HR, 27-10-2023, nr. 22/02801
22/02801
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-10-2023
- Zaaknummer
22/02801
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1493, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑10‑2023; (Cassatie)
Beroepschrift, Hoge Raad, 27‑10‑2023
- Vindplaatsen
NDFR Nieuws 2023/1510
V-N 2023/49.22 met annotatie van Redactie
NTFR 2023/1914 met annotatie van mr. drs. A.J. Meijer
NLF 2023/2516 met annotatie van Jeannette van der Vegt
Belastingblad 2023/408 met annotatie van F.J.H.L. Makkinga
JB 2023/227
FED 2024/13 met annotatie van G. GROENEWEGEN
JOM 2024/92
Uitspraak 27‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Wet WOZ; artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb; motivering bezwaar.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/02801
Datum 27 oktober 2023
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK BELASTINGKANTOOR LOCOCENSUS-TRICIJN
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 8 juni 2022, nr. ZWO 21/1587, op het verzet van de heffingsambtenaar tegen een uitspraak van de Rechtbank van 21 februari 2022 betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaak voor het jaar 2021. De uitspraak van de Rechtbank op het verzet is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op het verzet beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van de klachten
2.1
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een tot haar gerichte beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) waarbij de waarde van een aan haar toebehorende onroerende zaak is vastgesteld. Het bezwaarschrift houdt in: “Ik ben het niet eens met de door u bepaalde WOZ-waarde op deze aanslag.”
2.2
De Rechtbank heeft in de bestreden uitspraak geoordeeld dat het bezwaarschrift hiermee voldoet aan de voorwaarde van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, aldus de Rechtbank.
2.3.1
De hiertegen gerichte klacht wijst erop dat met ingang van 1 oktober 2015 de mogelijkheid bestaat om ook tegen een te lage WOZ-waarde op te komen. De klacht faalt voor zover die betoogt dat als gevolg daarvan een bezwaar dat is gericht tegen de vaststelling van de waarde van een onroerende zaak op grond van de Wet WOZ, niet naar de eisen van artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb is gemotiveerd indien daaruit niet blijkt of de indiener van dat bezwaarschrift een hogere dan wel een lagere waarde van die zaak bepleit. Dat betoog vindt geen steun in het recht.
2.3.2
Ook voor het overige faalt de klacht. Het oordeel van de Rechtbank geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het bepaalde in artikel 6:5, lid 1, aanhef en letter d, Awb. Voor het overige kan dit oordeel, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering.
3. Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2023.
Van het dagelijks bestuur van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn wordt een griffierecht geheven van € 548.
Beroepschrift 27‑10‑2023
Edelhoogachtbaar College,
Op 8 juni 2022 heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het door GBLT ingediende verzet gericht tegen de uitspraak op het, vereenvoudigd behandelde, beroep van [X] te [Z] (verder: belanghebbende). Tegen de uitspraak op het verzet kan binnen zes weken na verzending beroep in cassatie worden ingesteld. Van die mogelijkheid maak ik hierbij gebruik.
1. Geschil
In geschil is de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. GBLT heeft een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard nadat tweemaal is verzocht het bezwaarschrift nader te motiveren en hierop geen reactie is gekomen. In de bezwaarfase is duidelijk dat het bezwaar is gericht tegen de WOZ-waarde. Onduidelijk is of belanghebbende een hogere dan wel lagere waarde voorstaat.
De rechtbank is van mening dat indien duidelijk is dat het bezwaar is gericht tegen de WOZ-beschikking het bezwaarschrift voldoet aan de voorwaarden die artikel 6:5 van de Awb aan een bezwaarschrift stelt. Het beroepschrift van belanghebbende is vereenvoudigd behandeld door de rechtbank Overijssel en kennelijk gegrond verklaard. GBLT heeft een verzetschrift ingediend omdat zij van mening is dat op basis van jurisprudentie het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Het verzetschrift is ongegrond verklaard door de rechtbank Overijssel. Voor zover het verzet zich richtte tegen de proceskostenveroordeling is het verzet wel gegrond verklaard.
GBLT is op grond van jurisprudentie van mening dat de kern van het bezwaar niet mag ontbreken in een bezwaarschrift gericht tegen de WOZ-waarde. Voor het in behandeling kunnen nemen van het bezwaarschrift moet volgens GBLT duidelijk zijn of belanghebbende van mening is dat de waarde te hoog ofte laag is vastgesteld.
GBLT verzoekt de Hoge Raad daarom te beoordelen of het recht juist is uitgelegd en toegepast in de uitspraak van rechtbank Overijssel van 8 juni 2022. GBLT wenst een antwoord op de vraag of de zin ‘ik maak bezwaar tegen de WOZ-waarde’ (sinds 1 oktober 2015) nog een voldoende gemotiveerd bezwaar is zoals bedoeld in artikel 6:5 van de Awb? Of deelt uw Hoge Raad het standpunt zoals weergegeven in de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 22 oktober 2019 (ECLI:NL:RBNNE:2019:4327) dat een bezwaarschrift wel de kern van het bezwaar moet bevatten. Volgens de rechtbank Noord-Nederland (dit is ook het standpunt van GBLT) kan niet worden volstaan met de enkele mededeling dat bezwaar wordt gemaakt tegen de waardevaststelling. De kern van het bezwaarschrift of de waarde te hoog ofte laag is, kan niet worden weggelaten volgens de rechtbank Noord-Nederland.
Rechtbank Overijssel is daarentegen van mening dat enkel ‘ik maak bezwaar tegen de WOZ-waarde’ een voldoende gemotiveerd bezwaar betreft zoals bedoeld in artikel 6:5 van de Awb. Rechtbank Overijssel geeft in haar uitspraak van 8 juni 2022 onder r.o. 6.1 aan dat de omstandigheid dat sinds 2015 ook tegen een te lage WOZ-waarde kan worden opgekomen, geen reden is om hogere eisen te stellen bij het aannemen van een bezwaargrond. Ik deel dit standpunt niet. Voor 2015 kon uitsluitend tegen een te hoge WOZ-waarde worden opgekomen, waardoor een bezwaar tegen de WOZ-beschikking destijds uitsluitend tegen een te hoge WOZ-waarde kon zijn gericht. De heffingsambtenaar kon daar bij de behandeling dan ook als vanzelfsprekend vanuit gaan. De wetswijziging dat sinds 2015 ook tegen een te lage waarde bezwaar kan worden gemaakt, kan volgens GBLT daarom wel degelijk als gevolg hebben dat hogere eisen gesteld kunnen worden aan de gronden van het bezwaarschrift. Ik verwijs daarbij graag opnieuw naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 22 oktober 2019.
2. Nadere gronden beroep in cassatie
Het bezwaarschrift kon op basis van de ontvangen informatie in de bezwaarfase onzes inziens niet anders dan niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet duidelijk was wat belanghebbende wilde bereiken met het ingediende bezwaarschrift. Hoewel de meeste bezwaarschriften zijn gericht tegen een te hoge WOZ-waarde, ontvangt GBLT ook ieder jaar bezwaarschriften tegen een te lage WOZ-waarde. Bijvoorbeeld van mensen die daarmee de renteopslag op de hypotheek op de woning omlaag willen krijgen of de woning willen verkopen. GBLT deelt de mening van de rechtbank Overijssel dat de motivering van een bezwaar zeer summier mag zijn. Echter de kern van het bezwaar (ik ben van mening dat de waarde te hoog/te laag is) mag hierin niet ontbreken. Het ontbreken van de kern van het bezwaar maakt het bezwaar behandelen immers zo goed als onmogelijk, omdat GBLT in dat geval aannames moet doen naar de bedoeling van de indiener. Belanghebbende is door de heffingsambtenaar tweemaal in de gelegenheid gesteld om het bezwaar te motiveren. Hierop is geen reactie ontvangen. Het bezwaar is onzes inziens dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hieronder wordt gemotiveerd waarom GBLT van mening is dat de uitspraak van de rechtbank Overijssel onjuist is.
1.
In het verweerschrift en verzetschrift aan de rechtbank Overijssel is verwezen naar de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 22 oktober 201 9, ECLI:NL:RBNNE:2019:4327. In die uitspraak is door de bezwaarmaker, net als in de onderhavige zaak, niet aangegeven of hij de waarde te hoog of te laag vindt. De rechtbank oordeelt in die zaak dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Er kan niet worden volstaan met de enkele mededeling dat bezwaar wordt gemaakt tegen de waardevaststelling. De kern van het bezwaarschrift of de waarde te hoog ofte laag is, kan niet worden weggelaten volgens de rechtbank Noord-Nederland. Het is belastingplichtigen immers toegestaan om zowel tegen een te hoge als een te lage WOZ-waarde een bezwaar in te dienen. Indien het weglaten van de kern van bezwaar mogelijk zou zijn, zou volgens de rechtbank Noord-Nederland artikel 6:5, lid 1, aanhef en onder d, van de Awb, waarin als eis aan een bezwaarschrift wordt gesteld dat het gronden bevat, tot een dode letter maken. Hier sluit GBLT zich volledig bij aan. GBLT stelt zich daarom op het standpunt dat door het niet vermelden in het bezwaarschrift of de waarde te hoog (of te laag) is vastgesteld niet is voldaan aan de minimale eisen die aan een bezwaarschrift worden gesteld.
2.
De rechtbank Overijssel geeft in haar uitspraak van 8 juni aan onder r.o. 6.1 aan dat de omstandigheid dat sinds 2015 ook tegen een te lage WOZ-waarde kan worden opgekomen, geen reden is om hogere eisen te stellen bij het aannemen van een bezwaargrond. GBLT deelt dit standpunt niet. Voor 2015 kon uitsluitend tegen een te hoge WOZ-waarde worden opgekomen, waardoor een bezwaar tegen de WOZ-beschikking destijds uitsluitend tegen een te hoge WOZ-waarde kon zijn gericht. De ambtenaar belast met de heffing kon daar bij de behandeling dan ook als vanzelfsprekend vanuit gaan. De wetswijziging dat sinds 2015 ook tegen een te lage waarde bezwaar kan worden gemaakt, kan onzes inziens daarom wel degelijk als gevolg hebben dat hogere eisen gesteld kunnen worden aan de gronden van het bezwaarschrift.
Nu rechtbank Noord-Nederland en rechtbank Overijssel in twee zeer goed vergelijkbare procedures tot een andere uitspraak komen, is een uitspraak van uw Hoge Raad over de vraag of de kern (waarde is te hoog/te laag) van het bezwaar wel of niet mag ontbreken zeer gewenst.
3.
De rechtbank stelt verder onder r.o. 6.1 dat niet valt in te zien dat het bezwaar niet zorgvuldig kan worden behandelend bij het ontbreken van de kern van het bezwaar. Door GBLT is gewezen op een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2022. De rechtbank geeft aan dat deze uitspraak niet gaat over wanneer sprake is van een bezwaargrond. Ook wordt er niet zowel een hogere als een lagere waarde bepleit in onderhavige zaak. Deze uitspraak is door GBLT uitsluitend genoemd omdat hiermee duidelijk wordt gemaakt dat het exact juist vaststellen van de waarde nagenoeg onmogelijk is. Indien niet duidelijk is wat de bedoeling is van de indiener van het bezwaar, moet onzes inziens in de bezwaarfase door GBLT aannemelijk worden gemaakt dat de beschikte waarde exact juist is vastgesteld. En juist dat is volgens het Hof nagenoeg onmogelijk.
Ik citeer uit het verzetschrift:
‘In een uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 februari 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:1078) wordt door eiser eerst een lagere waarde bepleit en in de beroepsfase een hogere waarde. Uit r.o. 4.6 blijkt dat de heffingsambtenaar hierdoor in een positie kan worden gebracht waarin hij aannemelijk moet maken dat de WOZ-waarde exact op het juiste bedrag is vastgesteld. De waarde van een onroerende zaak is volgens het Hof per een bepaalde peildatum nagenoeg onmogelijk exact vast te stellen. ‘Dit betekent dat een heffingsambtenaar, indien een belanghebbende zowel een hogere als een lagere positie heeft bepleit, in een nagenoeg onmogelijk bewijspositie kan worden gebracht. De goede procesorde verzetzich ertegen dat een van beide partijen zonder duidelijke noodzaak in een nagenoeg onmogelijke bewijspositie wordt gebracht.’ In de uitspraak wordt daarbij de vergelijking gemaakt met Hof Arnhem-Leeuwarden 6 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9737. Door het niet vermelden in het bezwaarschrift of eiser de waarde te hoog ofte laag vindt, moet ik, indien uw rechtbank van mening is dat een dergelijk bezwaar ontvankelijk is, rekening houden met de mogelijkheid dat belanghebbende de waarde te hoog ofte laag zou kunnen vinden. Ik moet de waarde in de beslissing op bezwaar daardoor dus eigenlijk wel exact kunnen vaststellen. Het Hof geeft daarover aan dat het exact vaststellen van de waarde nagenoeg onmogelijk is.’
In het bezwaarschrift wordt niet vermeld of belanghebbende van mening is dat de waarde te hoog of te laag is. Zonder deze informatie van belanghebbende is gelet op het voorgaande het zorgvuldig behandelen van het bezwaar zo goed als onmogelijk en zou de beslissing volledig afhankelijk zijn van de door de ambtenaar belast met de heffing gedane aannames.
In het verzetschrift is hierbij het volgende voorbeeld aangedragen: Als belanghebbende een lagere waarde wenst en de waarde conform de ambtshalve beoordeling zoals vermeld in het verweerschrift van GBLT eigenlijk hoger zou moeten worden vastgesteld, zou de beslissing dus ongegrond moeten zijn (ervan uitgaande dat de rechtbank van mening is dat het bezwaar ontvankelijk is). Echter indien belanghebbende een hogere waarde wenst, zou het bezwaar juist gegrond moeten worden verklaard, omdat de waarde inderdaad te laag is vastgesteld. Nu de bedoeling van de indiener niet duidelijk is, kan GBLT dus uitsluitend op basis van aannames een beslissing nemen. De aanname ‘belanghebbende zal de waarde wel te hoog (ofte laag) vinden’ kan echter nergens op gebaseerd worden. Het bezwaarschrift is daarvoor onvoldoende gemotiveerd. Ook voor de beoordeling van een eventuele proceskostenvergoeding is van belang of het bezwaar gegrond of ongegrond is. Zonder de kern van het bezwaarschrift moeten ook hierbij aannames worden gedaan, die nergens op zijn gebaseerd. Dit acht GBLT niet zorgvuldig.
4.
Uw Hoge Raad heeft op 18 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:283) in een arrest aangegeven dat de heffingsambtenaar, doorX in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen, heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 6:6 Awb. In de betreffende casus was uitsluitend aangegeven dat bezwaar tegen de aanslag gemeentelijke heffingen werd gemaakt. Voor de heffingsambtenaar was niet duidelijk tegen welke aanslagregel of beschikkingsregel bezwaar werd gemaakt. Onzes inziens kan dit arrest ook vertaald worden naar de onderhavige zaak. Rechtbank Overijssel stelt in de uitspraak op het verzet onder r.o. 7 dat duidelijk is dat het bezwaar is gericht tegen de WOZ-waarde. Dat is juist, maar onbekend is of belanghebbende een hogere dan wel lagere waarde voorstaat. Uit het zojuist genoemde arrest van uw Hoge Raad blijkt onzes inziens dat de heffingsambtenaar niet hoefde te gaan gissen naar wat de exacte bedoeling is geweest van belanghebbende. Het bezwaar is in die casus volgens uw Hoge Raad terecht niet-ontvankelijk verklaard. De heffingsambtenaar hoefde niet op alle op het aanslagbiljet vermelde aanslagregels en beschikkingsregels te gaan beslissen. Door het ontbreken van de kern van het bezwaar in de onderhavige procedure zou ik volgens de rechtbank Overijssel wel moeten beslissen op het bezwaar en dus wel moeten gissen naar wat de bedoeling is van belanghebbende, een hogere of een lagere waarde? Uit het bezwaarschrift kan het niet worden opgemaakt. Daarvoor is het bezwaarschrift onvoldoende gemotiveerd. Belanghebbende is daarom tweemaal in de gelegenheid gesteld om het bezwaar nader te motiveren. Mede gelet op uw arrest van 18 februari 2022 is GBLT van mening dat het bezwaarschrift van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard door GBLT en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard had moeten worden.
In het verzetschrift is ook aangegeven wat de gevolgen zouden kunnen zijn van gissen naar de bedoeling van de indiener. Deze voorbeelden worden hier herhaald, omdat GBLT graag uw college duidelijk wil maken wat de gevolgen van de uitspraak van de rechtbank Overijssel kunnen zijn. Pas in het beroepschrift wordt in de onderhavige zaak duidelijk dat belanghebbende van mening is dat de waarde te hoog is. Uit de ambtshalve beoordeling onder 4.5 in het verweerschrift van 14 januari 2022 van GBLT blijkt echter dat de waarde van het onderhavige object te laag is vastgesteld.
In het verzetschrift stelde de heffingsambtenaar zichzelf dan ook de vraag of hij in strijd handelt met het verbod van reformatio in peius als hij het bezwaar gegrond had verklaard en de waarde had verhoogd. Belanghebbende zou er door het instellen van bezwaar dan immers slechter komen voor te staan dan voor het indienen van het bezwaarschrift nu pas in de beroepsfase blijkt dat belanghebbende van mening is dat de waarde te hoog is vastgesteld.
Deze situatie kan zich echter ook andersom voor doen: De ambtenaar belast met de heffing verlaagt de waarde, maar de indiener van het bezwaar had juist belang bij een hogere waarde. Standaard een dergelijk bezwaar ongegrond verklaren wegens te summiere motivering en dan afwachten of in beroep duidelijk wordt wat de bedoeling van belanghebbende is, kan volgens GBLT niet de bedoeling zijn. Het is daarom essentieel om als heffingsambtenaar te weten wat het doel van belanghebbende is met het bezwaar. Uit alle aangehaalde voorbeelden blijkt onzes inziens dat het zorgvuldig behandelen van bezwaren waarin de kern van het bezwaar ontbreekt nagenoeg onmogelijk is. Rechtbank Overijssel stelt in de uitspraak op het verzet dat bij de volledige heroverweging in bezwaar en de motivering van de uitspraak op dit bezwaar rekening kan worden gehouden dat het bezwaar summier is gemotiveerd. De rechtbank ziet niet in waarom in een dergelijk geval een zorgvuldige behandeling onmogelijk is. De hiervoor gegeven voorbeelden maken dit onzes inziens voldoende duidelijk. Hieraan lijkt door de rechtbank voorbij te zijn gegaan.
5.
In r.o. 5.1 van de uitspraak op het beroepschrift geeft rechtbank Overijssel aan dat ingevolgde artikel 6:5 eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. De inhoud van de eis die ingevolge deze bepaling aan een bezwaarschrift wordt gesteld, hangt onder meer samen met de mate waarin het bestuursorgaan de bestreden beschikking heeft gemotiveerd. De rechtbank verwees daarbij naar de volgende uitspraak ECLI:NL:GHSHE:201 9:4475. In het verzetschrift heeft de ambtenaar belast met de heffing van GBLT erop gewezen dat dit een geheel andere casus betrof. In die casus heeft de heffingsambtenaar verzuimd om te wijzen dat het beroep niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard. Verder ontbrak een machtiging en daarom heeft de heffingsambtenaar in die casus in het geheel geen inzicht verschaft in de taxatie. In de onderhavige zaak is wel degelijk de taxatiematrix aan de gemachtigde verzonden, waarmee inzicht is gegeven in de taxatie en is twee maal gelegenheid gegeven om het bezwaar te motiveren. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
In de uitspraak op het verzet wordt hier niet op ingegaan door rechtbank Overijssel. Wel wordt onder r.o. 5 vermeld dat voor het aannemen van bezwaargronden lage eisen gelden. Hierbij verwijst de rechtbank naar een arrest van uw Hoge Raad van 17 maart 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU7375). De inhoudsindicatie vermeld:
‘Artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb. Voldoende is dat een grond van bezwaar is genoemd.’
Uitsluitend de motivering ‘De waarde is te hoog’ wordt als voldoende gemotiveerd aangemerkt. Dit betreft vaste jurisprudentie. De vraag in de onderhavige procedure is echter of sinds 1 oktober 2015 uitsluitend de zin ‘Ik ben het niet eens met de waarde’ ook nog als voldoende gemotiveerd dient te gelden of dat daarbij vanaf die datum moet worden aangegeven dat de waarde te hoog of te laag is vastgesteld. Sinds 1 oktober 2015 is het mogelijk bezwaar of beroep in te dienen tegen een te lage waarde. Tot die tijd kon er automatisch vanuit worden gegaan dat belanghebbende de waarde te hoog vond. Rechtbank Overijssel lijkt in de uitspraak op het beroep en het verzet geen rekening te hebben gehouden met de mogelijkheid dat er sinds 1 oktober 2015 ook bezwaar kan worden gemaakt tegen een te lage waarde. Graag verwijzen wij hierbij graag nogmaals naar de reeds eerder genoemde uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2018:9737) rechtsoverweging 4.10 tot en met 4.13.
Uit het door de rechtbank aangehaalde arrest van 17 maart 2006 blijkt onzes inziens dat het hier om een niet vergelijkbare casus gaat. Ik citeer uit het arrest:
‘3.1
In het door haar tegen de onderhavige naheffingsaanslag ingediende bezwaarschrift, gedagtekend 13januari 1999, heeft belanghebbende vermeld:
‘Het bezwaar richt zich zowel tegen de primitieve naheffingsaanslag (als) tegen de heffingsrente. Voor een gemotiveerde weerspreking van de stellingen van de fiscus is het nodig dat belastingplichtige de beschikking krijgt over de verklaringen waarop een beroep wordt gedaan. Tot zolang wordt verzocht voor de motivering van het bezwaar uitstel te verlenen. Vooralsnog wordt het standpunt ingenomen dat de aanslag waartegen bezwaar dient te worden vernietigd.’
3.3
… De hiervóór in 3.1 aangehaalde inhoud van het bezwaarschrift laat geen andere uitleg toe dan dat belanghebbende heeft doen blijken dat zij met de Inspecteur van mening verschilde over de juistheid van stellingen die de Inspecteur ten grondslag had gelegd aan zijn bevinding dat belanghebbende in het onderhavige tijdvak te weinig omzetbelasting had voldaan. Hierin ligt onmiskenbaar besloten een grond voor het maken van bezwaar tegen de naheffingsaanslag. Nu artikel 6:5, lid 1, letter b, Awb geen eisen stelt aan de gefundeerdheid van de motivering van een bezwaar, heeft het Hof ten onrechte een verzuim ais in die bepaling bedoeld aanwezig geacht. ’
Uit het door GBLT ingediende verweerschrift en verzetschrift blijft ook dat door GBLT niet wordt geëist dat er een gefundeerde motivering van het bezwaar wordt ingediend. Uit het door rechtbank Overijssel aangehaalde arrest van de Hoge Raad blijkt duidelijk dat eiser van mening was dat de aanslag vernietigd diende te worden. In de onderhavige procedure is volstrekt onduidelijk wat de bedoeling van het bezwaar is. Duidelijk is wel dat belanghebbende het niet eens is met de WOZ-waarde, maar of belanghebbende van mening is dat de waarde hoger of lager moet zijn, is volstrekt onduidelijk. De geschetste situatie in het arrest is hierdoor niet vergelijkbaar met de onderhavige procedure. De rechtbank heeft de uitspraak onzes inziens onjuist gemotiveerd.
3. Proceskosten
Gelet op het vorenstaande, stelt GBLT zich op het standpunt dat de rechtbank GBLT ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten van eiser.
Subsidiair, ingeval uw college het standpunt van de rechtbank volgt betreffende de ontvankelijkheid van het bezwaar, kan GBLT zich vinden in de proceskosten zoals vastgesteld in de uitspraak op verzet, namelijk € 379,50 zijnde 1 punt, wegingsfactor 0,5. Het verzet is op dat punt gegrond verklaard, waarbij rekening is gehouden met het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022 (ECLI :NL:HR:2022:752).
4. Conclusie
Voor de behandeling van het bezwaar is het essentieel om te weten welke bedoeling belanghebbende heeft met het indienen van het bezwaarschrift nu sinds 1 oktober 2015 bezwaar kan worden gemaakt tegen een te hoge dan wel een te lage WOZ-waarde. Daarom moet in het bezwaar volgens GBLT worden vermeld of de waarde te hoog ofte laag is. Indien deze informatie ontbreekt, moet belanghebbende in de gelegenheid worden gesteld dit verzuim te herstellen en daarbij wordt gewezen op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar indien er geen aanvulling op het bezwaar volgt. In de onderhavige procedure is belanghebbende twee maal verzocht het bezwaar nader te motiveren en is gewezen op het risico dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Een reactie is niet ontvangen.
GBLT stelt zich op het standpunt dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard;
Het beroep van belanghebbende hiertegen is door de rechtbank Overijssel ten onrechte kennelijk gegrond verklaard en;
Het door GBLT ingediende verzetschrift is door de rechtbank Overijssel ten onrechte ongegrond verklaard (met uitzondering van de proceskostenveroordeling).
GBLT verzoekt de Hoge Raad uitspraak te doen en de uitspraak op het verzet te vernietigen, het beroep van eiser ongegrond te verklaren, en daarmee mijn beslissing van 1 september 2021 in stand te laten.
Hoogachtend,
Het dagelijks bestuur van GBLT,
Namens deze,