Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/7.1
7.1 Geen ambtshalve oplegging
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS374337:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Het woord vordering impliceert niet dat de dwangsom in de verzoekschriftprocedure geen toepassing zou kunnen vinden, zie BenGH 29 november 1993, NJ 1994, 371(Tuypens/Van Hoorebeke), m.nt. Ras. In geval van voluntaire rechtspraak kan de dwangsom (uit de aard der zaak) geen toepassing vinden.
Zie HR 16 december 1994, NJ 1995, 289(W.L.M./J.W.W.). Te vergaand lijkt mij echter het oordeel van het Hof 's-Hertogenbosch van 6 januari 1988, NJ 1988, 800, in welk geval lijfsdwang werd gevorderd, maar een dwangsom werd uitgesproken.
Anders dan bijvoorbeeld in het Franse recht, zie art. 33 van de Loi no. 91-650 du 9 juillet 1991, portant réforme des procédures civiles d'exécution, journal Officiel, 14 juillet 1991, p. 9228.
Zie GMvT, p. 16.
Zie BenGH 2 april 1984, NJ 1984, 704, m.nt. Heemskerk; HR 25 mei 1990, NJ 1991, 354 (Waldorp/Mediameerwoud B.V.), m.nt. Snijders; anders: Ktr. Meppel 22 november 1993, Prg. 1994, nr. 4023; zie voor wat betreft de Belgische jurisprudentie: Cass. 29 oktober 2002; Brussel 14 januari 1994, JLMB 1996, 834; Cass. 29 november 1996, RW 1997-98 (verkort), 57; Hof van Beroep Antwerpen 11 oktober 1990, RW 1990-91, 754; Brussel 24 augustus 1995, in Baauw en Gybels 1996. In kort geding is dit niet anders, zie J.H. Blaauw 2002, p. 208, zie in het bijzonder eerder genoemd arrest van de Hoge Raad van 25 mei 1990 NJ 1991, 354 (Waldorp/Mediameerwoud B.V.), m.nt. Snijders.
Wanneer het uitspreken van de hoofdveroordeling mogelijk is en daaraan gezien haar aard een dwangsomveroordeling kan worden verbonden, staat nog niet vast dat de rechter tot het uitspreken van een dwangsomveroordeling kan overgaan: op grond van art. 611a Rv geldt daarenboven als voorwaarde dat de dwangsomveroordeling door een der partijen in de procedure is gevorderd.1
Het is in dit verband voldoende als de eiser in de procedure een niet nader gespecificeerde dwangsomveroordeling heeft gevorderd. Ook een subsidiaire vordering tot 'een zodanig dwangmiddel als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren', met primair een lijfsdwangvordering,2 kan naar het oordeel van de Hoge Raad als een zodanige vordering worden beschouwd. Bij afwezigheid van een daartoe strekkende vordering kan de rechter de dwangsomveroordeling echter niet uitspreken.3
Parlementaire geschiedenis en jurisprudentie bieden geen aanknopingspunten voor mogelijke uitzonderingen op het vereiste van een voorafgaande vordering. Integendeel, de Gemeenschappelijke Toelichting bij art. 611a Rv brengt met zoveel woorden tot uitdrukking dat de woorden 'op vordering van een der partijen' in art. 611a Rv impliceren dat een dwangsomveroordeling niet ambtshalve kan worden uitgesproken.4 Zowel in de jurisprudentie van het Benelux-Gerechtshof, als in de Nederlandse en Belgische jurisprudentie is dit ten overvloede bevestigd. Tevergeefs werd bijvoorbeeld aangevoerd dat deze regel in kort geding niet zou gelden.5