Einde inhoudsopgave
Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I)
Bijlage I Voorschriften betreffende de identificatie
Geldend
Geldend vanaf 21-07-2000
- Redactionele toelichting
De wijziging van 24-08-1990 is in het Tractatenblad niet gepubliceerd in het Nederlands en derhalve niet verwerkt. Zie voor de geldende tekst de Engelse en Franse versie van deze Bijlage.
- Bronpublicatie:
08-06-1977, Trb. 1980, 87 (uitgifte: 02-06-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-07-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-06-1977, Trb. 1980, 87 (uitgifte: 02-06-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Hoofdstuk I. Identiteitskaarten
Artikel 1. Identiteitskaart voor het permanente burgerlijke medisch personeel en de permanente burgerlijke geestelijke verzorgers
1
De identiteitskaart voor het permanente burgerlijke medisch personeel en de permanente burgerlijke geestelijke verzorgers, bedoeld in artikel 18, derde lid, dient:
- (a)
te zijn voorzien van het kenteken en van zodanige afmetingen te zijn, dat de houder deze in de zak mee kan dragen;
- (b)
te zijn vervaardigd op een wijze, waardoor zij zolang mogelijk bruikbaar blijft;
- (c)
te zijn gesteld in de nationale of officiële taal (zij kan bovendien in andere talen zijn gesteld);
- (d)
de naam, de geboortedatum (of, indien die datum niet bekend is, de leeftijd ten tijde van de afgifte) en het eventuele persoonsnummer van de houder te vermelden;
- (e)
aan te geven in welke hoedanigheid de houder aanspraak heeft op de bescherming van de Verdragen en het Protocol;
- (f)
te zijn voorzien van een foto van de houder, evenals van zijn handtekening of duimafdruk, of van beide;
- (g)
te zijn voorzien van het stempel en de handtekening van de bevoegde autoriteit;
- (h)
de datum van afgifte van de kaart te vermelden alsmede de datum waarop de geldigheid ervan eindigt.
2
De identiteitskaart dient gelijkvormig te zijn in het gehele grondgebied van iedere Hoge Verdragsluitende Partij en zoveel mogelijk van hetzelfde type te zijn voor alle partijen bij het conflict. De partijen bij het conflict kunnen het eentalige model van figuur 1 als richtsnoer nemen. Zij dienen elkaar bij het uitbreken van de vijandelijkheden een voorbeeld te zenden van het model dat zij gebruiken, indien dat model afwijkt van dat van figuur 1. De identiteitskaarten moeten, indien mogelijk, worden opgemaakt in twee exemplaren, waarvan er één dient te worden bewaard door de autoriteit die de kaarten afgeeft; deze moet controle blijven uitoefenen op de kaarten die zij heeft uitgegeven.
3
Onder geen enkele omstandigheid mag het permanente burgerlijke medisch personeel en de permanente burgerlijke geestelijke verzorgers hun identiteitskaart worden afgenomen. In het geval van verlies van een kaart zijn zij gerechtigd een duplicaat te ontvangen.
Artikel 2. Identiteitskaart voor het tijdelijke burgerlijke medisch personeel en de tijdelijke burgerlijke geestelijke verzorgers
1
De identiteitskaart voor het tijdelijke burgerlijke medisch personeel en de tijdelijke burgerlijke geestelijke verzorgers dient zoveel mogelijk gelijk te zijn aan de in artikel 1 van deze voorschriften bedoelde kaart. De partijen bij het conflict kunnen het model van figuur 1 als richtsnoer nemen.
2
Wanneer de omstandigheden niet toelaten dat aan tijdelijk burgerlijk medisch personeel en tijdelijke burgerlijke geestelijke verzorgers identiteitskaarten worden verstrekt, die gelijk zijn aan de in artikel 1 van deze Voorschriften bedoelde identiteitskaarten, kan aan het genoemde personeel en de genoemde geestelijke verzorgers een certificaat worden verstrekt, dat is ondertekend door de bevoegde autoriteit, waarin wordt verklaard dat degene aan wie het is afgegeven, is aangewezen om dienst te doen als tijdelijk personeelslid of als tijdelijk geestelijke verzorger en waaruit indien mogelijk tevens de duur van die dienst en het recht het kenteken te dragen, blijken. Het certificaat dient de naam van de houder en diens geboortedatum (of, indien die datum niet bekend is, de leeftijd ten tijde dat het certificaat werd afgegeven) te vermelden, evenals zijn functie en zijn eventuele persoonsnummer. Het dient te zijn voorzien van zijn handtekening of duimafdruk, of van beide.
Figuur 1. Model van de identiteitskaart
(formaat: 74 × 105 mm)
Hoofdstuk II. Het kenteken
Artikel 3. Vorm en aard
1
Het kenteken (rood op een wit veld) dient zo groot te zijn als onder de desbetreffende omstandigheden wenselijk is. Voor de vorm van het kruis, de halve maan of de leeuw en zon kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen het model van figuur 2 als richtsnoer nemen.
2
Des nachts of bij beperkt zicht kan het kenteken worden verlicht of belicht; het kan ook van materialen worden gemaakt die het herkenbaar maken door middel van technische detectiemiddelen.
Figuur 2. Kentekenen in rood op een wit veld
Artikel 4. Gebruik
1
De kentekenen dienen zoveel mogelijk te worden aangebracht op een plat oppervlak of op vlaggen, die vanuit zoveel mogelijk richtingen en vanaf een zo groot mogelijke afstand zichtbaar zijn.
2
Het medisch personeel en de geestelijke verzorgers die hun taak in het gevechtsgebied vervullen dienen, met inachtneming van de instructies van de bevoegde autoriteit, zoveel als mogelijk is hoofddeksels en kleding te dragen waarop het kenteken is aangebracht.
Hoofdstuk III. Herkenningseisen
Artikel 5. Facultatief gebruik
1
Onverminderd de bepalingen van artikel 6 van deze Voorschriften mogen de seinen, in dit Hoofdstuk omschreven en bestemd om uitsluitend door medische formaties en vervoermiddelen te worden gebruikt, niet worden gebruikt voor andere doeleinden. Het gebruik van alle in dit Hoofdstuk bedoelde seinen is facultatief.
2
Tijdelijke medische luchtvaartuigen, waarop hetzij door tijdgebrek of wegens hun bijzondere eigenschappen het kenteken niet kan worden aangebracht, kunnen de in dit Hoofdstuk toegestane eisen gebruiken. De doeltreffendste methode tot identificatie en herkenning van medische luchtvaartuigen is evenwel het gebruik van een visueel sein, hetzij het kenteken of het in artikel 6 omschreven lichtsein of beide, aangevuld door de andere in de artikelen 7 en 8 van deze Voorschriften bedoelde seinen.
Artikel 6. Lichtsein
1
Het lichtsein, bestaande uit een blauw flitslicht, dient te worden gebruikt door medische luchtvaartuigen om hun identiteit kenbaar te maken. Andere luchtvaartuigen mogen dit sein niet gebruiken. De aanbevolen blauwe kleur wordt verkregen door middel van de volgende driekleurencoördinaten:
kleurbegrenzing/groen | y = 0.065 + 0.805x |
kleurbegrenzing/wit | y = 0.400 − x |
kleurbegrenzing/purper | x = 0.133 + 0.600y |
De aanbevolen frequentie van de blauwe flitsen is tussen zestig en honderd flitsen per minuut.
2
De medische luchtvaartuigen dienen te zijn uitgerust met de lichten die nodig zijn om het lichtsein in zoveel mogelijk richtingen zichtbaarheid te geven.
3
Bij afwezigheid van een bijzondere overeenkomst tussen de partijen bij het conflict, waarin het gebruik van blauwe flitslichten wordt voorbehouden voor de identificatie van medische voertuigen en medische schepen en vaartuigen, is het gebruik van zodanige seinen niet verboden voor andere voertuigen of schepen.
Artikel 7. Radioberichtgeving
1
Het radiobericht bestaat uit een radiotelefonische of radiotelegrafische mededeling, voorafgegaan door een prioriteitsherkenningssein, dat dient te zijn aangewezen en goedgekeurd door een Mondiale Administratieve Radioconferentie van de Internationale Vereniging voor Telecommunicatie. Het signaal moet driemaal worden uitgezonden vóór de roepnaam van het desbetreffende medische transport. Deze mededeling dient in het Engels te worden uitgezonden met passende tussenpozen op een frequentie of op frequenties, aangewezen overeenkomstig het derde lid. Het gebruik van het prioriteitssein is uitsluitend voorbehouden aan medische formaties en vervoermiddelen.
2
De in het eerste lid vermelde mededeling per radio, voorafgegaan door het prioriteitsherkenningssein, dient de volgende gegevens over te brengen:
- (a)
roepnaam van het medische transport;
- (b)
positie van het medische transport;
- (c)
nummer en type van de medische vervoermiddelen;
- (d)
voorgenomen route;
- (e)
geschatte tijdsduur van de tocht en geschat tijdstip van vertrek en aankomst, naar gelang van de omstandigheden;
- (f)
ieder ander gegeven zoals vlieghoogte, bewaakte radiofrequenties, overeengekomen talen en wijze van gebruik en codes van radarbewaking met behulp van herkenningsbakens.
3
Ter vergemakkelijking van de verbindingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, evenals van de verbindingen, bedoeld in de artikelen 22, 23, 25, 26, 27, 28, 29, 30 en 31 van het Protocol, kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen, de partijen bij een conflict of één van de partijen bij een conflict, in onderlinge overeenstemming of ieder afzonderlijk, overeenkomstig de Tabel van toewijzingen van frequenties van het bij het Internationale Verdrag betreffende de Telecommunicatie gevoegde Radioreglement, daartoe uitgekozen nationale frequenties aanwijzen en bekendmaken om door hen voor zodanige verbindingen te worden gebruikt. Deze frequenties dienen te worden medegedeeld aan de Internationale Vereniging voor Telecommunicatie overeenkomstig een door een Mondiale Administratieve Radioconferentie goed te keuren procedure.
Artikel 8. Elektronische identificatie
1
Het radar-bewakingssysteem met behulp van herkenningsbakens (SSR-systeem), als omschreven in Bijlage 10 bij het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944, zoals dat periodiek is gewijzigd, kan worden gebruikt om een medisch luchtvaartuig te identificeren en de vlucht daarvan te volgen. De wijze van gebruik en de codes die moeten worden voorbehouden voor het uitsluitende gebruik door medische luchtvaartuigen dienen te worden vastgesteld door de Hoge Verdragsluitende Partijen, de partijen bij een conflict of één van de partijen bij een conflict, in onderlinge overeenstemming of ieder afzonderlijk, overeenkomstig een door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie aan te bevelen procedure.
2
De partijen bij een conflict kunnen in een bijzondere overeenkomst voor onderling gebruik een soortgelijk elektronisch systeem voor de identificatie van medische voertuigen en van medische schepen en vaartuigen vaststellen.
Hoofdstuk IV. Verbindingen
Artikel 9. Radioverbindingen
Het in artikel 7 van deze Voorschriften voorziene prioriteitssein kan voorafgaan aan de daarvoor in aanmerking komende radioverbindingen van de medische formaties en vervoermiddelen ter toepassing van de krachtens de artikelen 22, 23, 25, 26, 27, 28, 29, 30 en 31 van het Protocol gevolgde procedures.
Artikel 10. Gebruik van internationale codes
De medische formaties en vervoermiddelen kunnen tevens de door de Internationale Vereniging voor Telecommunicatie, de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie vastgestelde codes en seinen gebruiken. Deze codes en seinen dienen te worden gebruikt in overeenstemming met de door die Organisaties opgestelde normen, gebruiken en procedures.
Artikel 11. Andere verbindingsmiddelen
Wanneer in het radioverkeer twee weg-verbindingen niet mogelijk zijn, kunnen de seinen, voorzien in het door de Intergouvernementele Maritieme Consultatieve Organisatie aangenomen Internationale Seinboek of in de desbetreffende Bijlage bij het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 1944, zoals dat periodiek is gewijzigd, worden gebruikt.
Artikel 12. Vluchtplannen
De in artikel 29 van het Protocol voorziene overeenkomsten en mededelingen betreffende vluchtplannen dienen zoveel mogelijk te worden geformuleerd overeenkomstig door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie opgestelde procedures.
Artikel 13. Seinen en procedures voor de onderschepping van medische luchtvaartuigen
Wanneer een onderscheppingsvliegtuig wordt gebruikt om de identiteit van een medisch luchtvaartuig tijdens de vlucht vast te stellen of om dat medisch luchtvaartuig het bevel tot landen te geven overeenkomstig de artikelen 30 en 31 van het Protocol, dienen de visuele standaardprocedures en de radiostandaardprocedures betreffende onderschepping, voorgeschreven door Bijlage 2 bij het Verdrag van Chicago inzake de burgerluchtvaart van 7 december 1944, zoals dat periodiek is gewijzigd, te worden gebruikt door het onderscheppingsvliegtuig en het medische luchtvaartuig.
Hoofdstuk V. Civiele bescherming
Artikel 14. Identiteitskaart
1
Op de in artikel 66, derde lid, van het Protocol voorziene identiteitskaart van het personeel voor de civiele bescherming zijn de desbetreffende bepalingen van artikel 1 van deze Voorschriften van toepassing.
2
De identiteitskaart van het personeel voor de civiele bescherming kan gelijk zijn aan het model van figuur 3.
3
Wanneer het aan het personeel voor de civiele bescherming is toegestaan, lichte persoonlijke wapens te dragen, dient een aantekening ter zake op de vermelde kaart te worden gesteld.
Figuur 3. Model van de identiteitskaart voor het personeel voor de civiele bescherming
(formaat: 74 × 105 mm)
Artikel 15. Internationaal kenteken
1
Het in artikel 66, vierde lid, van het Protocol voorziene internationale kenteken van de civiele bescherming is een gelijkzijdige blauwe driehoek op een oranje veld. Het is afgebeeld op figuur 4:
Figuur 4. Blauwe driehoek op een oranje veld
2
Het verdient aanbeveling dat:
- (a)
indien de blauwe driehoek zich op een veld of een arm- of rugband bevindt, het oranje veld wordt gevormd door de vlag of de arm- of rugband;
- (b)
één van de drie hoeken van de driehoek verticaal naar boven wijst;
- (c)
geen van de hoeken van de driehoek de rand van het oranje veld raakt.
3
Het internationale kenteken dient zo groot te zijn als onder de desbetreffende omstandigheden wenselijk is. Het kenteken dient zoveel mogelijk te worden aangebracht op platte oppervlakken of op vlaggen, die vanuit zoveel mogelijk richtingen en vanaf een zo groot mogelijke afstand zichtbaar zijn. Met inachtneming van de instructies van de bevoegde autoriteit dient het personeel voor de civiele bescherming zoveel als mogelijk is hoofddeksels en kleding te dragen, waarop het internationale kenteken is aangebracht. Des nachts of bij beperkt zicht kan het kenteken worden verlicht of belicht; het kan ook van materialen worden gemaakt die het herkenbaar maken door middel van technische detectiemiddelen.
Hoofdstuk VI. Werken en installaties die gevaarlijke krachten bevatten
Artikel 16. Bijzonder internationaal teken
1
Het bijzondere internationale teken voor werken en installaties die gevaarlijke krachten bevatten, als voorzien in artikel 56, zevende lid, van het Protocol, bestaat uit een groep van drie helder oranje cirkels van gelijke grootte, geplaatst op één as, zodanig dat de afstand tussen de cirkels gelijk is aan de straal, overeenkomstig figuur 5 hieronder.
2
Het teken dient zo groot te zijn als onder de desbetreffende omstandigheden wenselijk is. Wanneer het op een groot oppervlak is aangebracht, kan het zo dikwijls worden herhaald als onder de desbetreffende omstandigheden wenselijk is. Het dient zoveel mogelijk te worden aangebracht op platte oppervlakken of op vlaggen, zodat het vanuit zoveel mogelijk richtingen en vanaf een zo groot mogelijke afstand zichtbaar is.
3
Wanneer het teken op een vlag is aangebracht, dient de afstand tussen de uiteinden van het teken en de aangrenzende zijkanten van de vlag gelijk te zijn aan de straal van de cirkels. De vlag dient rechthoekig te zijn en een witte ondergrond te bezitten.
4
Des nachts of bij beperkt zicht kan het teken worden verlicht of belicht. Het kan ook van materialen worden gemaakt die het herkenbaar maken door middel van technische detectiemiddelen.