Einde inhoudsopgave
Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I)
Artikel 56 Bescherming van werken en installaties die gevaarlijke krachten bevatten
Geldend
Geldend vanaf 07-12-1978
- Bronpublicatie:
08-06-1977, Trb. 1980, 87 (uitgifte: 02-06-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
07-12-1978
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-06-1977, Trb. 1980, 87 (uitgifte: 02-06-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
Werken of installaties die gevaarlijke krachten bevatten, te weten stuwdammen, dijken en kerncentrales, mogen niet het doelwit van een aanval worden gemaakt, zelfs niet wanneer zij militaire doelen zijn indien die aanvallen het vrijkomen van gevaarlijke krachten zouden veroorzaken en daardoor zware verliezen aan mensenlevens onder de burgerbevolking teweeg zouden brengen. Andere militaire doelen gelegen op of in de nabijheid van die werken of installaties, mogen niet het doelwit van een aanval worden gemaakt indien die aanvallen het vrijkomen van gevaarlijke krachten uit die werken of installaties zouden veroorzaken en daardoor zware verliezen aan mensenlevens onder de burgerbevolking teweeg zouden brengen.
2.
De in het eerste lid voorziene bijzondere bescherming tegen aanvallen eindigt:
- (a)
wat stuwdammen of dijken betreft, alleen indien deze worden gebruikt voor andere dan hun gebruikelijke bestemming en voor geregelde, aanzienlijke en rechtstreekse ondersteuning van de militaire operaties, en indien die aanvallen het enige praktisch uitvoerbare middel vormen om die ondersteuning te beëindigen;
- (b)
wat kerncentrales betreft, alleen indien deze elektrische energie leveren voor geregelde, aanzienlijke en rechtstreekse ondersteuning van de militaire operaties, en indien die aanvallen het enige praktisch uitvoerbare middel vormen om die ondersteuning te beëindigen;
- (c)
wat de andere militaire doelen, gelegen op of in de nabijheid van die werken of installaties betreft, alleen indien deze worden gebruikt voor geregelde, aanzienlijke en rechtstreekse ondersteuning van de militaire operaties, en indien die aanvallen het enige praktisch uitvoerbare middel vormen om die ondersteuning te beëindigen.
3.
In alle gevallen kan de burgerbevolking en kunnen de individuele burgers blijvend aanspraak maken op de volledige bescherming, hun door het volkenrecht verleend, met inbegrip van de bescherming, voortvloeiende uit de in artikel 57 voorziene voorzorgsmaatregelen. Indien de bescherming eindigt en een van de in het eerste lid vermelde werken, installaties of militaire doelen wordt aangevallen, moeten alle praktisch uitvoerbare maatregelen worden genomen om het vrijkomen van de gevaarlijke krachten te verhinderen.
4.
Het is verboden represailles te nemen tegen de in het eerste lid vermelde werken, installaties of militaire doelen.
5.
De partijen bij het conflict moeten trachten te vermijden, militaire doelen in de nabijheid van de in het eerste lid vermelde werken of installaties te plaatsen. Niettemin zijn installaties, gebouwd met het uitsluitende doel de beschermde werken of installaties tegen aanvallen te verdedigen, toegestaan en mogen deze zelf geen doelwit van een aanval worden gemaakt, mits zij niet worden gebruikt bij de vijandelijkheden, behalve voor defensieve handelingen die noodzakelijk zijn om aanvallen op de beschermde werken of installaties te beantwoorden, en mits hun bewapening is beperkt tot wapens die slechts geschikt zijn om een vijandelijke actie tegen de beschermde werken of installaties af te weren.
6.
Aan de Hoge Verdragsluitende Partijen en de partijen bij het conflict wordt dringend verzocht, onderling nadere overeenkomsten te sluiten om objecten die gevaarlijke krachten bevatten, aanvullende bescherming te verschaffen.
7.
Ten einde de herkenbaarheid van de door dit artikel beschermde objecten te bevorderen, kunnen de partijen bij het conflict deze voorzien van een bijzonder kenteken, bestaande uit een groep van drie feloranje, op één as geplaatste cirkels, als aangegeven in artikel 16 van Bijlage I bij dit Protocol. De afwezigheid van een zodanige aanduiding ontheft geen enkele partij bij het conflict in enig opzicht van haar verplichtingen krachtens dit artikel.