GHvJ, 07-06-2016, nr. KG 74900/15 - H 391/15
ECLI:NL:OGHACMB:2016:90
- Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Datum
07-06-2016
- Zaaknummer
KG 74900/15 - H 391/15
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGHACMB:2016:90, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 07‑06‑2016; (Hoger beroep)
ECLI:NL:OGHACMB:2016:17, Uitspraak, Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 15‑03‑2016; (Kort geding)
- Vindplaatsen
AR 2016/3029
V-N 2017/4.24 met annotatie van Redactie
Uitspraak 07‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Bodembeslag. Afkoelingsperiode. Vervolg op ECLI:NL:OGHACMB:2016:17.
Partij(en)
Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: KG 74900/15 - H 391/15
Uitspraak: 7 juni 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
de openbare rechtspersoon
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen
de besloten vennootschap
MANRIQUE CAPRILES & SONS B.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S.M. Saleh.
De partijen worden hierna de SVB en MCS genoemd.
1. Het verdere verloop van de procedure
Bij vonnis van 15 maart 2016 heeft het Hof de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating griffierecht.
Op 26 april 2016 heeft de SVB een akte uitlating griffierecht ingediend.
Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1
SVB heeft tijdig het nageheven bedrag aan griffierecht betaald.
2.2
Het Hof gaat uit van het volgende.
2.2.1
Op 6 februari 2014 hebben MCS als lessor en de besloten vennootschap Kliniek Dr. J. Taams B.V. in Curaçao (hierna: de Taamskliniek) als lessee een overeenkomst gesloten, op grond waarvan MCS drie echo-apparaten ter beschikking heeft gesteld aan de Taamskliniek.
2.2.2
Bij beschikking van 5 september 2014 heeft het GEA voorlopige surseance verleend aan de Taamskliniek en een afkoelingsperiode gelast voor de duur van een maand.
2.2.3
Bij brief van 8 september 2014 heeft MCS de overeenkomst van
6 februari 2014 ontbonden en bericht:
"U wordt hiermede dringend verzocht uw medewerking te verlenen opdat wij weer binnen
24 uur na datum van dit schrijven in het bezit kunnen komen van de 3 betreffende machines."
2.2.4
Op 12 september 2014 heeft MCS de rechter-commissaris machtiging verzocht tot inbezitneming van de echo-apparaten.
2.2.5
Op 15 september 2014 heeft de SVB (bodem)beslag bij de Taamskliniek doen leggen. Op 16 september 2014 heeft ook de Landsontvanger Curaçao (hierna: de Ontvanger) (bodem)beslag bij de Taamskliniek doen leggen.
De echo-apparaten bevonden zich toen op de bodem van de Taamskliniek.
2.2.6
Bij beschikking van 22 september 2014 heeft de rechter-commissaris het verzoek van MCS van 12 september 2014 afgewezen. Hiertoe heeft hij onder meer overwogen:
"Het is begrijpelijk dat [MCS] er in de gegeven omstandigheden niet voor voelt nog langer in zee te gaan met de Taams Kliniek. Het is echter van groot belang, zowel voor de kliniek als voor de gezondheidszorg in Curaçao, dat de bewindvoerder en de Taams Kliniek ten minste de kans krijgen om de mogelijkheden voor een doorstart te onderzoeken. Zonder de medische apparaten van [MCS] is zelfs dat niet mogelijk en valt het doek. (...)
Bodembeslag blijkt inmiddels te zijn gelegd. Dat strookt overigens niet met de strekking van een afkoelingsperiode. [MCS] moet echter in staat worden geacht jegens de beslagleggers aan te tonen dat de apparaten zowel juridisch als in economisch opzicht aan haar toebehoren. (...)
De slotsom is dat het belang van de Taams Kliniek om nog enige tijd de beschikking te kunnen houden over deze voor haar voortbestaan onmisbare apparaten zwaarder weegt dan het belang bij teruggave van [MCS]."
2.3
In dit kort geding heeft het GEA op (primaire) vordering van MCS het in opdracht van de SVB op 15 september 2014 gelegde beslag op de echo-apparaten opgeheven, de SVB verboden om deze te executeren (uit te winnen) of er nieuwe beslagen op te leggen en de SVB bevolen te gehengen en te gedogen dat MCS de apparaten ophaalt, op straffe van verbeurte van dwangsommen. Dienovereenkomstige beslissingen heeft het GEA gegeven met betrekking tot het door de Ontvanger op deze apparaten gelegde (bodem)beslag. De Ontvanger was in eerste aanleg medegedaagde en is in dit hoger beroep geen procespartij.
Het hoger beroep strekt ertoe dat de vorderingen van MCS tegen de SVB alsnog worden afgewezen.
2.4
Voor het recht van Europees Nederland heeft de Hoge Raad overwogen dat een tijdens een afkoelingsperiode gelegd bodembeslag niet kan worden tegengeworpen aan de lessor die de zaak voor de beslaglegging door middel van een ondubbelzinnige verklaring heeft opgeëist (HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7451, NJ 2009/92 (Singulus/Memox)). Er zijn geen maatschappelijke opvattingen die meebrengen dat dit naar het recht van Curaçao anders is. Er zijn ook geen andere redenen om aan te nemen dat dit naar het recht van Curaçao anders is.
In HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7851, NJ 2013/510 (ABN Amro/Ontvanger), heeft de Hoge Raad opnieuw een oordeel gegeven in een zaak waarin de rechten van een lessor tegenover de rechten stonden van een bodembeslaglegger. Dat arrest is echter voor de onderhavige zaak niet van belang, omdat in dat geval geen afkoelingsperiode was gelast.
Ook in HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1910, NJ 2014/88 (Rabobank/Mr. Deterink q.q.), heeft de Hoge Raad geoordeeld over de verhouding afkoelingsperiode-bodembeslag. In deze uitspraak (prejudiciële beslissing) heeft de Hoge Raad met verwijzing naar het arrest Singulus/Memox overwogen dat een soortgelijke regel als sindsdien neergelegd in art. 241c lid 2 Fw reeds gold voordat die bepaling was ingevoerd. Deze uitspraak geeft daarom geen steun aan de opvatting dat de in Singulus/Memox gegeven regel niet langer geldt in Curaçao. Integendeel, deze uitspraak geeft juist steun aan de opvatting dat die regel nog steeds geldt in Curaçao.
2.5
In de onderhavige zaak heeft de SVB het beslag tijdens de afkoelingsperiode doen leggen en heeft MCS de echo-apparaten voor de beslaglegging opgeëist door middel van een ondubbelzinnige verklaring (zie rov. 2.2.3). Het in opdracht van de SVB gelegde beslag kan daarom niet aan MCS worden tegengeworpen.
2.5
Grief 1 strekt ten eerste ten betoge dat MCS zeven maanden lang, voorafgaand aan de surseance, heeft stilgezeten, hoewel zij het risico van een bodembeslag kende, en pas nadat de surseance was verleend, de echo-apparaten heeft opgeëist, wetende dat dit op dat moment kansloos was.
Ook het machtigingsverzoek aan de rechter-commissaris was evident kansloos en moet worden gelijkgesteld aan het achterwege laten van een dergelijk verzoek, aldus de SVB.
2.6
De grief faalt in zoverre. Het stond MCS vrij om zeven maanden lang de echo-appraten niet op te eisen en dat vervolgens wel te doen. Niet valt in te zien dat de opeising van de echo-apparaten, en/of het verzoek om machtiging tot inbezitneming ervan bij voorbaat kansloos waren. Indien die acties kansloos waren, kan daaruit niet worden afgeleid dat het voeren van die acties op een lijn moet worden gesteld met het achterwege laten van die acties. Het machtigingsverzoek is niet afgewezen wegens de belangen van de SVB bij uitwinning ervan ter betaling op de vorderingen waarvoor (bodem)beslag is gelegd, maar wegens het belang van de Taamskliniek en de gezondheidszorg in Curaçao bij het voortbestaan van de kliniek doordat de apparaten in de kliniek gebruikt kunnen blijven worden.
Ten overvloede merkt het Hof op dat het GEA dit alles niet behoefde te bespreken, omdat zijn oordeel over de strekking van de afkoelingsperiode zijn beslissing zelfstandig draagt.
2.7
De grief betoogt voorts dat in het Nederlandse recht het bodembeslag verregaand is beschermd. Wat daarvan zij, dat doet niet af aan hetgeen hiervoor in rov. 2.4 en 2.5 is overwogen. Ook hetgeen de grief ten slotte betoogt over de belangen van de lessor en de bodembeslaglegger, doet daar niet aan af.
2.8
De grief faalt in alle onderdelen. Hetgeen bij pleidooi verder nog is aangevoerd, is tardief. Het Hof heeft geen bedenkingen bij het bestreden vonnis. Het dient te worden bevestigd. De SVB zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de SVB in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van MCS gevallen en tot op heden begroot op NAf 422,26 aan verschotten en
NAf 5.100,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao,
Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 7 juni 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak 15‑03‑2016
Inhoudsindicatie
SVB: Naheffing griffierecht. Bodembeslag.
Partij(en)
Burgerlijke zaken over 2016 Vonnis no.:
Registratienummer: KG 74900/15 - H 391/15
Uitspraak: 15 maart 2016
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in kort geding in de zaak van:
de openbare rechtspersoon
DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde,
thans appellante,
gemachtigde: mr. R.A.P.H. Pols,
tegen
de besloten vennootschap
MANRIQUE CAPRILES & SONS B.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. S.M. Saleh.
De partijen worden hierna de SVB en MCS genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1
Bij akte van appel van 9 oktober 2015 is de SVB in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in kort geding gewezen en op 18 september 2015 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (verder: GEA).
1.2
Bij op 30 oktober 2015 ingekomen memorie van grieven heeft de SVB één grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en de vorderingen van MCS alsnog zal afwijzen, met veroordeling van MCS in de proceskosten in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad, en te voldoen binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis.
1.3
Bij memorie van antwoord heeft MCS de grief bestreden. Haar conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van de SVB in de proceskosten in hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag heeft de SVB een pleitnota ingediend. MCS heeft daarvan afgezien. Vonnis is gevraagd en bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1
Voorshands gaat het Hof uit van het volgende. Op 15 september 2014 heeft de SVB bodembeslag doen leggen op een aantal roerende zaken die zich op de bodem bevonden van de besloten vennootschap Kliniek Dr. J. Taams B.V. in Curaçao (hierna: de Taamskliniek). Onder de in beslag genomen zaken bevonden zich drie echo-apparaten van het type Toshiba Aplio 400. Voor deze apparaten heeft Toshiba Medical Systems Europe te Zoetermeer, Nederland, op 27 maart 2014 driemaal € 56.804,92 gefactureerd aan MCS.
Het bodembeslag is gelegd, omdat de Taamskliniek niet had voldaan aan betalingsbevelen ter zake van dwangschriften voor invorderbare bedragen en kosten van:
NAf 622.036,91 + NAf 110.001,63 + NAf 560.558,02 = NAf 1.292.596,56.
2.2
In dit kort geding heeft het GEA op vordering van MCS voornoemd het bodembeslag op de drie apparaten opgeheven, de SVB verboden de apparaten te executeren (uit te winnen) of er nieuwe beslagen op te leggen en de SVB bevolen te gehengen en te gedogen dat MCS de apparaten ophaalt, op straffe van verbeurte van dwangsommen. Dienovereenkomstige beslissingen heeft het GEA gegeven met betrekking tot een op 16 september 2014 door de Ontvanger op deze apparaten gelegd bodembeslag. De Ontvanger was in eerste aanleg medegedaagde en is in dit hoger beroep geen procespartij.
2.3
Het hoger beroep strekt ertoe dat de vorderingen van MCS alsnog worden afgewezen, met de kennelijke bedoeling dat de SVB de drie apparaten alsnog zal kunnen uitwinnen. De griffier stelt zich op het standpunt dat de SVB daarom een direct geldelijk belang heeft dat kan worden gewaardeerd op minimaal NAf 200.000,00 (ongeveer de helft van de nieuwwaarde van de apparaten), en dat daarom het vast recht moet worden getaxeerd op:
2 x 1% x NAf 200.000,00 = NAf 4.000,00.
Er is reeds NAf 900,00 geheven en betaald. Er dient dus NAf 3.100,00 te worden nageheven.
2.4
De SVB zal in de gelegenheid worden gesteld binnen zes weken na heden, dus uiterlijk op 26 april 2016, NAf 3.100,00 aan nageheven griffierecht te betalen. Indien dit niet tijdig gebeurt, leidt dit in beginsel ertoe dat het hoger beroep alsnog vervalt. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte uitlating griffierecht aan de zijde van appellant. Indien appellant tijdig het nageheven bedrag betaalt, dient bewijs daarvan aan de akte te worden gehecht. Ter vermijding van onnodige vertraging van het geding zal het Hof ambtshalve de rolaantekening P3 toevoegen.
2.5
De sanctie van art. 270 lid 5 Rv, inhoudende dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht door de appellant, het hoger beroep vervalt, is uitsluitend gegeven om de tijdige betaling van het griffierecht te bevorderen. Die sanctie strekt niet ter bescherming van enig recht of belang van de geïntimeerde.
Aan MCS zal daarom geen gelegenheid worden geboden om een antwoordakte in te dienen.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 26 april 2016 (ambtshalve P3)
om 8.30 uur voor akte uitlating griffierecht aan de zijde van de SVB;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, G.C.C. Lewin en S. Verheijen, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 maart 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.