De feiten waarvan de opgeëiste persoon in Canada wordt verdacht zijn nader omschreven op blz. 2 van de beslissing van de rechtbank. In deze beslissing heeft de Rechtbank geoordeeld dat de genoemde feiten naar Nederlands recht de strafbare feiten van, kort gezegd, feitelijke aanranding van de eerbaarheid in de zin van art. 248, vierde lid, Sr (feit 1), kinderpornografie (feit 2 en feit 3), grooming en verleiding (feit 4) en belaging (feit 5) opleveren (zie blz. 4-5 van de beslissing).
HR, 04-04-2017, nr. 16/03560
ECLI:NL:HR:2017:586
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-04-2017
- Zaaknummer
16/03560
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:586, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑04‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:212, Gevolgd
In sprongcassatie op: ECLI:NL:RBAMS:2016:3883
ECLI:NL:PHR:2017:212, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑01‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:586, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0168
Uitspraak 04‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Uitlevering ter fine van strafvervolging aan Canada t.z.v. feitelijke aanranding van de eerbaarheid, kinderpornografie, grooming en verleiding en belaging. Genoegzaamheid van de stukken? Ingevolge art. 7.1.b.(i) Verdrag tussen NL en Canada inzake uitlevering dient ter ondersteuning van een uitleveringsverzoek - in geval van een persoon die wordt verdacht van een strafbaar feit - te worden overlegd het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het bevel tot aanhouding, uitgevaardigd in de verzoekende staat. Middel klaagt over het (impliciete) oordeel van de Rb dat de door de verzoekende staat overgelegde stukken voldoen aan de eisen van voormelde verdragsbepaling. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de AG bewerkstelligd dat ter ondersteuning van het uitleveringsverzoek alsnog een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift is overgelegd van het in de verzoekende Staat uitgevaardigde “Warrant for Arrest”. Dit bevel tot aanhouding voldoet aan de eisen van voormelde verdragsbepaling. Gelet hierop mist de opgeëiste persoon belang bij gegrondbevinding van het middel en vernietiging van de bestreden uitspraak deswege.
Partij(en)
4 april 2017
Strafkamer
nr. S 16/03560 U
ES
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 28 juni 2016, nummer RK 15/8333, op een verzoek van Canada tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft een conclusie genomen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van de Rechtbank dat de door de verzoekende Staat overgelegde stukken voldoen aan de eisen van art. 7, eerste lid onder b sub (i), van het te dezen toepasselijke uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada.
2.2.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de Advocaat-Generaal bewerkstelligd dat ter ondersteuning van het verzoek om uitlevering alsnog een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift is overgelegd van het in de verzoekende Staat uitgevaardigde Warrant for Arrest. Dit bevel tot aanhouding voldoet aan de eisen van voormelde verdragsbepaling.
2.3.
Gelet hierop mist de opgeëiste persoon belang bij gegrondbevinding van het middel en vernietiging van de bestreden uitspraak deswege. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2017.
Conclusie 03‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Uitlevering ter fine van strafvervolging aan Canada t.z.v. feitelijke aanranding van de eerbaarheid, kinderpornografie, grooming en verleiding en belaging. Genoegzaamheid van de stukken? Ingevolge art. 7.1.b.(i) Verdrag tussen NL en Canada inzake uitlevering dient ter ondersteuning van een uitleveringsverzoek - in geval van een persoon die wordt verdacht van een strafbaar feit - te worden overlegd het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het bevel tot aanhouding, uitgevaardigd in de verzoekende staat. Middel klaagt over het (impliciete) oordeel van de Rb dat de door de verzoekende staat overgelegde stukken voldoen aan de eisen van voormelde verdragsbepaling. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de AG bewerkstelligd dat ter ondersteuning van het uitleveringsverzoek alsnog een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift is overgelegd van het in de verzoekende Staat uitgevaardigde “Warrant for Arrest”. Dit bevel tot aanhouding voldoet aan de eisen van voormelde verdragsbepaling. Gelet hierop mist de opgeëiste persoon belang bij gegrondbevinding van het middel en vernietiging van de bestreden uitspraak deswege.
Nr. 16/03560 U Zitting: 3 januari 2017 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [de opgeëiste persoon] |
1. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 28 juni 2016 de door Canada verzochte uitlevering van de opgeëiste persoon ten behoeve van strafvervolging ter zake van vijf strafbare feiten zoals uiteengezet in het aanhoudingsbevel, uitgevaardigd door the Supreme Court, Canada, Province of British Columbia op 6 februari 2015, toelaatbaar verklaard.1.
2. De opgeëiste persoon heeft tegen deze uitspraak cassatieberoep ingesteld en mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat de rechtbank in zijn beslissing ten onrechte (impliciet) heeft geoordeeld dat het Canadese uitleveringsverzoek voldoet aan de in art. 7, eerste lid en onder b(i), van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake uitlevering (Trb. 1989, 169; hierna ook: het Uitleveringsverdrag) neergelegde eis van de overlegging van een origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een in de verzoekende staat uitgevaardigd aanhoudingsbevel.
3.1. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende voorop te worden gesteld.
3.1.1. Het is vaste jurisprudentie dat de uitleveringsrechter dient te controleren of aan de toepasselijke eisen met betrekking tot de over te leggen stukken is voldaan. Alhoewel de authenticiteit van het aanhoudingsbevel in onderhavige zaak bij de rechtbank niet aan de orde is gesteld, kan hierover in cassatie worden geklaagd en dient te worden nagegaan of de rechtbank heeft kunnen oordelen dat aan alle daarvoor in de wet en het toepasselijke verdrag gestelde eisen is voldaan.2.
3.1.2. Indien uitlevering wordt verzocht ter vervolging, zoals in onderhavige zaak het geval is, dan moet op grond van art. 18 lid 3 onder a Uitleveringswet (UW) bij het uitleveringsverzoek een bevel tot aanhouding of een ander bevel met dezelfde kracht worden overgelegd omdat bij een vervolgingsuitlevering altijd een document vereist is, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon in de verzoekende staat in het kader van een tegen hem lopend strafproces van zijn vrijheid kan worden beroofd.3.
3.1.3. Een dergelijk stuk moet zijn opgemaakt volgens de in de verzoekende staat geldende regels en hiervan dient het origineel, dan wel een authentiek afschrift te worden overgelegd. Van dit laatste dient te blijken uit een daarop gestelde of bijgevoegde legalisatie door een daartoe bevoegde autoriteit. Sommige verdragen bevatten hierover nadere regels en indien dat het geval is dan geldt de verdragsnorm.4.Een niet gewaarmerkte fotokopie is onvoldoende.5.
3.1.4. Art. 7 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake uitlevering bepaalt in dit verband, voor zover van belang:
“Artikel 7 Over te leggen stukken
1. De volgende stukken worden ter ondersteuning van een verzoek om uitlevering overgelegd:
a. [….]
b. in geval van een persoon die wordt verdacht van een strafbaar feit:
(i) het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het bevel tot aanhouding, uitgevaardigd in de verzoekende Staat;
[…]
3. Alle stukken die ter ondersteuning van een verzoek om uitlevering zijn overgelegd en die blijken te zijn gewaarmerkt of uitgevaardigd door een rechterlijke autoriteit van de verzoekende Staat, of onder haar gezag te zijn opgemaakt, worden als bewijs erkend in uitleveringsprocedures in de aangezochte Staat, zonder dat zij onder ede of belofte verkregen dienen te zijn en zonder bewijs van de handtekening of van de officiële hoedanigheid van de persoon die ze blijkt te hebben ondertekend.
4. Legalisering of verdere waarmerking van de stukken die ter ondersteuning van een verzoek om uitlevering worden overgelegd, wordt niet verlangd.”
3.2. In onderhavige zaak bevonden zich in eerste instantie in het dossier dat de Hoge Raad van de rechtbank heeft ontvangen onder andere de navolgende door de Canadese autoriteiten bij het uitleveringsverzoek gevoegde stukken:
- een kopie van het aanhoudingsbevel (Warrant for Arrest) uitgevaardigd op 6 februari 2015 door de Supreme Court in Westminster, British Columbia, Canada en door middel van een stempel ondertekend door T. Johnson in diens hoedanigheid van ‘Clerk of the Court on behalf of (…) The Honourable Mr./Madam Justice (…) J R Dillon, in and for the Province of British Columbia’ ;
- een kopie van de ‘Affadavit’6., behorende bij de kopie van het aanhoudingsbevel, opgemaakt en ondertekend door Jay Fogel (Barrister of Port Coquitlam, British Columbia) en geautoriseerd door James L. Powrie (Commissioner for taking Affidavits in and for the Province of British Columbia) op 10 november 2015, waarin Jay Fogel verklaart:
“1. I communicated with the Clerk of the Court, in New Westminster, in the Province of British Columbia and confirmed that the copy of the Warrant attached to this affidavit as Exhibit “1” is a true and accurate copy of the Warrant that exists in the Court file.
2. The Clerk of the Court informed me that no copy could be provided by the Court and that is why I am certifying the accuracy of the copy attached.
3. As a lawyer in the Province of British Columbia my duties include those of a Notary Public and I certify the accuracy of the attached document in that capacity.”
3.3. Op het begeleidend schrijven, gedateerd 23 november 2015, waarmee voormelde stukken door Jacqueline Beckles (Senior Counsel Non-US extradition team leader International Assistance Group For the Minister of Justice of Canada) zijn verzonden aan Robert de Groot, ministerie van Veiligheid en Justitie, staat in de aanhef “BY COURIER”. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de stukken per koerier en dus niet digitaal of per fax aan het departement zijn verzonden. Bovendien staat in de brief van 23 november 2015:
“The Department of Justice Canada presents its compliments to the Ministry of Security and Justice of the Kingdom of the Netherlands (“the Netherlands”) and has the honour to transmit the original affidavit of Jay Fogel which appends a copy of the Warrant for Arrest issued on February 6, 2015 at New Westminster, British Columbia.”
3.4. Op dit begeleidende schrijven bevindt zich een stempel “ZYLAB GESCAND” van de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken van het ministerie van Justitie (AIRS), een datumstempel waarop staat “AIRS 26 NOV 2015”, kennelijk de datum waarop de stukken zijn binnengekomen, en waarop met pen is bijgeschreven “/OM 27-11-15 [en achter Iurisnr:] UTL-I-2015, 827372.
3.5. Namens de rolraadsheer is op 29 november 2016 bij de AIRS de originele versie opgevraagd van de ‘Warrant for Arrest’ van 6 februari 2015 en de bijbehorende ‘Affadavit’ van 10 november 2015 die ter ondersteuning van het Canadees uitleveringsverzoek van 10 juni 2015, zoals deze op 26 november 2015 bij de AIRS zijn binnengekomen.
3.6. De daarop door de Hoge Raad op 5 december 2016 van de AIRS ontvangen stukken, zijn in kopie aan de raadsman van de opgeëiste persoon toegezonden. Aan de raadsman is een nadere termijn verleend om op deze stukken te reageren en eveneens de gelegenheid geboden inzage van deze stukken ter griffie te nemen. Bij aanvullende schriftuur van 14 december 2016 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon (tijdig) gereageerd en – kort gezegd – gemeld dat de bij de AIRS opgevraagde versie van het aanhoudingsbevel en de affidavit voor de verdediging geen aanleiding vormt het middel in te trekken, aangezien de affidavit weliswaar een blauwkleurige handtekening laat zien maar noch één van deze stukken afzonderlijk noch beide stukken tezamen als het origineel of een voor eensluidend afschrift van het bevel tot aanhouding kunnen worden aangemerkt.
3.7. Ik heb zelf vastgesteld dat de op 5 december 2016 van de AIRS ontvangen affidavit een (kleuren)kopie is van het origineel, waarop met pen aantekeningen en een stempel zijn gezet kennelijk door een medewerker van de AIRS, waardoor het nog steeds onduidelijk is of zich bij de brief van 23 november 2015 van de Canadese autoriteiten wel de originele affidavit heeft bevonden.
3.8. In het middel wordt gesteld dat in casu niet is voldaan aan de door art. 7 van het Uitleveringsverdrag gestelde vereisten:
a) nu het aanhoudingsbevel niet is voorzien van een ‘klassieke handtekening’ noch van een stempel waaruit kan worden afgeleid dat het gaat om het origineel of om een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift en
b) de affidavit niet kan worden aangemerkt als een legalisatie van de kopie van het aanhoudingsbevel, in de eerste plaats omdat onduidelijk is hoe de opsteller ervan, Barrister Jay Vogel, heeft kunnen vaststellen dat de kopie van het aanhoudingsbevel eensluidend is aan het origineel en in de tweede plaats omdat onvoldoende duidelijk is in welke hoedanigheid hij dat gedaan heeft.
3.9. Art. 7 van het Uitleveringsverdrag biedt over de vereisten die worden gesteld aan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift een geen uitsluitsel. Het derde lid rept slechts over de bewijswaarde van de waarmerking of uitvaardiging door of op gezag van een rechterlijke autoriteit; dan is geen ‘natte’ handtekening vereist, zo interpreteer ik die bepaling. Wat dat aangaat treft het hiervoor onder a) opgeworpen bezwaar dan ook geen doel.
3.10. Ingewikkelder is het onder b) aangevoerde punt. Kan een barrister in zijn hoedanigheid van ‘Notary Public’ door middel van een affidavit een kopie van een aanhoudingsbevel legaliseren? Uit jurisprudentie blijkt dat legalisering mogelijk is door rechters, griffiers, ambtenaren belast met de vervolging van strafbare feiten en diplomatieke ambtenaren.7.Een voorbeeld zoals in onderhavige zaak ben ik niet tegengekomen. Wat mij vreemd voorkomt in de ‘Affadavit’ is het onder 2 gemelde: “The Clerk of the Court informed me that no copy could be provided by the Court and that is why I am certifying the accuracy of the copy attached.” Een korte en zeker niet alomvattende zoekslag op internet leverde via de website van de overheid van British Columbia de informatie op, weliswaar niet toegespitst op uitleveringszaken, dat de Supreme Court of British Columbia gewoon een ‘certified true copy’ kan afgeven van originele documenten, al dan niet door tussenkomst van ‘the OIC Administration Office for authentication’.8.
Over de legalisatie door een B.C. Lawyer of B.C. Notary Public vermeldt de website:
“Documents Notarized by a B.C. Lawyer or B.C. Notary Public
Original documents may be taken to a lawyer or notary public to be notarized. The signature of the lawyer or notary public can be authenticated by the OIC Administration Office.
Photocopies of original documents can be authenticated, but only after they have been notarized by a lawyer or notary public. The office can then authenticate the signature of the lawyer or notary public.
After a lawyer or notary public notarizes documents, such as statutory declarations and powers of attorney, the OIC Administration Office can authenticate the signature of the lawyer or notary public.”
3.11. Het is mij niet duidelijk of Jay Fogel wel een bevoegde autoriteit is die gerechtelijke stukken kan legaliseren, nu uit bovengemelde informatie kan worden afgeleid dat de Supreme Court van British Columbia, in tegenstelling tot wat in de affidavit wordt vermeld, kennelijk wel gewaarmerkte afschriften kan verstrekken van gerechtelijke stukken. Waarom zou dat dan niet mogelijk zijn in het kader van een uitleveringsprocedure? Bovendien is het de vraag of James L. Powrie (Commissioner for taking Affidavits in and for the Province of British Columbia) die de ‘Affadavit’ opgemaakt door Jay Fogel heeft geautoriseerd, behoort tot de OIC Administration Office.
3.12. Hoewel de uitleveringsrechter er in beginsel van mag uitgaan dat de buitenlandse autoriteiten hebben gehandeld overeenkomstig hun eigen recht en in een uitleveringsprocedure een onderzoek daarnaar maar een beperkt karakter kan hebben, is er naar mijn mening toch wel gerede twijfel of de legalisatie van de kopie van het aanhoudingsbevel in overeenstemming is met het Canadese recht. Het middel lijkt me wat dat betreft dan ook terecht te zijn voorgesteld, voor zover daarin gesteld wordt dat het kennelijk oordeel van de rechtbank dat voor wat betreft de over te leggen stukken voldaan is aan de verdragsvereisten, zonder nadere motivering, niet begrijpelijk is.
3.13. Maar ook indien de affidavit moet worden aangemerkt als een legalisatie door een daartoe bevoegde autoriteit, dan doet zich nog het probleem voor dat de op 5 december 2016 ontvangen affidavit, waarvan de rolraadsheer bij brief van 29 november 2016 uitdrukkelijk bij de AIRS de originele versie heeft opgevraagd, voor zover ik dat heb kunnen vaststellen, een (kleuren)kopie is en geen origineel.
3.14. Dat betekent dat zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken geen origineel aanhoudingsbevel noch een origineel voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van een aanhoudingsbevel in de zin van art. 7, eerste lid en onder b(i), van het Uitleveringsverdrag bevindt.
3.15. In een enigszins vergelijkbaar geval nam de Hoge Raad op 5 juli 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1402) daarmee geen genoegen. In de betreffende zaak ging het om een Zwitsers uitleveringsverzoek en bevonden zich tussen de aan de Hoge Raad toegezonden stukken enkel kopieën van een in Zwitserland uitgevaardigd aanhoudingsbevel. Nergens uit bleek dat ten minste één van deze kopieën als authentiek afschrift in de zin van art. 12, tweede lid aanhef en onder a, van het Europees Verdrag betreffende uitlevering konden worden aangemerkt. In zijn conclusie voorafgaande aan het arrest heeft A-G Vegter gepoogd dit probleem te pareren. In de eerste plaats wees hij op de mogelijkheid om op grond van de in het dossier aanwezige gekopieerde versies van het aanhoudingsbevel met het eveneens gekopieerde stempel van de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken van het ministerie van Veiligheid en Justitie op grond van de herkomst (namelijk van het Zwitserse ministerie van justitie) aan te nemen dat bij het ministerie van Veiligheid en Justitie een authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel was ingediend. In de tweede plaats werd door Vegter gesteld dat “in acht te nemen vormen […] immers in beginsel een materieel belang [zullen] moeten dienen” en “in de onderhavige zaak […] slechts in cassatie de authenticiteit van het aanhoudingsbevel [is] betwist, terwijl noch bij de rechtbank noch in cassatie wordt betwist dat de daartoe bevoegde Zwitserse autoriteiten om aanhouding hebben verzocht op de gronden als in het bevel vermeld”. Geen van beide door Vegter voorgestelde ‘oplossingen’ in deze zaak vonden echter gehoor bij de Hoge Raad. In het arrest van 5 juli 2016 stelde de Hoge Raad vast dat zich tussen de stukken van het geding geen authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel bevond en werd de zaak vervolgens aangehouden om de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen het dossier aan te vullen met een aanhoudingsbevel dat wel aan de eis van art. 12, tweede lid aanhef en onder a, van het Europees Verdrag betreffende uitlevering voldeed.9.
3.16. In het licht van het hiervoor genoemde arrest van 5 juli 2016 kan ik mij voorstellen dat de Hoge Raad, alvorens op het cassatieberoep te beslissen, mij nog een (nadere) mogelijkheid biedt om na te gaan of er een authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel door de Canadese autoriteiten is overgelegd, dat zich nog bevindt bij de rechtbank of bij het Nederlandse ministerie van Veiligheid en Justitie en zo dit niet het geval is alsnog het origineel of authentiek afschrift van het aanhoudingsbevel bij de Canadese autoriteiten op te (laten) vragen.
4. Deze conclusie strekt er dan ook toe dat de Hoge Raad iedere beslissing aanhoudt en de zaak verwijst naar een nadere rolzitting, teneinde gelegenheid te bieden het dossier alsnog aan te vullen met een aanhoudingsbevel als bedoeld in art. 7, eerste lid en onder b(i), van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Canada inzake uitlevering.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑01‑2017
Zie HR 4 november 1980, ECLI:NL:HR:1980:AB8889, NJ 1981/157, rov. 4, HR 3 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AB8545, rov. 4.2 en, recentelijk, HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1402, rov. 2.3. Uit de aan de laatste uitspraak voorafgaande conclusie van A-G Vegter blijkt onder punt 17 dat in desbetreffende zaak de authenticiteit van het aanhoudingsbevel slechts in cassatie is betwist.
Zie W.H. van der Zweep-Dijkstra, T&C Internationaal Strafrecht, aant. 4b bij art. 18 UW.
H.D. Sanders, Handboek Uitleverings- en overleveringsrecht 1.2.1.3.2.1 (bijgewerkt tot 30 juni 2014); A.H.J. Swart, in: Klip/Swart/Van der Wilt WvSv/IISS, II 14.4.1 Origineel of authentiek afschrift (bijgewerkt tot 1 september 2013); V.H. Glerum, Handboek Strafzaken, 91.5 (bijgewerkt tot 18 augustus 2010).
HR 11 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC2099, NJ 1980/354; HR 4 november 1980, ECLI:NL:HR:1980:AB8889, NJ 1981/157; HR 3 november 1981, ECLI:NL:HR:1981:AB8545; HR 12 september 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC8162, NJ 1990/394, m.nt. A.H.J. Swart; HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1402, rov. 2.3.
Kennelijk in de titel verkeerd gespeld.
Zie voor een overzicht A.H.J. Swart, in: Klip/Swart/Van der Wilt WvSv/IISS, II 14.4.1 Origineel of authentiek afschrift (bijgewerkt tot 1 september 2013).
Uit het vervolgarrest HR 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2295, blijkt dat A-G Vegter uiteindelijk via een medewerker van het Internationaal Rechtshulp Centrum Amsterdam de originele versie van het bevel tot aanhouding heeft kunnen achterhalen en het belang van de opgeëiste persoon bij de gegrondverklaring van dit middel kwam te ontvallen.