Rb. Gelderland, 22-02-2017, nr. 304836
ECLI:NL:RBGEL:2017:1252
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
22-02-2017
- Zaaknummer
304836
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2017:1252, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 22‑02‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
INS-Updates.nl 2017-0128
Uitspraak 22‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Openbaar pandrecht op toekomstige vorderingen. Stelplicht en bewijslast voor verval pandrecht en inningsbevoegdheid.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/304836 / HA ZA 16-336
Vonnis van 22 februari 2017
in de zaak van
de maatschap naar burgerlijk recht
MAATSCHAP LODDER & CO ACCOUNTANTS EN ADVISEURS,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] .,
gevestigd te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. J. Goemans te Arnhem.
Partijen zullen hierna Maatschap Lodder en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 7 september 2016
- -
het proces-verbaal van comparitie van 15 december 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Maatschap Lodder is een maatschap van accountants en fiscalisten. Een van de maten was de maatschap NuAdvies Accountants & Fiscalisten te Nieuwegein, voorheen genaamd Lodder & Co Nieuwegein (verder: NuAdvies te noemen).
2.2.
[gedaagde sub 1] liet sinds de negentiger jaren haar boekhouding verzorgen door NuAdvies. Volgens de verklaring van (de rechtsopvolger van) [gedaagde sub 1] ter comparitie ging dit tegen een vast bedrag per jaar, dat met tussentijdse facturen werd gefactureerd en doorgaans aan het eind van het jaar werd afgerekend.
2.3.
Op 6 november 2007 heeft Maatschap Lodder als kredietgever met (onder andere) NuAdvies een rekening-courantovereenkomst met kredietfaciliteit gesloten (hierna: de rekening-courantovereenkomst).
Artikel 7 van deze overeenkomst luidt, voor zover in deze zaak van belang, als volgt:
Tot meerdere zekerheid voor de terugbetaling van het in artikel 1 genoemde krediet als opgenomen in bijlage 1, of het resterende gedeelte daarvan met rente en eventuele kosten, geven kredietnemers allen ieder voor zich aan kredietgever in pand al hun activa. Onder dit pandrecht op deze activa wordt in ieder geval verstaan pandrechten op alle immateriële vaste activa, op alle goodwill, op alle aandelen, op alle goederen zoals alle huidige en toekomstige (bedrijfs)vorderingen op derden, zoals deze op enig tijdstip zijn samengesteld. […]
De rekening-courantovereenkomst is op 8 december 2010 geregistreerd bij de belastingdienst in Arnhem.
2.4.
Bij zowel per gewone post als aangetekend verzonden brief van 15 september 2011 heeft Maatschap Lodder aan [gedaagde sub 1] onder meer het volgende geschreven:
Bij overeenkomst d.d. 6 november 2007 heeft de maatschap Lodder & Co Nieuwegein ons een pandrecht verleend op al haar activa, en dus ook al haar bestaande en toekomstige vorderingen. […] Dit pandrecht strekt mede tot de vordering(en) die Lodder & Co Nieuwegein op u heeft of zal krijgen.
Wij stellen u van deze verpanding op de hoogte, aangezien Lodder & Co Nieuwegein c.q. Nuadvies in haar verplichtingen jegens ons tekortschiet, althans wij goede grond hebben te vrezen dat zij jegens ons tekort zal schieten. Door onderhavige mededeling (een mededeling ex. artikel 3:246 BW) gaat de inningsbevoegdheid van Lodder & Co Nieuwegein over op ons. Dit betekent dat u vanaf heden alleen nog maar bevrijdend aan ons kan betalen. Elke betaling die u verricht aan Lodder & Co Nieuwegein op een andere wijze als hieronder aangegeven is onverschuldigd en ontslaat u niet van de verplichting het verschuldigde bedrag aan ons te voldoen.
[…]
De aangetekende brief is op 21 september 2011 aan [gedaagde sub 1] aangeboden en door haar in ontvangst genomen.
2.5.
De heer [bestuurder] , de bestuurder van [gedaagde sub 2] , die destijds de aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde sub 1] was, heeft op 21 september 2011 een e-mail gestuurd aan de heer [betrokkene] , een van de maten van NuAdvies, waarin [bestuurder] schrijft:
Er zijn vandaag diverse aangetekende brieven binnen gekomen bij MB en bij mijn holding. Kennelijk zijn er problemen over betalingen en […] Lodder vordert nu dat wij de facturen gaan overmaken op een voor ons onbekende bankrekening. Wij blokkeren nu al onze betalingen totdat wij duidelijkheid hebben over deze kwestie en wij willen op geen enkele wijze betrokken worden bij deze eventuele problemen.
2.6.
In de periode van 28 augustus 2011 tot en met 4 maart 2013 heeft NuAdvies bij een aantal facturen voor verrichte werkzaamheden in totaal € 24.818,53 aan [gedaagde sub 1] in rekening gebracht. [gedaagde sub 1] heeft alle facturen, op de laatste na, aan NuAdvies betaald.
2.7.
NuAdvies is op 2 april 2013 in staat van faillissement verklaard. Op dat moment was een rechtszaak aanhangig tussen Maatschap Lodder als eiseres en NuAdvies als gedaagde, die de voldoening van een vordering van Maatschap Lodder op NuAdvies ten bedrage van ongeveer € 2,4 miljoen tot onderwerp had, alsmede de vraag of Maatschap Lodder tot zekerheid van die vordering beschikte over een geldig pandrecht op de debiteuren van NuAdvies. Vanwege het faillissement van NuAdvies is dit geding op grond van artikel 29 Fw geschorst voor zover daarbij door Maatschap Lodder voldoening van die geldvordering werd geëist. Wel is (voort) geprocedeerd tussen Maatschap Lodder en de curator in het faillissement van NuAdvies over de geldigheid van het pandrecht. In dit geding heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, bij vonnis van 28 mei 2014 onder meer voor recht verklaard (i) dat Maatschap Lodder een rechtsgeldig pandrecht had gevestigd, onder andere op debiteuren van NuAdvies, (ii) dat Maatschap Lodder na openbaarmaking van haar pandrechten inningsbevoegd was geworden ten aanzien van de door NuAdvies verpande debiteuren en (iii) dat deze debiteuren uitsluitend bevrijdend kunnen betalen aan Maatschap Lodder. Daarbij heeft de rechtbank Gelderland verworpen de stelling van de curator/NuAdvies dat het pandrecht zijn betekenis heeft verloren omdat de vorderingen van Maatschap Lodder op NuAdvies, tot zekerheid waarvan het pandrecht strekte, volledig zijn voldaan.
Dit vonnis is onherroepelijk.
2.8.
Maatschap Lodder heeft in het faillissement van NuAdvies een vordering ter verificatie ingediend ten bedrage van ruim € 2,4 miljoen. Een aantal schuldenaren en voorwaardelijke schuldeisers in dat faillissement, waaronder de maten van NuAdvies, heeft de rechter-commissaris verzocht om de curator te bevelen om de juistheid van de vordering van Maatschap Lodder op gefailleerde in rechte te doen vaststellen, maar de rechter-commissaris heeft dit verzoek bij beschikking van 24 juli 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Midden-Nederland in beroep bij beschikking van 13 januari 2016 die beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en opnieuw recht doende de appellanten wel ontvankelijk verklaard in hun verzoek, maar dat verzoek afgewezen. De rechtbank Midden-Nederland heeft daarbij onder meer overwogen dat onvoldoende grond is gebleken voor de slotsom dat de vordering van Maatschap Lodder op NuAdvies (van meet af aan dan wel thans nog) van een zodanige (geringe) omvang is dat daaromtrent een door de curator aan te spannen of voort te zetten geding tegen Maatschap Lodder gerechtvaardigd is en aan de curator in het belang van de (omvang van de) boedel moet worden toegestaan een dergelijk geding te voeren.
2.9.
Maatschap Lodder heeft met wisselend succes bij verschillende rechtbanken tegen een aantal factuurdebiteuren van NuAdvies incassovorderingen ingesteld ter inning van de volgens haar aan haar verpande vorderingen. Ten tijde van de dagvaarding in de onderhavige zaak had Maatschap Lodder daarvan in totaal circa € 475.000,00 geïnd.
2.10.
Maatschap Lodder heeft [gedaagde sub 1] herhaaldelijk schriftelijk verzocht en gesommeerd om de aan haar verpande vorderingen (nogmaals) aan haar te betalen, maar [gedaagde sub 1] heeft hier niet aan voldaan.
2.11.
Op 16 juni 2016 is bij de Kamer van Koophandel een voorgenomen fusievoorstel gedeponeerd waarbij [gedaagde sub 1] opgaat in [gedaagde sub 2] .
3. Het geschil
in conventie
3.1.
Maatschap Lodder vordert – samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van € 24.818,53 voor hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 juli 2016, € 9.055,83 voor reeds verstreken handelsrente en € 1.056,87 voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede de proceskosten met rente en nakosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen samengevat - verklaring voor recht dat:
a. Maatschap Lodder onrechtmatig handelt,
b. het pandrecht niet rechtsgeldig tot stand is gekomen en
c. de vordering van Maatschap Lodder op grond waarvan thans de inningsbevoegdheid van het pandrecht wordt uitgeoefend, niet heeft bestaan dan wel inmiddels teniet is gegaan,
zulks met veroordeling van Maatschap Lodder in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.5.
Maatschap Lodder voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1.
Op de comparitie is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] inmiddels, tijdens dit geding, zijn gefuseerd, waarbij [gedaagde sub 1] is verdwenen en is opgegaan in [gedaagde sub 2] . Daarmee zijn de schulden en de vorderingen van [gedaagde sub 1] overgenomen door [gedaagde sub 2] . De rechtbank zal in dit vonnis [gedaagde sub 1] verder buiten aanmerking laten en oordelen ten aanzien van [gedaagde sub 2] .
in conventie voorts
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde sub 2] is dat Maatschap Lodder geen geldig pandrecht heeft op de vorderingen van NuAdvies en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door Maatschap Lodder ten onrechte worden aangesproken op betaling van de facturen van NuAdvies.
4.3.
Met betrekking tot het pandrecht overweegt de rechtbank in navolging van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland in zijn uitspraak van 23 september 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:6749) als volgt.
Voor een rechtsgeldige vestiging van een stil of openbaar pandrecht is een geldige titel vereist, dat wil zeggen een rechtsgrond die de verpanding rechtvaardigt. In het algemeen is de titel een verbintenis uit een overeenkomst waarin de vestiging van het pandrecht is overeengekomen. Die verbintenis moet voldoende bepaalbaar zijn (het verbintenissenrechtelijke bepaalbaarheidsvereiste van artikel 6:227 BW).
Openbare verpanding van een bestaande of toekomstige vordering geschiedt door middel van een tot verpanding van die vordering bestemde akte en mededeling daarvan aan de schuldenaar (artikel 3:236 lid 2 BW in verbinding met de artikelen 3:98 BW, 3:97 BW en 3:94 lid 1 BW). Uit artikel 3:84 lid 2 BW volgt dat zowel bij een openbare als bij een stille verpanding de vordering ten tijde van de verpanding in voldoende mate door de pandakte, zoals bedoeld in artikel 3:94 lid 1 BW respectievelijk artikel 3:239 lid 1 BW, moet worden bepaald. Deze eis van voldoende bepaaldheid betekent niet dat de vordering in de akte zelf moet worden gespecificeerd door vermelding van bijzonderheden zoals de naam van de debiteur, het nummer van een factuur of een aan de debiteur toegekend cliëntnummer. Voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. Dat voor nadere specificaties te rade moet worden gegaan bij de boekhouding van de pandgever doet niet af aan de voldoende bepaaldheid van de vorderingen (Hoge Raad 14 oktober 1994, NJ 1995, 447 en Hoge Raad 20 september 2002, JOR 2002, 211).
4.4.
In de onderhavige zaak is aan het vorenstaande voldaan. De geldige titel voor het pandrecht is (artikel 7 van) de geregistreerde rekening-courantovereenkomst en dit is tevens de voor de vestiging vereiste akte, waarvan mededeling aan de rechtsvoorganger van [gedaagde sub 2] is gedaan middels de brief van 15 september 2011. Aan de hand van de administratie van NuAdvies, in het bijzonder de debiteurenlijsten, heeft de curator in haar faillissement kunnen vaststellen en opgeven welke vorderingen op [gedaagde sub 1] volgens de boeken van NuAdvies in de periode van september 2011 tot en met maart 2013 hebben bestaan, welke facturen daarvoor zijn verzonden en welke daarvan zijn betaald aan NuAdvies en wanneer dat is gebeurd.
4.5.
Na deze bekendmaking aan [gedaagde sub 1] was sprake van een openbaar pandrecht en kon zij de facturen van NuAdvies niet meer bevrijdend betalen aan NuAdvies. Maatschap Lodder werd op grond van artikel 3:246 lid 1 BW bij uitsluiting inningsbevoegd. Dit betrof de ten tijde van de brief van 15 september 2011 openstaande factuur van 28 augustus 2011 en ook de toekomstige facturen van NuAdvies, die voortkwamen uit de tussen NuAdvies en [gedaagde sub 1] bestaande adviesrelatie. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] lijken te willen betogen dat dit alleen gold voor vorderingen die vermeld staan op geregistreerde pandlijsten, maar dit is niet in overeenstemming met de wet. Bij een openbaar pandrecht is geen registratie van pandlijsten vereist. Het doet dan ook niet ter zake dat NuAdvies niet heeft ingestemd met het registreren van pandlijsten. Evenmin doet ter zake dat NuAdvies later, bij brieven van 25 en 29 oktober 2011, Maatschap Lodder heeft verboden om richting haar debiteuren enige actie te ondernemen. Wat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bedoelen met een ongeoorloofde vorm van ‘Selbtsteintritt’ is de rechtbank verder niet duidelijk.
4.6.
Als de rechtbank [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] goed begrijpt, dan willen zij betogen dat het pandrecht en de inningsbevoegdheid van Maatschap Lodder non-existent zijn of teniet zijn gegaan omdat Maatschap Lodder geen vordering (meer) heeft op NuAdvies. Te dien aanzien sluit de rechtbank zich aan bij de overwegingen van de rechtbank Den Haag in haar vonnis van 16 december 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:14616), luidend als volgt:
NuAdvies had een rekening-courantovereenkomst gesloten met Maatschap Lodder. Dat betekent dat zij met elkaar hebben afgesproken om de wederzijdse vorderingen die uit transacties ontstaan op één rekening te boeken, met als doel deze over en weer met elkaar te verrekenen. Tot zekerheid van de terugbetaling van het krediet heeft NuAdvies een pandrecht verleend, zoals hiervoor omschreven. Deze bank- of kredietzekerheid gaat, anders dan (…) betoogt en dus anders dan bij ‘vaste’ zekerheidsrechten, niet teniet wanneer Maatschap Lodder op zeker tijdstip niets van haar schuldenaar te vorderen heeft. Aard en strekking van een zekerheidsrecht dat is gegeven voor hetgeen de schuldeiser te eniger tijd te vorderen heeft of mocht krijgen, brengen bij een doorlopende relatie mee dat het zekerheidsrecht alleen strekt tot zekerheid van de vordering die resteert na beëindiging van de relatie en dus niet als afhankelijk recht is verbonden aan tussentijdse saldovorderingen (vgl. HR 14 april 1927, NJ 1927, 763). Pas op het moment dat de relatie is beëindigd, wordt de kredietzekerheid een vaste zekerheid die strekt tot dekking van de vordering tot betaling van het eindsaldo. Het zekerheidsrecht gaat dan pas teniet door volledige betaling van het eindsaldo. Dat de schuld uit rekening-courantovereenkomst door NuAdvies geheel was afgelost, is volgens de rechtbank Zutphen in het hierboven (…) genoemde vonnis van 28 mei 2014 in elk geval niet komen vast te staan (…), zodat, anders dan (…) betoogt, het pandrecht niet was teniet gegaan.
4.7.
De omstandigheid dat, zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen, de omvang van de vordering van Maatschap Lodder op NuAdviesVan Binsbergen Holding Tiel nog niet vast staat, doet dus niet af aan de inningsbevoegdheid van Maatschap Lodder, die beweert thans circa € 3.062.600,00 van NuAdvies te vorderen te hebben. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben niet of onvoldoende gemotiveerd bestreden dat Maatschap Lodder in het verleden een aanzienlijke vordering in rekening-courant op NuAdvies heeft opgebouwd uit hoofde van allerlei facilitaire diensten en voorgeschoten kosten e.d. Het pandrecht tot zekerheid van die schuld in rekening-courant aan Maatschap Lodder vervalt pas als die rekening-courant verhouding is beëindigd en vast staat dat Maatschap Lodder daaruit helemaal geen vordering meer heeft op [gedaagde sub 2] en ook niet meer zal krijgen, en Maatschap Lodder is en blijft bevoegd om de aan haar verpande vorderingen te innen op het moment dat en zolang zij uit hoofde van die rekening-courant verhouding een bedrag van [gedaagde sub 2] heeft te vorderen dat het bedrag van de te innen factuur of facturen overschrijdt. De rechtbank acht heel goed mogelijk dat nogal wat valt af te dingen op het gepretendeerde vorderingsrecht van Maatschap Lodder, terwijl door Maatschap Lodder is erkend dat zij inmiddels ongeveer € 475.000,00 heeft kunnen incasseren bij verpande debiteuren, maar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben niet voldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat Maatschap Lodder inmiddels of ten tijde van een van de betalingen van [gedaagde sub 1] aan NuAdvies niets meer van NuAdvies te vorderen had. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] komen op dit punt in hun conclusie van antwoord onder randnummer 3.6.10 niet verder dan de stelling: ‘Het is dus in ieder geval en minimaal nog maar de vraag of überhaupt wel een vordering van Lodder op de failliet bestaat dan wel bestaan heeft’. Dit is niet genoeg. Om toegelaten te kunnen worden tot de noodzakelijke en, naar aangenomen moet worden, gecompliceerde en veelomvattende bewijslevering met betrekking tot haar bevrijdend verweer dat Maatschap Lodder inmiddels inningsonbevoegd is/was geworden en NuAdvies weer kwijtingsbevoegd, hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] meer en concretere feiten moeten stellen.
4.8.
Dit laatste geldt ook voor het beroep van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op strijd met de beginselen van de redelijkheid en billijkheid. Gezien de duidelijke tekst van de brieven van Maatschap Lodder, moet het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , dat [gedaagde sub 1] te goeder trouw de facturen van NuAdvies aan NuAdvies heeft betaald, worden verworpen. Uit zijn bij de feiten geciteerde e-mail van 21 september 2011 blijkt dat de indirect bestuurder van [gedaagde sub 1] goed heeft begrepen dat er problemen waren en dat hij niet zomaar bevrijdend aan NuAdvies kon betalen. Hij lijkt zich daar zelfs te beroepen op het opschortingsrecht van artikel 6:37 BW. Dat recht kwam [gedaagde sub 1] toe, zij het dat zij dat ook had moeten inroepen jegens Maatschap Lodder. Indien [gedaagde sub 1] van dat opschortingsrecht gebruik had gemaakt, was zij niet in verzuim gekomen en was de vordering niet opgelopen met vertragingsrente. [gedaagde sub 1] heeft zich na dat mailbericht echter, zo verklaart haar indirect bestuurder, laten overhalen om haar opschortingsrecht jegens NuAdvies te laten varen en zij heeft de facturen gewoon betaald aan NuAdvies. Dat had zij niet moeten doen, omdat die betalingen niet bevrijdend waren. De desbetreffende factuurbedragen zullen nu nogmaals aan Maatschap Lodder moeten worden betaald. Hierbij stelt de rechtbank vast dat de gestelde en door de curator opgegeven omvang van de aan Maatschap Lodder verpande vorderingen van NuAdvies op [gedaagde sub 1] niet is betwist. Sterker, met de betaling van de onderliggende facturen kan [gedaagde sub 1] geacht worden de vorderingen van NuAdvies te hebben erkend.
4.9.
De slotsom van het vorenstaande is dat de hoofdvordering van Maatschap Lodder volledig kan worden toegewezen. Dit geldt ook voor de gevorderde wettelijke handelsrente, welke rente verschuldigd is bij vertraging in de voldoening van de verschuldigde geldsommen uit hoofde van de onderliggende handelsovereenkomsten tussen [gedaagde sub 1] en NuAdvies. De vervaldata van de onderliggende facturen zijn niet of onvoldoende betwist en [gedaagde sub 1] verkeerde ter zake formeel in verzuim omdat zij niet aan de inningsbevoegde crediteur heeft betaald.
4.10.
Ook toewijsbaar zijn de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, die in overeenstemming zijn met de desbetreffende regelgeving, in het bijzonder Voorwerk II.
4.11.
[gedaagde sub 2] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Maatschap Lodder worden begroot op:
- dagvaarding € 77,75
- griffierecht 1.929,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0punten × tarief € 579)
Totaal € 3.164,75
in reconventie voorts
4.12.
Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat het pandrecht rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat daarom de onder b. gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen.
4.13.
Met betrekking tot de onder a. gevorderde verklaring voor recht betogen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat Maatschap Lodder jegens [gedaagde sub 1] onrechtmatig heeft gehandeld door niet direct na openbaarmaking over te gaan tot daadwerkelijke gerechtelijke inningsmaatregelen bij [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betogen dat Maatschap Lodder daardoor is bevoordeeld, omdat tijdens het stilzitten van Maatschap Lodder het saldo is opgelopen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat [gedaagde sub 1] , indien Maatschap Lodder meteen gerechtelijke incassomaatregelen zou hebben getroffen, geen nieuwe opdrachten aan NuAdvies zou hebben gegeven en ook geen facturen meer zou hebben betaald aan NuAdvies, welke, reeds betaalde facturen, [gedaagde sub 2] nu nogmaals aan Maatschap Lodder moet betalen.
4.14.
Dit betoog faalt. Maatschap Lodder heeft [gedaagde sub 1] in haar brief van 15 september 2011 heel duidelijk erop gewezen dat zij de facturen van NuAdvies voortaan alleen nog maar bevrijdend aan Maatschap Lodder kon betalen. De indirect bestuurder van [gedaagde sub 1] heeft dit blijkbaar ook goed begrepen. Hij heeft zich immers in zijn e-mail van 21 september 2011 jegens NuAdvies beroepen op het opschortingsrecht dat de wet aan haar toekent. Naar het oordeel van de rechtbank was het voor haar eigen risico dat [gedaagde sub 1] zich blijkbaar heeft laten overhalen om haar opschortingsrecht te laten varen en haar betalingen aan NuAdvies te hervatten. Indien [gedaagde sub 1] haar opschortingsrecht had gehandhaafd en ook jegens Maatschap Lodder zou hebben ingeroepen, was de vordering niet opgelopen met rente. Daarnaast was het ook geheel voor haar eigen risico dat [gedaagde sub 1] haar dienstverleningsrelatie met NuAdvies voortzette, NuAdvies nieuwe opdrachten gaf en NuAdvies daarvoor regelmatig betaalde.
4.15.
Maatschap Lodder kan ook verder geen onrechtmatig stilzitten worden verweten, gezien de overgelegde nadere schriftelijke verzoeken en aanmaningen van 13 oktober 2011, 6 januari 2012 en 4 juni en 17 september 2014 aan [gedaagde sub 1] en de intussen gevoerde correspondentie en kort-geding en bodemprocedures tussen Maatschap Lodder en (de curator van) NuAdvies over de rechtsgeldigheid van de pandrechten, waarover uit de aard der zaak in de eerste plaats tussen deze partijen moest worden geoordeeld.
4.16.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betogen voorts dat Maatschap Lodder onrechtmatig jegens [gedaagde sub 1] heeft gehandeld door haar onrechtmatig handelen jegens NuAdvies, waardoor het faillissement van NuAdvies zou zijn ontstaan. Dit onrechtmatig handelen jegens NuAdvies zou hebben bestaan in het inroepen van haar pandrecht, maar uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat dit niet onrechtmatig was. Verder is de vereiste relativiteit niet onderbouwd. De rechtbank gaat aan dit betoog voorbij.
4.17.
Met betrekking tot de onder c. gevorderde verklaring voor recht dat de inningsbevoegdheid niet heeft bestaan of inmiddels is vervallen verwijst de rechtbank naar hetgeen te dien aanzien in conventie is overwogen. Deze vordering is onvoldoende onderbouwd.
4.18.
[gedaagde sub 2] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Maatschap Lodder worden begroot op € 579,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 579,00) voor salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verstaat dat [gedaagde sub 1] bij een fusie met [gedaagde sub 2] is verdwenen en dat al haar schulden en vorderingen zijn overgegaan op [gedaagde sub 2] , zodat ten aanzien van [gedaagde sub 1] verder niet meer hoeft te worden beslist,
in conventie voorts
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan Maatschap Lodder te betalen een bedrag van € 33.874,37 (drieëndertigduizend achthonderdvierenzeventig euro en zevenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 24.818,53 met ingang van 13 juli 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan Maatschap Lodder te betalen een bedrag van € 1.056,87 (duizendzesenvijftig euro en zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf twee dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Maatschap Lodder tot op heden begroot op € 3.164,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 (voor conventie en reconventie samen) aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie voorts
5.8.
wijst de vorderingen af,
5.9.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van Maatschap Lodder tot op heden begroot op € 579,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.10.
verstaat dat de veroordeling in de nakosten in conventie tevens betrekking heeft op de reconventie,
5.11.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017.