Einde inhoudsopgave
Bedrijfsopvolging bij natuurlijke personen (FM nr. 141) 2013/4.2.3.2.a
4.2.3.2.a Werking bepaling
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk, datum 01-09-2013
- Datum
01-09-2013
- Auteur
Dr. Y.M Tigelaar-Klootwijk
- JCDI
JCDI:ADS344237:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
Voetnoten
Voetnoten
MvT, Kamerstukken II 1958/59, 5380, nr. 3, blz. 37. De regering verwijst hier naar HR 18 juni 1952, B. nr. 9238, betrekking hebbende op een geval waarin door het overlijden van de echtgenote van de ondernemer met wie hij in gemeenschap van goederen gehuwd was, een gedeelte van het ondernemingsvermogen erfrechtelijk overging op de kinderen uit het huwelijk. Blijkens het arrest stond het de kinderen vrij de aanschaffingsprijs van hun aandeel in de activa te stellen op het bedrag dat door hen zou zijn betaald, indien zij dit aandeel hadden verworven krachtens een normale overeenkomst, waarbij de waarde op zakelijke wijze is bepaald. Zodoende zouden stille reserves buiten de belastingheffing kunnen blijven.
Zie ook Schuver (2005), paragraaf 3.3.3.a. Gubbels in Van Vijfeijken e.a. (2007), paragraaf 4.3.6.2.3 is daarentegen van mening dat het rechtstreeks voortzetten impliceert dat de voortzetter ook ondernemer moet zijn. Overigens wordt art. 3.3, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 in art. 3.63Wet IB 2001 wel expliciet genoemd. Art. 3.63 Wet IB 2001 betreft evenwel een doorschuiffaciliteit die per 1 januari 2001 inhoudelijk grotendeels gewijzigd is, waarin tevens het nieuwe art. 3.3, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 is verwerkt. Dit geldt niet voor art. 3.59 en 3.62 Wet IB 2001. Deze bepalingen zijn op de doorschuiving van de oudedagsreserve na inhoudelijk niet gewijzigd ten opzichte van de Wet IB 1964.
MvT, Kamerstukken II 1958/59, 5380, nr. 3, blz. 38 r.k. Dit blijkt overigens ook uit art. 3.59, derde lid, Wet IB 2001.
Als de oudedagsreserve evenwel afneemt, mag toch de stakingsaftrek worden toegepast (art. 3.79, eerste lid, onderdeel b, Wet IB 2001).
In paragraaf 3.2.4.3.a is aan de orde geweest dat bij ontbinding van een huwelijksgemeenschap waartoe het vermogen van een onderneming behoort een fictief stakingsmoment wordt aangenomen (art. 3.59, eerste lid, Wet IB 2001).1 Op grond van het tweede lid van art. 3.59 Wet IB 2001 kan de belastingclaim worden doorgeschoven, mits de onderneming rechtstreeks wordt voortgezet of mede wordt voortgezet. Aangezien in de wettekst wordt gesproken over het voortzetten van de onderneming, geldt het tweede lid van art. 3.59 Wet IB 2001 naar mijn mening ook voor degenen die op grond van art. 3.3 Wet IB 2001 onder het winstbegrip worden gebracht (zoals medegerechtigden).2 In tegenstelling tot andere doorschuifbepalingen is doorschuiving bij rechtstreeks voortzetten verplicht (art. 3.59, tweede lid, Wet IB 2001). De doorschuifbepaling geldt niet alleen voor stille reserves maar ook voor fiscale reserves.3 Op grond van het derde lid van art. 3.59 Wet IB 2001 kan de oudedagsreserve, onder voorwaarden, overgaan op de langstlevende echtgenoot of gewezen echtgenoot.4 Zie voor een beoordeling van deze bepaling het slot van paragraaf 4.2.2.4.