Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee
Artikel 10 Baaien
Geldend
Geldend vanaf 16-11-1994
- Bronpublicatie:
10-12-1982, Trb. 1984, 55 (uitgifte: 22-06-1984, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-11-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-10-1996, Trb. 1996, 272 (uitgifte: 01-01-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op baaien waaraan een enkele Staat ligt.
2.
In dit Verdrag wordt onder een baai verstaan een duidelijke insnijding van de kust waarvan de diepte landinwaarts in een zodanige verhouding staat tot de breedte van de monding dat er een door land ingesloten watervlakte ontstaat, en die meer is dan een kromming van de kustlijn. Een insnijding wordt echter niet als een baai beschouwd indien de oppervlakte ervan niet even groot is als of groter dan de halve cirkel waarvan de middellijn wordt gevormd door de lijn die over de monding van de insnijding wordt getrokken.
3.
Voor het meten wordt als oppervlakte van een insnijding gerekend het gebied gelegen tussen de laagwaterlijn rond de kust van de insnijding en een lijn getrokken tussen de natuurlijke toegangspunten bij laag water. Indien een insnijding door de aanwezigheid van eilanden meer dan één monding heeft, wordt de halve cirkel getrokken op een lijn ter lengte van de totale lengte van de lijnen over de verschillende mondingen. Eilanden die binnen een insnijding zijn gelegen, worden meegerekend alsof zij deel uitmaakten van de wateroppervlakte van de insnijding.
4.
Indien de afstand tussen de natuurlijke toegangspunten van een baai bij laag water niet groter is dan vierentwintig zeemijl, kan tussen deze twee punten een afsluitingslijn worden getrokken, waarbij de aldus ingesloten wateroppervlakte zal worden beschouwd als tot de binnenwateren te behoren.
5.
Indien de afstand tussen de natuurlijke toegangspunten van een baai bij laag water groter is dan vierentwintig zeemijl, wordt een rechte basislijn ter lengte van vierentwintig zeemijl getrokken binnen de baai en wel op zodanige wijze dat daardoor de grootste wateroppervlakte die met een lijn van die lengte kan worden begrensd, wordt ingesloten.
6.
De voorgaande bepalingen zijn niet van toepassing op zogenaamde ‘historische’ baaien, noch in de gevallen waarin het systeem van rechte basislijnen als bedoeld in artikel 7 wordt toegepast.