleek te staan en dat deze [betrokkene 2] de Mitsubishi één of twee dagen eerder aan het slachtoffer had uitgeleend. Tot slot houdt de als bewijsmiddel 3 gebezigde verklaring van het slachtoffer zelf in dat hij inderdaad een Mitsubishi van [betrokkene 2] had geleend en dat deze auto ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde ‘voor zijn deur’ stond. Wat uit de gebruikte bewijsmiddelen dus niet kan worden afgeleid, is dat de geleende Mitsubishi bij de overval uit de woning van het slachtoffer (of bijvoorbeeld uit de garage als onderdeel van deze woning) is gestolen.
8.2. Gelet op het volgende meen ik dat het genoemde gebrek niet tot cassatie hoeft te leiden. Het hof heeft de bewezenverklaring van (het eerste onderdeel van) feit 1 gekwalificeerd als ‘diefstal, voorafgegaan door en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’. Dit houdt in dat het hof de kwalificatie van (het eerste onderdeel van) feit 1 – hoewel dit gelet op de inhoud van de bewezenverklaring en de gebruikte bewijsmiddelen wellicht wel mogelijk was geweest – niet heeft toegesneden op de uit art. 312, tweede lid onder 1°, Sr volgende strafverzwaring voor gevallen waarin een feit is gepleegd in een woning gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. Omdat de woorden ‘uit een woning gelegen aan de [a-straat]’ van de bewezenverklaring van feit 1 dus geen kwalificatieve betekenis hebben en de aard en de ernst van het bewezenverklaarde ook uit de overige inhoud van de genoemde bewezenverklaring afdoende blijkt, kan de Hoge Raad de bewezenverklaring mijns inziens zonder problemen met weglating van de woorden ‘uit een woning gelegen aan de [a-straat]’ verbeterd lezen.
8.3. De eerste klacht van het vierde middel hoeft daarom niet tot cassatie te leiden.
8.4. De tweede klacht houdt in dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de diefstal van de in de bewezenverklaring van feit 1 genoemde personenauto van het merk Mitsubishi werd voorafgegaan door of vergezeld van geweld of bedreiging van geweld dat werd gepleegd om deze diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
8.5. Over deze klacht kan ik kort zijn. Anders dan de steller van het middel betoogt, heeft het hof – bij gebreke van enige aanwijzing voor het tegendeel – uit de onderlinge samenhang van de gebruikte bewijsmiddelen zonder meer kunnen afleiden dat de door de verdachte en zijn medeverdachten toegepaste geweldshandelingen en geweldsdreiging er mede toe strekten de diefstal van de Mitsubishi voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
8.6. Ook de tweede klacht van het vierde middel treft dus geen doel.
9. Over het vijfde middel ben ik eveneens kort. Het middel stelt aan de orde dat het hof in het kader van zijn bewezenverklaring van (het tweede onderdeel van) feit 1 ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de verdachte en zijn medeverdachten van het slachtoffer afgeperste pincode een goed in de zin van art. 317, eerste lid, Sr is, maar gaat eraan voorbij dat het hof helemaal niet heeft bewezenverklaard dat door de verdachte en zijn medeverdachten enig goed van het slachtoffer is afgeperst. Het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer hebben gedwongen tot de afgifte van een bankpas met daarbij behorende pincode en heeft dit gelet op de verschillende in art. 317, eerste lid, Sr genoemde alternatieve vormen van afpersing zonder problemen kunnen doen. Voor zover het middel nog als zelfstandige klacht naar voren brengt dat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen niet kan volgen dat bij de onder 1 bewezenverklaarde afpersing onder meer een mes op de nek van het slachtoffer is gezet, volsta ik met de opmerking dat deze omstandigheid wel uit de betreffende bewijsmiddelen kan volgen.
10. Het vijfde middel slaagt evenmin.
11. Geen van de voorgestelde middelen behoeft tot cassatie te leiden. Het eerste middel, het tweede middel, het derde middel en het vijfde middel kunnen naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de bewezenverklaring van feit 1 met weglating van de woorden ‘uit een woning gelegen aan de [a-straat]’ verbeterd zal lezen en het beroep voor het overige zal verwerpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑10‑2016
Zie bijvoorbeeld HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1318, rov. 3, zijnde een van de zeven arresten die zijn gewezen naar aanleiding van voorafgaande conclusies voorzien van een gezamenlijk door AG Hofstee en mij voorafgaande beschouwing over de elementen die van belang zijn voor het aannemen van medeplegen.