Mijn ambtgenoot mr. Aben onderscheidt in zijn conclusie voor HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2681 twee grote categorieën van de verontschuldigbare termijnoverschrijding:(1) opgewekt vertrouwen en onzorgvuldigheden in de ambtelijke informatievoorziening;(2) psychische stoornis.
HR, 13-11-2018, nr. 17/02074
ECLI:NL:HR:2018:2065
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-11-2018
- Zaaknummer
17/02074
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:2065, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 13‑11‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:1008
ECLI:NL:PHR:2018:1008, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑09‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2065
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0030
NbSr 2018/376
Uitspraak 13‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Diefstal (art. 310 Sr) en lokaalvredebreuk (art. 138.1 Sr). Hof heeft verdachte n-o verklaard in zijn h.b. omdat het te laat is ingesteld, art. 408.1.a Sv. Verontschuldigbare termijnoverschrijding wegens psychische stoornis verdachte en opname verdachte in kliniek o.g.v. rechterlijke machtiging? Overschrijding van de termijn voor h.b. door verdachte betekent in de regel dat deze niet in dat h.b. kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig h.b. in te stellen niet aan verdachte kan worden toegerekend (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AN8587). Het Hof heeft geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van h.b. niet verschoonbaar is, nu niet is gebleken van een “psychische stoornis ten gevolge waarvan de verdachte na het vonnis niet in staat was te beoordelen of een rechtsmiddel moest worden ingesteld”, terwijl de door verdachte aangevoerde omstandigheid dat hij o.g.v. een rechterlijke machtiging opgenomen is geweest de termijnoverschrijding evenmin verontschuldigbaar doet zijn “nu die opname heeft plaatsgevonden enige tijd voordat het bestreden vonnis is gewezen en ook voordat de dagvaarding aan hem werd uitgereikt”. Hierdoor heeft het Hof de juistheid van hetgeen door verdachte en raadsman is aangevoerd m.b.t. de psychische toestand van verdachte t.t.v. de uitreiking van de oproeping voor de tz. van de Pr - inhoudende dat verdachte vanwege een hem niet toe te rekenen psychische problematiek niet in staat was zijn post te openen - in het midden gelaten. Tevens is daarmee de mogelijkheid open gebleven dat het verzuim om het h.b. tijdig in te stellen niet aan verdachte kan worden toegerekend. ‘s Hofs oordeel is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
13 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/02074
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 10 april 2017, nummer 22/004992-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door hem ingestelde beroep.
2.2.
De verdachte is bij vonnis van de Politierechter van 19 augustus 2016 bij verstek veroordeeld ter zake van "diefstal" en "in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen". Tegen dit vonnis heeft de verdachte op 7 november 2016 hoger beroep ingesteld.
2.3.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2017 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mede dat uit het dossier blijkt dat de oproeping van de verdachte om op de terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 19 augustus 2016 te verschijnen aan de verdachte in persoon is uitgereikt, op 3 juni 2016. De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 19 augustus 2016 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 7 november 2016 hoger beroep ingesteld, zodat hij te laat hoger beroep heeft ingesteld. De voorzitter doet mededeling van de aanvullende toelichting op de akte instellen hoger beroep met betrekking tot de psychische achtergrond van de verdachte.
De raadsman deelt mede:
Ik heb op 7 april 2017 een verklaring van Brijder van 29 maart 2017 overgelegd. Op het moment van betekening van de oproeping was de verdachte in een zodanige psychische toestand dat hij nauwelijks in staat was zijn post te openen of de inhoud daarvan te interpreteren. De verdachte had last van een alcoholverslaving. Dat is veranderd. Er is nu sprake van abstinentie van alcoholgebruik. Met behulp van maatschappelijk werk is zijn financiële situatie nu op orde. Er is contact met Brijder en goed contact met de reclassering. Dat hij te laat hoger beroep heeft ingesteld komt door zijn stoornis. De verdachte begreep niet dat er een verstekvonnis op zijn naam was. Ik verwijs naar een arrest van de Hoge Raad van 6 januari 2004, NJ 2004, 181. Daaruit volgt dat onder omstandigheden de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar kan zijn bij een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim om tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Ik wil het hof om een tweede kans vragen, gelet op de onderbouwing van Brijder. De verdachte kon zich geen rekenschap geven van de dagvaarding.
De advocaat-generaal deelt mede:
Ik zal vorderen de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep te verklaren. De dagvaarding eerste aanleg is in persoon ontvangen en getekend. De verdachte heeft psychische problematiek en er is hulpverlening. De verdachte is in staat om hulp te vragen. Het ligt op zijn pad om hulp te vragen. Met betrekking tot het bekend zijn met de datum van de zitting, verwijs ik naar het arrest van de Hoge Raad met nummer BO4029.
De verdachte verklaart:
Ik heb getekend, het is mijn handtekening. Ik heb het me niet gerealiseerd. Ik kreeg veel post. Na 7 november 2016 is hulpverlening op gang gekomen en is de post gedaan. Medio vorig jaar was ik zo bang voor dingen. Ik heb niet geregistreerd dat ik getekend heb en wat de inhoud daarvan was.
(...)
De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld om het door de raadsman gestelde nader toe te lichten.
De verdachte verklaart:
Ik had depressieve klachten en paniekstoornissen. Thuis in het donker had ik gedachten dat ik niet verder wilde met leven. Het dieptepunt was vorig jaar rond de zitting, tot ongeveer november, waarna ik door woonbegeleiding en gesprekken in december bij de reclassering me kon oriënteren op behandeling. Het gaat beter nu. Er was een rechterlijke machtiging. Ik had er zelf om gevraagd. Als ik onder druk van een depressie ging drinken werd ik opgenomen. Dat is een aantal keer gebeurd in 2016. Ik weet niet wanneer de laatste keer was. Sinds december vorig jaar gaat het beter en doe ik vrijwilligerswerk. Ik ben aan het solliciteren en wil mijn beroep weer oppakken.
De oudste raadsheer vraagt of de verdachte nog weet wanneer de rechterlijke machtiging begon en wanneer de verdachte is opgenomen.
De verdachte verklaart:
Begin 2016 in april of mei. Ik ben in april opgenomen geweest. Ik weet niet meer of dat in het kader van een machtiging was. Vóór april was een machtiging afgegeven, daarna opnieuw. Voor Brijder was dat niet bevorderlijk, er was daar een ander beleid. De voorzitter vraagt of ik na april niet meer ben opgenomen. Dat klopt.
De advocaat-generaal merkt op dat in het proces-verbaal van de politierechterzitting van 7 maart 2016 staat vermeld dat de verdachte toen was opgenomen in een kliniek."
2.3.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De dagvaarding van de verdachte om op 19 augustus 2016 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 3 juni 2016.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 19 augustus 2016 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 7 november 2016 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer door en namens de verdachte dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is wegens de angst en paniekstoornis waaraan verdachte lijdt, onderbouwd met een verklaring van een psycholoog van Brijder d.d. 29 maart 2017, maakt dit oordeel niet anders. Een overschrijding van de wettelijke termijn waarbinnen een rechtsmiddel dient te worden ingesteld kan slechts in uitzonderlijke, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden verontschuldigbaar zijn. Zonder af te willen doen aan de ernst van de situatie waarin de verdachte toentertijd zal hebben verkeerd, is het hof van oordeel dat noch uit de door de verdachte overgelegde verklaring van Brijder d.d. 29 maart 2017, noch uit het ter terechtzitting gebleken onderzoek op dit punt is gebleken van een min of meer acuut opgekomen psychische stoornis ten gevolge waarvan de verdachte na het vonnis niet in staat was om te beoordelen of een rechtsmiddel moest worden ingesteld. De door de verdachte aangevoerde omstandigheid dat hij op grond van een rechterlijke machtiging opgenomen is geweest kan de termijnoverschrijding evenmin verontschuldigbaar doen zijn, nu die opname heeft plaatsgevonden enige tijd voordat het bestreden vonnis is gewezen en ook voordat de dagvaarding aan hem werd uitgereikt. Het hof is derhalve van oordeel dat van een uitzonderlijke, de verdachte niet toe te rekenen situatie, geen sprake is en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is."
2.4.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich de door de raadsman bedoelde schriftelijke verklaring van 29 maart 2017, opgemaakt door de bij de instelling Brijder werkzame psycholoog C. Witsenburg . Deze verklaring houdt, voor zover hier van belang, in:
" [verdachte] heeft een geschiedenis van regelmatig terugkerende episodes van excessief alcoholmisbruik (volgens de DSM V methodiek werd nog op 2-3-2017 een "stoornis in alcoholgebruik" (code 303.90) vastgesteld door verslavingsarts H. Pol ). Tussen die perioden drinkt hij geen alcohol en functioneert hij goed. Momenteel is het alcoholmisbruik in remissie en is er drie maanden abstinentie.Hoewel de perioden van drinken van beperkte duur zijn, zijn de gevolgen voor zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid en voor zijn maatschappelijk functioneren buitengewoon ernstig.Ik ben reeds meerdere jaren de coördinerende behandelaar van [verdachte] en de ervaring leert dat een val in alcoholgebruik wordt voorafgegaan door een periode waarin [verdachte] toenemende depressieve klachten heeft, waaraan angst en zelfs paniek gepaard gaan. Dit laatste leidt tot vermijding van situaties die hem angst inboezemen, zoals het niet openen van post uit vrees voor de inhoud.De angstklachten besprak [verdachte] in oktober 2015 met zijn psychiater van Brijder, mw. A.M. Schaap die hem medicatie voorschreef en werd hij voor verdere diagnostiek en behandeling verwezen naar een GZ psycholoog van GGZ Delft."
2.5.
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587).
2.6.
Het Hof heeft geoordeeld dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar is, nu niet is gebleken van een "psychische stoornis ten gevolge waarvan de verdachte na het vonnis niet in staat was te beoordelen of een rechtsmiddel moest worden ingesteld", terwijl de door de verdachte aangevoerde omstandigheid dat hij op grond van een rechterlijke machtiging opgenomen is geweest de termijnoverschrijding evenmin verontschuldigbaar doet zijn "nu die opname heeft plaatsgevonden enige tijd voordat het bestreden vonnis is gewezen en ook voordat de dagvaarding aan hem werd uitgereikt". Hierdoor heeft het Hof de juistheid van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman is aangevoerd met betrekking tot de psychische toestand van de verdachte ten tijde van de uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting van de Politierechter van 19 augustus 2016 - kort gezegd inhoudende dat de verdachte vanwege een hem niet toe te rekenen psychische problematiek niet in staat was zijn post te openen - in het midden gelaten. Tevens is daarmee de mogelijkheid open gebleven dat het verzuim om het hoger beroep tijdig in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Het oordeel van het Hof is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 november 2018.
Conclusie 25‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over beslissing van het hof dat de termijnoverschrijding bij het instellen van hoger beroep niet verschoonbaar is. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Nr. 17/02074 Zitting: 25 september 2018 | Mr. A.J. Machielse Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Den Haag heeft op 10 april 2017 het hoger beroep van verdachte tegen de veroordeling door de politierechter Den Haag van 19 augustus 2016 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. J.S. Nan, advocaat te Den Haag, heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie. Het middel keert zich tegen de beslissing van het hof dat de termijnoverschrijding bij het instellen van het hoger beroep niet verschoonbaar is.
3.1. De oproeping om te verschijnen op de terechtzitting van de politierechter van 19 augustus 2016 is aan verdachte op 3 juni 2016 in persoon uitgereikt. Op 19 augustus 2016 heeft de politierechter te Den Haag verdachte bij verstek veroordeeld. Vrijdag 2 september 2016 was de laatste dag waarop nog hoger beroep tegen dat vonnis kon worden ingesteld. Het hoger beroep is evenwel eerst op 7 november 2016 ingesteld door mr. J.H. Weermeijer, advocaat te Delft. De appelakte vermeldt dat de beslissing op 3 september 2016 onherroepelijk is geworden en dat veroordeelde lijdt aan een psychische stoornis in de zin dat hij een angst- en paniekstoornis heeft daaruit bestaande dat hij zijn post niet durft te openen.
3.2. Voorop moet worden gesteld dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen rechterlijke uitspraken een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden. Die termijnen zijn van openbare orde. Als te laat appel wordt ingesteld en als desalniettemin bepleit wordt om het hoger beroep ontvankelijk te verklaren omdat aan verdachte van deze overschrijding van de appeltermijn, bijvoorbeeld wegens psychisch disfunctioneren, geen verwijt kan worden gemaakt,1.moet het hof een onderzoek instellen naar de vraag of en zo ja gedurende welke perioden na het vonnis van de rechtbank de verdachte psychisch disfunctioneerde en niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld. In dat geval kan het verzuim om tijdig hoger beroep in te stellen niet aan verdachte worden toegerekend.2.
Daarvoor is wel nodig dat de beschrijving van de psychische problematiek waarmee de verdachte kampt zich niet beperkt tot een globale omschrijving van het ziektebeeld, maar ook aangeeft waarom dit ziektebeeld juist de termijnoverschrijding verontschuldigbaar maakt.3.
3.3. In een zaak waarin verdachte te laat hoger beroep had ingesteld en de advocaat ter terechtzitting had aangevoerd dat verdachte de laatste tijd zichzelf niet is, dat hij eerder twee kinderen heeft verloren en dat alles tegenzit, waardoor hem geen verwijt kan worden gemaakt, had de advocaat ook een verklaring overgelegd van een psychotherapeut waarin is weergegeven dat verdachte psychiatrisch en psychologisch is onderzocht op de afdeling psychotrauma in verband met somberheid, slaapproblemen, opdringende gedachten aan traumatische gebeurtenissen, nachtmerries, verminderde concentratie en belangstelling voor activiteiten van het dagelijks leven, welk klachtenpatroon valt binnen een depressieve stoornis samenhangend met gestagneerde rouw in combinatie met posttraumatische stressklachten. Het hof had een het beroep op verontschuldigbare van de overschrijding van de appeltermijn verworpen. De Hoge Raad casseerde:
"2.4. Gelet op hetgeen door de raadsman onder verwijzing naar de verklaring van drs P. Dessing - waarin sprake is van een depressieve stoornis - is aangevoerd, had het Hof zijn beslissing nader dienen te motiveren. Het had moeten doen blijken een onderzoek te hebben ingesteld naar de vraag of en zo ja gedurende welke periode na het vonnis van de Kantonrechter de verdachte in een zodanige psychische gesteldheid verkeerde dat hij niet in staat was te beoordelen of hoger beroep diende te worden ingesteld. Een termijnoverschrijding gedurende een zodanige periode zou de verdachte niet kunnen worden toegerekend. In dat geval is de verdachte ontvankelijk in het door hem ingestelde rechtsmiddel indien hij, nadat een verhindering als hiervoor bedoeld is opgeheven, alsnog zo spoedig mogelijk hoger beroep heeft ingesteld of doen instellen."4.
Niet nodig is overigens dat het beroep op verontschuldigbaarheid van de overschrijding van de appeltermijn wordt onderbouwd door een bericht van een deskundige over een psychische stoornis die deze overschrijding kan verklaren. In 2011 kreeg de Hoge Raad te maken met een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep omdat de verdachte het appel niet tijdig had ingesteld. De verdachte had een brief geschreven aan het hof waaruit is op te maken dat hij tevoren op de hoogte was van de terechtzitting in eerste aanleg van 14 augustus 2009. Verdachte heeft deze brief ter terechtzitting van hoger beroep als volgt toegelicht:
"U vraagt mij of ik op de hoogte was van de zitting van 14 augustus 2009. Ik was het vergeten. Ik vergat alles toen ons kind was overleden. Op 25 augustus 2009 is ons kind gestorven.
Mijn vrouw houdt alles bij. De brief, inhoudende de dagvaarding, heb ik niet geopend. Mijn vrouw heeft gezegd dat ze de brief op het postkantoor heeft afgehaald. Ik wist wel dat ik moest voorkomen. Mijn vrouw houdt mijn agenda bij.
Op de dag van de zitting, 14 augustus 2009, werd mijn vrouw in het ziekenhuis opgenomen. Ik ben meegegaan naar het ziekenhuis. We hebben niet over de zitting gesproken. Als ik naar de rechtbank moet, neem ik vrij. Ik was toen ZZP'er. Als ik van de zitting had geweten, was ik geweest.
Mijn vrouw heeft de brief opengemaakt nadat ze die bij het postkantoor had opgehaald. Zij zal mij de inhoud wel hebben verteld.
Mijn geheugen is weg. Tussen de opname van mijn vrouw en het overlijden van ons kind heb ik niet aan de zaak gedacht. Het was een heftige periode."
Het hof verklaarde verdachte toch niet ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg en niet binnen 14 dagen na het in eerste aanleg gewezen vonnis beroep heeft ingesteld. De Hoge Raad vernietigde en overwoog daartoe:
"2.6.1. Indien duidelijk en gemotiveerd het verweer is gevoerd dat een termijn voor het instellen van een rechtsmiddel verontschuldigbaar is overschreden, is de rechter verplicht bij verwerping daarvan die beslissing uitdrukkelijk en met redenen omkleed te nemen (vgl. HR 22 februari 2005, LJN AR3700).
2.6.2. Hetgeen door de verdachte is aangevoerd kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een zodanig verweer. Het Hof heeft dat verweer verworpen, maar het heeft nagelaten in dit opzicht een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing te geven. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond."5.
Ik maak hieruit op dat een overschrijding van de appeltermijn ook kan worden verontschuldigd als er geen sprake is van een deskundigenrapport waarin een psychiatrisch ziektebeeld wordt beschreven maar van andere ingrijpende gebeurtenissen die een zodanig spoor trekken door iemands leven dat daardoor het besef dat op tijd appel moet worden ingesteld volledig naar de achtergrond wordt gedrongen, waardoor de overschrijding van de appeltermijn weer verontschuldigbaar kan zijn.
3.4. In de onderhavige zaak is verdachte vergezeld van zijn advocaat ter terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2017 verschenen. De advocaat heeft daar onder meer aangevoerd:
“Ik heb op 7 april 2017 een verklaring van Brijder van 29 maart 2017 overgelegd. Op het moment van betekening van de oproeping was de verdachte in een zodanige psychische toestand dat hij nauwelijks in staat was zijn post te openen of de inhoud daarvan te interpreteren. De verdachte had last van een alcoholverslaving. Dat is veranderd. Er is nu sprake van abstinentie van alcoholgebruik. Met behulp van maatschappelijk werk is zijn financiële situatie nu op orde. Er is contact met Brijder en goed contact met de reclassering. Dat hij te laat hoger beroep heeft ingesteld komt door zijn stoornis. De verdachte begreep niet dat er een verstekvonnis op zijn naam was. Ik verwijs naar een arrest van de Hoge Raad van 6 januari 2004, NJ 2004,181.
Daaruit volgt dat onder omstandigheden de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar kan zijn bij een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim om tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Ik wil het hof om een tweede kans vragen, gelet op de onderbouwing van Brijder. De verdachte kon zich geen rekenschap geven van de dagvaarding."
De AG heeft aldus gereageerd:
“Ik zal vorderen de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep te verklaren. De dagvaarding eerste aanleg is in persoon ontvangen en getekend. De verdachte heeft psychische problematiek en er is hulpverlening. De verdachte is in staat om hulp te vragen. Het ligt op zijn pad om hulp te vragen. Met betrekking tot het bekend zijn met de datum van de zitting, verwijs ik naar het arrest van de Hoge Raad met nummer BO4029.”
Verdachte heeft daarop verklaard:
“Ik heb getekend, het is mijn handtekening. Ik heb het me niet gerealiseerd. Ik kreeg veel post. Na 7 november 2016 is hulpverlening op gang gekomen en is de post gedaan.
Medio vorig jaar was ik zo bang voor dingen. Ik heb niet geregistreerd dat ik getekend heb en wat de inhoud daarvan was.”
En:
“Ik had depressieve klachten en paniekstoornissen. Thuis in het donker had ik gedachten dat ik niet verder wilde met leven. Het dieptepunt was vorig jaar rond de zitting, tot ongeveer november, waarna ik door woonbegeleiding en gesprekken in december bij de reclassering me kon oriënteren op behandeling. Het gaat beter nu. Er was een rechterlijke machtiging. Ik had er zelf om gevraagd. Als ik onder druk van een depressie ging drinken werd ik opgenomen. Dat is een aantal keer gebeurd in 2016. Ik weet niet wanneer de laatste keer was. Sinds december vorig jaar gaat het beter en doe ik vrijwilligerswerk. Ik ben aan het solliciteren en wil mijn beroep weer oppakken.”
Voorts houdt het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nog het volgende in:
"De oudste raadsheer vraagt of de verdachte nog weet wanneer de rechterlijke machtiging begon en wanneer de verdachte is opgenomen.
De verdachte verklaart:
Begin 2016 in april of mei. Ik ben in april opgenomen geweest. Ik weet niet meer of dat in het kader van een machtiging was. Vóór april was een machtiging afgegeven, daarna opnieuw. Voor Brijder was dat niet bevorderlijk, er was daar een ander beleid. De voorzitter vraagt of ik na april niet meer ben opgenomen. Dat klopt.
De advocaat-generaal merkt op dat in het proces-verbaal van de politierechterzitting van 7 maart 2016 staat vermeld dat de verdachte toen was opgenomen in een kliniek.”
3.5. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep heeft het hof aldus gemotiveerd:
“De dagvaarding van de verdachte om op 19 augustus 2016 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 3 juni 2016.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 19 augustus 2016 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 7 november 2016 hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer door en namens de verdachte dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is wegens de angst en paniekstoornis waaraan verdachte lijdt, onderbouwd met een verklaring van een psycholoog van Brijder d.d. 29 maart 2017, maakt dit oordeel niet anders. Een overschrijding van de wettelijke termijn waarbinnen een rechtsmiddel dient te worden ingesteld kan slechts in uitzonderlijke, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden verontschuldigbaar zijn. Zonder af te willen doen aan de ernst van de situatie waarin de verdachte toentertijd zal hebben verkeerd, is het hof van oordeel dat noch uit de door de verdachte overgelegde verklaring van Brijder d.d. 29 maart 2017, noch uit het ter terechtzitting gebleken onderzoek op dit punt is gebleken van een min of meer acuut opgekomen psychische stoornis ten gevolge waarvan de verdachte na het vonnis niet in staat was om te beoordelen of een rechtsmiddel moest worden ingesteld. De door de verdachte aangevoerde, omstandigheid dat hij op grond van een rechterlijke machtiging opgenomen is geweest kan de termijnoverschrijding evenmin verontschuldigbaar doen zijn, nu die opname heeft plaatsgevonden enige tijd voordat het bestreden vonnis is gewezen en ook voordat de dagvaarding aan hem werd uitgereikt. Het hof is derhalve van oordeel dat van een uitzonderlijke, de verdachte niet toe te rekenen situatie, geen sprake is en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.”
3.6. Tot wanneer de opname van verdachte heeft geduurd staat in cassatie niet vast. Wel is zeer aannemelijk dat verdachte op 7 maart 2016, toen zijn strafzaak voor het eerst in eerste aanleg diende, in een psychiatrische inrichting was opgenomen. Verdachte zelf heeft verklaard dat eerst na 7 november 2016 hulpverlening op gang is gekomen en de post is afgewerkt, maar dat hij, zo parafraseer ik medio 2016 nog last had van angstaanvallen. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij enige malen in 2016 opgenomen is geweest.
Dat verdachte op 3 juni 2016, toen de oproeping voor de terechtzitting van 19 augustus 2016 aan hem in persoon is uitgereikt niet meer opgenomen was zegt nog niets over de toestand waarin verdachte verkeerde in de weken nadat de politierechter vonnis had gewezen. In aanmerking genomen dat verdachte zelf heeft verklaard dat eerst nadien de hulpverlening goed op gang is gekomen lijkt mij de beslissing van het hof dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar was ontoereikend gemotiveerd.6.
Het middel lijkt mij gegrond.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Den Haag en tot terugwijzing van de zaak naar dat gerechtshof teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑09‑2018
HR 12 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2064, NJ 2001/696 m.nt. De Hullu; HR 3 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1557, NJ 2014/179 m.nt. Schalken; HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3378
HR 6 maart 2007, nr. 00453/06 (niet gepubliceerd). In zijn conclusie voor dit arrest schreef mijn voormalig ambtgenoot mr. Vellinga: '9. Voorts is aan de schriftuur nog gehecht een brief van een psychiater van het Sociaal Psychiatrisch Behandelcentrum Zeist d.d. 13 maart 2006. Deze brief houdt in dat de verdachte al langere tijd in zorg is bij dit behandelcentrum, alsmede dat de verdachte psychiatrische problemen heeft die zich uiten in onder andere slaapproblemen en concentratieproblemen. Deze informatie over verdachtes psychiatrische problematiek en de periode waarin deze aan de orde was is zo globaal dat daaruit mijns inziens niet een zodanige psychische gesteldheid van de verdachte ten tijde van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie valt af te leiden dat in verband daarmee het verzuim tijdig beroep in cassatie in te stellen niet aan de verdachte zou kunnen worden toegerekend.' Dat door de verdediging opgevoerde beeld was dus volgens de Hoge Raad onvoldoende.
HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2429, NJ 2011/136. In gelijke zin HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1345; HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2397.
HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2681. Kennisneming van de onderliggende stukken in deze zaak leert dat verdachte ter terechtzitting van het hof niet werd bijgestaan door een advocaat.
Uit het uittreksel Justitiële documentatie van 27 maart 2017 dat zich bij de stukken bevindt maak ik op dat verdachte door de politierechter Den Haag op 7 november 2016 voor een winkeldiefstal, op 4 november 2016 gepleegd, is veroordeeld in een snelrechtprocedure, welke veroordeling dezelfde dag onherroepelijk is geworden. De politierechter heeft toen verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Daaraan heeft de politierechter de bijzondere voorwaarde verbonden dat verdachte zich na vrijlating uit detentie zal melden bij de GGZ reclassering Palier en zich zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften hem door deze instelling te geven. Voorts zal verdachte zich onder behandeling moeten stellen van een passende ambulante GGZ-instelling en is hij verplicht om mee te werken aan observatie, diagnostiek, stabilisatie en detoxintoxicatie als deze instelling dat gedurende de behandeling nodig acht. Bovendien kan verdachte worden verplicht tot een korte klinische opname van een kennelijk door de politierechter bepaalde duur. Die beslissing wijst er mijns inziens ook op dat voorafgaand aan 7 november 2016 verdachte in psychische problemen verkeerde.