HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342.
Hof Den Haag, 11-05-2021, nr. 2200376119
ECLI:NL:GHDHA:2021:856
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
11-05-2021
- Zaaknummer
2200376119
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:856, Uitspraak, Hof Den Haag, 11‑05‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0412
Uitspraak 11‑05‑2021
Inhoudsindicatie
Tbs met dwangverpleging voor pogingen moord en bedreigingen. Artt. 45, 285 en 289 Sr. Veroordeling wegens drie pogingen tot moord en twee bedreigingen op Bevrijdingsdag 2018 in Den Haag, achter station Hollands Spoor. Vrijspraak terroristisch oogmerk overeenkomstig vordering Openbaar Ministerie. Overwegingen ten aanzien van voorbedachte raad. Geestelijke stoornis van de verdachte kan daarvoor contra-indicatie zijn. De verdachte is (volledig) ontoerekeningsvatbaar en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, met oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging. Beslissingen omtrent vorderingen tot schadevergoeding, onder andere shockschade.
Partij(en)
Rolnummer: 22-003761-19
Parketnummers: 09-827234-18, 09-766056-18 en 09-837270-18
Datum uitspraak: 11 mei 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 juli 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1986,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam.
Inhoudsopgave
Het hof zal in dit arrest de volgende onderwerpen behandelen:
Onderzoek van de zaak blz. 3
Procesgang blz. 3
Tenlastelegging blz. 3
Vordering van de advocaat-generaal blz. 5
Het vonnis waarvan beroep blz. 5
Vrijspraak blz. 5
Bewezenverklaring blz. 6
(Bewijs)overwegingen blz. 8
8.1 Inleiding
8.1.1. De aanloop
8.1.2. Het ontslag en de delicten
8.1.3. De verklaringen van de verdachte
8.1.4. Standpunten partijen ten aanzien van de
feiten
8.2 Voorbedachte raad
8.2.1. Juridisch kader
8.2.2. Gevoerd verweer
8.2.3. Overwegingen hof
8.2.4. Vaststelling feiten en omstandigheden ten
aanzien van de voorbedachte raad
8.2.5. Rol stoornis
8.2.6. Andere contra-indicaties?
8.2.7. Oordeel hof
9. Bewijsvoering blz. 16
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde blz. 17
11. Strafbaarheid van de verdachte blz. 17
11.1 Toerekenen
11.1.1 Inleiding
11.2 De toerekening in concreto
11.2.1. De verklaringen van de verdachte
11.2.2. Gedragskundig onderzoek
11.2.3. Standpunten partijen
11.2.4. Oordeel hof
12. Motivering van de maatregel blz. 23
13. Vorderingen tot schadevergoeding blz. 26
13.1 Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1]
13.1.1. Betaling aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer 1]
13.2 Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 1]
13.2.1. Betaling aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer [benadeelde 1]
13.3 Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2]
13.3.1. Betaling aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer 2]
13.4 Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 2]
13.5 Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 3]
13.5.1. Betaling aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer 3]
13.6 Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 3]
13.6.1. Betaling aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer [benadeelde 3]
13.7 Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 4]
13.7.1. Betaling aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer 4]
13.8 Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 5]
13.8.1. Betaling aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer 5]
13.9 Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 6]
13.9.1. Betaling aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer 6]
14. Wettelijke rente ten aanzien van de vorderingen
benadeelde partijen blz. 52
15. Proceskosten ten aanzien van de vorderingen van de
benadeelde partijen blz. 52
16. Beslag blz. 53
17. Toepasselijke wettelijke voorschriften blz. 53
18. Beslissing blz. 54
In het hiernavolgende zullen de slachtoffers, benadeelde partijen en/of aangevers steeds met hun initialen worden aangeduid.
De twee advocaten-generaal en de twee raadslieden die in deze zaak in hoger beroep ter terechtzitting hebben opgetreden zullen steeds aangeduid worden als “de advocaat-generaal” respectievelijk “de verdediging”.
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 09-766056-18 tenlastegelegde vrijgesproken. Ter zake van het in de zaak met parketnummer
09-827234-18 onder 1 (poging moord), 2 (poging moord), 3 (poging moord) en 4 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 09-837270-18 tenlastegelegde is de verdachte in eerste aanleg ontslagen van alle rechtsvervolging en is gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de inbeslaggenomen voorwerpen is beslist zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
3. Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-827234-18: 1.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1], al dan niet met een terroristisch oogmerk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in de nek en/of in het hoofd en/of in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 2], al dan niet met een terroristisch oogmerk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in het hoofd en/of nek/hals en of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 3], al dan niet met een terroristisch oogmerk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de keel en/of hals heeft gesneden, althans in het lichaam van [slachtoffer 3] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer 4] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door met een (bebloed) mes achter die [slachtoffer 4] aan te lopen en/of een (bebloed) mes dreigend aan die [slachtoffer 4] te tonen;
Zaak met parketnummer 09-837270-18:
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer 6] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, nadat verdachte een ander persoon had neergestoken, met een mes in zijn hand achter die [slachtoffer 6] aan te lopen en/of strak in het gezicht aan te kijken;
Zaak met parketnummer 09-766056-18: hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer 5] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, nadat verdachte een andere persoon die zich naast die [slachtoffer 5] bevond had neergestoken, (vervolgens) met een (bebloed) mes achter die [slachtoffer 5] aan te lopen.
4. Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bestanddelen ‘met een terroristisch oogmerk’ en ‘met een terroristisch misdrijf’ en dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 (poging moord), 2 (poging moord), 3 (poging moord) en 4 tenlastegelegde, in de zaak met parketnummer 09-837270-18 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 09-766056-18 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, alsmede dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de inbeslaggenomen messen zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de overige inbeslaggenomen voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte.
5. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
6. Vrijspraak
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-766056-18 is tenlastegelegd.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder ook camerabeelden, blijkt dat de aangever [slachtoffer 5] naast het latere slachtoffer [slachtoffer 2] op een loungebank zat op een terras op het moment dat de verdachte aan kwam lopen. De verdachte is direct en gericht op [slachtoffer 2] gaan insteken, en lijkt daarbij in het geheel geen oog te hebben voor [slachtoffer 5]. Laatstgenoemde sprong op het moment dat de verdachte begon met steken direct op, en rende het café in. Toen de verdachte even later met een stoel in de hand in de deuropening van het café verscheen, een paar stappen naar binnen deed en zich richtte tot [slachtoffer 4] en de andere personeelsleden van het café, was [slachtoffer 5] op de beelden niet meer te zien. Hij sluit zelf niet uit dat hij op dat moment boven was.
Hoewel deze situatie voor [slachtoffer 5] zonder meer zeer beangstigend moet zijn geweest, kan niet bewezen worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het bedreigen van – specifiek – [slachtoffer 5]. Dit feit is dan ook niet bewezen, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
7. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 09-837270-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 09-827234-18: 1.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1], al dan niet met een terroristisch oogmerk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in de nek en/of in het hoofd en/of in het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 2], al dan niet met een terroristisch oogmerk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen in het hoofd en/of de nek/hals en of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 3], al dan niet met een terroristisch oogmerk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de keel en/of de hals heeft gesneden, althans in het lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer 4] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door met een (bebloed) mes achter die [slachtoffer 4] aan te lopen en/of een (bebloed) mes dreigend aan die [slachtoffer 4] te tonen;
Zaak met parketnummer 09-837270-18:
hij op of omstreeks 05 mei 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer 6] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door, nadat verdachte een ander persoon had neergestoken, met een mes in zijn hand achter op die [slachtoffer 6] aan af te lopen en/of hem strak in het gezicht aan te kijken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
8. (Bewijs)overwegingen
8.1
Inleiding
Op 5 mei 2018 heeft de verdachte in Den Haag drie slachtoffers met een mes gestoken en hen ernstige verwondingen toegebracht. Zij bevonden zich in hun vrije tijd op de Leeghwaterkade en de Fijnjekade aan het water in de omgeving van de Haagse Hogeschool. Als gevolg van snel en doortastend optreden van omstanders en hulpdiensten hebben zij het overleefd. De slachtoffers en ook hun naasten ondervinden nog dagelijks de ernstige lichamelijke en psychische gevolgen van deze steekpartij. Drie jaar na dato hebben zij hun dagelijks leven nog niet kunnen oppakken. De ontwrichting is enorm.
De politie was snel ter plaatse en heeft de verdachte neergeschoten en aangehouden. De indrukwekkende beelden daarvan zijn in de media vertoond. De verdachte riep bij zijn aanhouding - zittend op de straat en met het bebloede mes nog in zijn hand - Allah aan. Tegen de achtergrond van al dan niet recente aanslagen in Europa denkt men bij het zien van deze beelden aan een terroristisch misdrijf. Aan de verdachte is ook drie keer poging moord “met een terroristisch oogmerk” tenlastegelegd. In hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie echter geconcludeerd dat daarvan geen sprake is geweest gelet op de juridische betekenis van dat begrippenpaar.
Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de slachtoffers indrukwekkende verklaringen afgelegd. De slachtoffers leven met vele vragen. Zoals: waarom heeft de verdachte onverwacht drie mensen neergestoken? Heeft hij juist mij gepakt of is mij dit puur toevallig ten deel gevallen? Is de verdachte wel een verwarde man?
Het hof kan deze vragen niet volledig beantwoorden. Het zal wel uiteen zetten tegen welke achtergrond de verdachte tot zijn daden is gekomen. Daarbij zal het hof de rapportages bespreken van de gedragsdeskundigen die hebben geconcludeerd dat de verdachte psychotisch was. Het hof zal nagaan wat dit betekent voor bepaalde bestanddelen van het tenlastegelegde en beoordelen in hoeverre de verdachte – gelet op zijn psychische toestand – juridisch verantwoordelijk is voor de steekpartij. Ten slotte zal het hof de verzochte financiële tegemoetkoming aan de slachtoffers beoordelen. Deze oordelen van het hof zullen niet meer dan een kleine pleister op de wonde kunnen zijn en misschien zelfs dat niet.
8.1.1.
De aanloop
De verdachte is op [geboortedag] 1986 geboren in [geboorteplaats] (Syrië). Hij heeft na de middelbare school zijn dienstplicht vervuld en heeft vervolgens gewerkt, onder meer in bars en nachtclubs. In 2014 is hij met zijn broer uit Syrië vertrokken. Zij zijn na een barre tocht uiteindelijk vanuit Libië met een boot naar Italië gevaren en vervolgens in Nederland aangekomen. Vanaf mei 2014 hebben zij in verschillende asielzoekerscentra verbleven. Zij hebben een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen. Vanaf februari 2015 betrokken zij een woning in Den Haag.
De verdachte heeft zich tegen de zin van zijn moeder en broer ingezet om zijn vader en zus via dezelfde route vanuit Syrië naar Nederland te halen. Op 8 augustus 2015 kapseisde het schip waarop zij met zevenhonderd vluchtelingen zaten voor de Libische kust. Verdachtes zus is uit zee gered, maar zijn vader is verdronken.
De verdachte voelde zich daar schuldig over. Hij begon zich te isoleren. Hij is veel alcohol gaan drinken en weed gaan roken. Vanaf 27 november 2015 tot en met
13 januari 2016 heeft de verdachte psychiatrische behandeling ondergaan bij i-Psy, maar is hij daar op een gegeven moment niet meer komen opdagen. Hij werkte aan zijn inburgeringscursus, deed vrijwilligerswerk en volgde salsalessen. In de zomer van 2017 heeft de verdachte op Scheveningen bij een strandtent gewerkt. Eind september 2017 kwam hij thuis te zitten.
De verdachte werd somberder en vanaf ongeveer december 2017 meende hij te merken dat hij op straat werd achtervolgd door de vrijmetselaren en duivelaanbidders. Zij bezochten en vervuilden zijn woning als hij er niet was. Overdag gaven zij hem aanwijzingen door het gebruik van de kleur rood. De verdachte meende dat hij werd afgeluisterd. De verdachte heeft van dit alles melding gedaan bij de politie. De verdachte heeft in december 2017 foto’s met zijn telefoon gemaakt van mensen die hem in zijn beleving bespioneerden en van voorwerpen – zoals een geparkeerde rode auto - waarmee deze mensen hem tekens gaven.
De verdachte werd door deze hallucinaties heel angstig en liep met een mes op zak. Hij zocht zijn heil in het geloof. Als tegenwicht tegen de duivelaanbidders begon hij met bidden. De verdachte is op 8 december 2017 aangemeld bij de crisisdienst van Parnassia in Den Haag en hij werd thuis bezocht door een psychiater.
Op 8 januari 2018 is de verdachte opnieuw bezocht door de crisisdienst van Parnassia. De arts constateerde achtervolgings- en betrekkingswanen. De verdachte stond niet open voor zorg van een psychiater of psycholoog. Bij een huisbezoek op 16 januari 2018 aan de verdachte constateerde de arts van Parnassia dat de verdachte psychotisch overkwam. De verdachte wees de arts op een collegezaal aan de overkant van de straat. Daar zag de verdachte een soort oog. Hij zei dat hij in de gaten werd gehouden. Bij een huisbezoek van een psychiater op
1 februari 2018 vertelde de verdachte dat de mensen die hem achtervolgden hem tot bekering wilden dwingen. Hij probeerde zich aan de religieleer te houden om de kwaadwillende mensen af te weren.
Op 2 februari 2018 heeft de verdachte de inventaris uit zijn appartement op straat gegooid. Hij is aangehouden en op 4 februari 2018 in bewaring gesteld. Hij is vervolgens opgenomen in het Klinisch Centrum Acute Psychiatrie van Parnassia. Volgens de kliniek was sprake van een paranoïde psychotisch toestandsbeeld. De verdachte verklaarde dat hij zijn spullen uit huis heeft gegooid omdat deze vies waren gemaakt door de onbekende mensen die hem achtervolgden en thuis hadden bezocht. Hij had geen ziekte-inzicht en -kennis. In de weken die volgden zagen de behandelaars een psychotische man met een nieuwe preoccupatie met het geloof. Er waren geen duidelijke aanwijzingen voor radicalisering.
8.1.2.
Het ontslag en de delicten
Na behandeling met antipsychotica stelde een arts van Parnassia op 5 april 2018 vast dat de verdachte geen psychotische indruk meer maakte. Voorzien van medicatie werd de verdachte op 6 april 2018 ontslagen. De familie maakte zich ernstige zorgen maar slaagde er niet in (opnieuw) professionele hulp in te schakelen voor de verdachte. Op 23 april 2018 werd zijn naturalisatieverzoek afgewezen. Op 2 mei 2018 heeft de verdachte bij een dumpstore een nieuw inklapbaar mes gekocht. De dag erop is hij met dat mes naar de Nieuwe Kerk in Den Haag gegaan, naar eigen zeggen om te checken of dit de plaats was waar de duivelaanbidders bijeenkwamen. De deur werd niet open gedaan. Op 5 mei 2018 is de verdachte met het mes in zijn broekzak vanaf de moskee bij station Hollands Spoor naar het gebied rond de Haagse Hogeschool gelopen. Op camerabeelden is te zien dat hij onderweg constant vuil van de weg opraapt en in de afvalbak gooit. Bij het Leeghwater aangekomen nam hij plaats op een bankje. Kort daarop heeft de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 2] die op een terras zat neergestoken. Ook bedreigde hij een medewerker van het café. Vervolgens heeft hij [slachtoffer 1] neergestoken die even verderop stil stond op zijn fiets, waarna hij nog een omstander heeft bedreigd. Ten slotte heeft hij [slachtoffer 3] die op zijn telefoon keek van achteren in de keel gestoken/gesneden. De verdachte is steeds rustig verder gelopen totdat hij door de politie werd neergeschoten.
8.1.3.
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft in zijn vele verhoren van begin af aan bekend personen te hebben (neer)gestoken. Zijn verklaring is in de loop van de tijd wel anders gaan luiden als het gaat om de reden waarom hij dat heeft gedaan. In grote lijnen was er eerst de verklaring dat de druk van de duivelaanbidders zo groot werd dat hij zich uiteindelijk moest verweren tegen hen, en daarna de verklaring dat hij op 5 mei 2018 ineens en spontaan heeft gehandeld in opdracht van een kraai. Hierna zal het hof op deze verklaringen terugkomen.
8.1.4.
Standpunten partijen ten aanzien van de feiten
Ten aanzien van de drie impliciet subsidiair tenlastegelegde pogingen doodslag en de bedreiging van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] is geen verweer gevoerd. De verdediging en de advocaat-generaal waren het erover eens dat de bestanddelen “terroristisch oogmerk” noch “een terroristisch misdrijf” in de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. Wel heeft de verdediging verweer gevoerd ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde voorbedachte raad.
8.2
Voorbedachte raad
8.2.1.
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'met voorbedachten rade' in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat een verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.1.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat in geval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte daarvan gebruik heeft gemaakt en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.2.
8.2.2.
Gevoerd verweer
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de impliciet primair tenlastegelegde pogingen tot moord, nu niet bewezen kan worden dat van voorbedachte raad sprake is geweest. De verdediging heeft hieraan ten grondslag gelegd dat geen sprake was van een vooropgezet plan, maar dat het handelen van de verdachte een rechtstreeks gevolg is geweest van een opwelling die zijn oorsprong vond in wanen met religieuze inbedding. Dat de verdachte volgens deskundigen op dat moment in een psychose verkeerde is een contra-indicatie. Ook aan de andere in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde contra-indicaties is voldaan. Hierbij dient uitgegaan te worden van de verklaringen die de verdachte later, nadat hij dwangmedicatie kreeg3., heeft afgelegd, namelijk dat hij een mes bij zich droeg om zich te beschermen en dat hij op 5 mei 2018 ineens en volstrekt willekeurig een paar mensen heeft gestoken toen een kraai hem daartoe opdracht gaf.
8.2.3.
Overwegingen hof
De verdachte is (ook) in hoger beroep onderzocht door een forensisch psychiater en – psycholoog. Zij hebben vastgesteld dat de verdachte – waarschijnlijk vanaf december 2017 - lijdt aan schizofrenie en dat ten tijde van de tenlastegelegde feiten sprake was van een ernstige paranoïde psychose met achtervolgingswanen4.. Op de stoornis, en wat die betekent voor de toerekening van de feiten aan de verdachte zal het hof hierna, bij “strafbaarheid van de verdachte”, uitgebreid terugkomen.
De verdachte is in het opsporingsonderzoek vaak (achttien maal) gehoord. Hij heeft daarbij, bij de rechter-commissaris en zowel ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaringen afgelegd. Hierbij heeft hij, zoals hiervoor aangegeven, naarmate de tijd verstreek wisselend verklaard over zijn drijfveren ten aanzien van de tenlastegelegde feiten en de aanloop daarnaartoe.
Net als de rechtbank en anders dan de verdediging ziet het hof aanleiding uit te gaan van de verklaringen die de verdachte het kortst na de feiten op 5 mei 2018 heeft afgelegd. Ter terechtzitting in eerste aanleg hebben de deskundigen verklaard over het verschijnsel van ego-syntoon en ego-dystoon verklaren van iemand die in een psychose verkeert of heeft verkeerd. Dit komt erop neer dat diens aanvankelijke verklaring nog past bij de belevingen van het gedrag vanuit de psychose, maar later - na bijvoorbeeld medicatie – niet meer. De verklaring wordt dan aangepast om het gedrag vanuit de dan bestaande beleving verklaarbaar te maken. Dit verschijnsel, waarover de deskundigen ter terechtzitting in hoger beroep hebben verklaard dat dit bij de verdachte ten grondslag kan hebben gelegen aan zijn wisselende verklaringen, maakt dat de eerst afgelegde verklaringen van de verdachte zich het beste lenen (enig) inzicht te verkrijgen in de drijfveren van de verdachte ten tijde van en voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten.
8.2.4.
Vaststelling feiten en omstandigheden ten aanzien van de voorbedachte raad
Uit de verklaringen die de verdachte op 6 mei 2018 en op 1 juni 2018 bij de politie en op 7 mei 2018 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd volgt dat de verdachte een aantal dagen voor 5 mei 2018 een mes heeft gekocht om daarmee mensen te steken. Hij wilde mensen steken omdat hij al een aantal maanden door duivelaanbidders werd achtervolgd, zij in zijn huis kwamen wanneer hij weg was en zij hem steeds meer onder druk zetten. Zij wilden hem van zijn geloof afbrengen en naar het pad van de duivel brengen. De duivelaanbidders waren op 18 december 2017 in zijn leven gekomen. Ze hielden hem in de gaten en de verdachte zag daarvan bewijzen, zoals rode en blauwe lichten, als ogen die hem in de gaten hielden.
Tegenover familie en vrienden maar ook op Facebook heeft de verdachte in de periode dat hij naar eigen zeggen werd geplaagd door duivelaanbidders gesproken over de last die hij daarvan ondervond. Zo is er een filmpje dat hij op
30 januari 2018 heeft gepost op Facebook, waarin hij onder meer zegt dat ze in zijn huis geweest zijn, ze vieze oorstokjes achterlaten en deze gasten satanaanbidders zijn, en dat hij meer dan 50 mensen uit Facebook heeft verwijderd omdat ze de satan aanbidden. De verklaringen van de verdachte dat hij achtervolgd werd en dat hij zaken zag waaruit hij afleidde dat hij gevolgd of geobserveerd werd, vindt verder ondersteuning in de door hem gemaakte foto’s, zoals aangetroffen op zijn telefoon. Vanaf december 2017 heeft de verdachte vele foto’s gemaakt vanuit het raam van zijn woning met als afbeelding aldaar passerende personen, geparkeerde motorvoertuigen, openbare straatverlichting en ander lamplicht. Ook fotografeerde de verdachte zijn meterkast waarin een rood led-lampje brandde. De aankoop van een mes een aantal dagen voor 5 mei 2018 wordt ondersteund door onder andere transactiegegevens van de bankrekening van de verdachte op 2 mei 2018.
Uit de verklaringen van de verdachte blijkt verder dat de druk de verdachte te groot werd en dat daarom het plan in hem is opgekomen om mensen te steken. Het mes heeft hij gekocht voor de uitvoering van dit plan. Met dit mes is hij in de dagen voor 5 mei 2018 tweemaal naar de Nieuwe Kerk in Den Haag gegaan om daar mensen te gaan steken en te doden. Volgens de verdachte was dit de tempel van de duivelaanbidders. Omdat niemand de deur voor hem heeft opengedaan, kon hij niet naar binnen en het is toen niet gelukt zijn plan uit te voeren. Uiteindelijk heeft hij op 5 mei 2018 drie willekeurige mensen – die hij aanzag voor duivelaanbidders - neergestoken in de hoop daarna door de politie te worden doodgeschoten. Door dood te gaan zou hij van de druk van de duivelaanbidders af zijn.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte het vooropgezette plan had de slachtoffers van het leven te beroven. De druk om aan de duivelaanbidders te ontkomen was inmiddels zo groot geworden dat de verdachte hieraan alleen nog maar kon ontsnappen door de dood door politiekogels te zoeken. Dit plan was in elk geval ontstaan toen hij op 2 mei 2018 met dit doel een nieuw mes kocht.
Het hof leidt uit voorgaande feiten en omstandigheden af dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Aldus is het handelen van de verdachte niet het gevolg geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat in dit geval de gedachten van de verdachte voor buitenstaanders wellicht onbegrijpelijk waren maakt dit niet anders.
8.2.5.
Rol stoornis
Een geestelijke (of: psychische) stoornis behoeft niet aan voorbedachte raad in de weg te staan5.. Het hof ziet in de huidige, hiervoor weergegeven stand van de rechtspraak van de Hoge Raad over voorbedachte raad geen aanleiding dit uitgangspunt te verlaten6..
Het hof acht het – met de verdediging - niet uitgesloten dat een geestelijke stoornis betekenis kan toekomen in de sfeer van de hiervoor besproken contra-indicaties. Met name in gevallen waarin de (enkele) vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden een belangrijke aanwijzing voor de voorbedachte raad vormt, kan een stoornis ertoe leiden dat de conclusie, dat een verdachte tevoren heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven, niet gerechtvaardigd is.
In het onderhavige geval gaat het niet alleen om de vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden, maar zijn er – zoals hiervoor aangegeven - ook andere en in de bewijsmiddelen verankerde feiten en omstandigheden die wijzen op daadwerkelijk beraad, zoals de verklaring van de verdachte zelf en de aanschaf van een mes.
Verder geldt dat ondanks de psychotische toestand van de verdachte op 5 mei 2018 er geen aanknopingspunten zijn dat deze stoornis (bijvoorbeeld) een plotselinge, hevige drift heeft doen ontstaan. In het voorgaande is uitgelegd dat de verdachte in zijn waanideeën nog steeds in staat was volgens een vooraf gemaakt plan te handelen, ook al berustte dat plan op deels onnavolgbare wanen. In de gedragskundige rapportages ziet het hof evenmin aanleiding te concluderen dat de stoornis zodanig was dat geen sprake meer kan zijn van de mogelijkheid tot beraad.
8.2.6.
Andere contra-indicaties?
In het voorgaande is uitgelegd waarom het hof niet uitgaat van de later door de verdachte afgelegde verklaringen. Nu de verdediging deze verklaringen, waarbij een kraai de verdachte op 5 mei 2018 opeens opdracht gaf aan te vallen ten grondslag heeft gelegd aan haar stelling dat van (alle drie) in de rechtspraak van de Hoge Raad aangehaalde contra-indicaties sprake was, faalt het betoog reeds om die reden.
8.2.7.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht de in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde pogingen tot moord bewezen.
9. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
10. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 4 bewezenverklaarde en het in de zaak met parketnummer
09-837270-18 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
meermalen gepleegd.
11. Strafbaarheid van de verdachte
Zoals hiervoor vermeld is een van de vragen die in deze zaak centraal staat de vraag of het bewezenverklaarde aan de verdachte toegerekend kan worden.
Het hof zal hieraan eerst inleidende beschouwingen wijden.
11.1
Toerekenen
11.1.1.
Inleiding
De vraag of strafbare gedragingen ook kunnen worden toegerekend aan een verdachte die lijdt aan een psychische stoornis laat zich niet altijd eenvoudig beantwoorden. Een eenduidig en helder criterium om te toetsen of er sprake is van een zodanige stoornis dat die aan bestraffing in de weg staat is in wet noch jurisprudentie voorhanden; in de literatuur doen uiteenlopende opvattingen opgeld. Het cognitieve aspect en het wilsaspect worden – met accentverschillen - vrijwel altijd van belang geacht: heeft de dader de capaciteiten om de betekenis van zijn gedrag voldoende te beseffen en kan hij krachtens dat inzicht zijn wil bepalen? Geen hard vereiste is dat de verdachte vanwege een psychische stoornis niet kon begrijpen dat het feit wederrechtelijk was. Immers: soms wordt voor een in de beleving van een dader ernstiger kwaad voorkomen door voor het mindere kwaad te kiezen.7.Met andere woorden: een dader kan inzien dat zijn gedraging wederrechtelijk is, maar daar toch en zelfs vol overtuiging voor kiezen, namelijk als onder invloed van een ernstige psychische stoornis de beleving van de wereld ernstig is vervormd en binnen dat kader zich een hoger of ander doel opdringt aan de dader. De hier beschreven aspecten, ook wel samen te vatten als “kunnen en willen” zijn overigens te onderscheiden, maar niet (geheel) van elkaar gescheiden. Beide kunnen wortelen in eenzelfde stoornis en ze huizen in één persoon; de wijze waarop die persoon over zijn ‘beleving’ van de wereld en zijn gedragingen communiceert met anderen (en mogelijk ook als hij reflecteert op zijn daden) kunnen door die stoornis ernstig beïnvloed zijn.
De rechter zal in het concrete geval telkens aan de hand van voorhanden feiten en omstandigheden moeten onderzoeken of sprake is van een zodanige psychische stoornis dat de geestesgesteldheid van de verdachte in de weg staat aan een mogelijke bestraffing, waarbij uiteraard een belangrijke rol is weggelegd voor de rapportage van gedragsdeskundigen.
11.2.
De toerekening in concreto
11.2.1.
De verklaringen van de verdachte
In de onderhavige zaak heeft het hof, om een eerste aanknopingspunt te vinden voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, diens uitlatingen en verklaringen bestudeerd. Meteen springt in het oog dat die verklaringen weinig houvast bieden. Aanvankelijk zegt de verdachte zowel tegen de politie als tegen de rechter-commissaris dat hij mensen wilde steken en zelf doodgeschoten wilde worden door de politie. Hij zou dan als martelaar naar het paradijs gaan. Dit zijn op zichzelf verklaringen die religieus en cultureel wel kunnen worden geduid. Maar als de verdachte over de specifieke aspecten van zijn geloofs- en werkelijkheidsbeleving spreekt, zijn zijn uitlatingen voor buitenstaanders en niet-deskundigen slechts te begrijpen als een weergave van een psychotische wereld waarin de verdachte verkeert. Daarin wordt hij – naar zijn beleving dus - al maanden achtervolgd door duivelaanbidders, satanisten die willen dat hij van godsdienst verandert, die hem hebben geruïneerd, zijn huis hebben verwoest en ervoor hebben gezorgd dat hij in Parnassia terecht kwam. Hij draagt al veel langer een mes bij zich ter verdediging. Alhoewel Allah hem lijkt te hebben uitverkoren en hij tekens ontvangt van diens nabijheid, bespeurt hij ook de aanwezigheid van de satanaanbidders die vieze dingen in zijn huis achterlaten en hem ook buiten achtervolgen. Op sommige momenten lijkt hij in een kraai Allah te zien en op andere momenten de duivel. Zijn wereld lijkt gevuld met symbolen die alleen hij kan benoemen en met elkaar – op wisselende wijze - in verband kan brengen en die binnen zijn verwrongen beleving de macht lijken over te nemen. Dat hij een wereld bevolkt met duivel(aanbidder)s zag, en dat hij op enig moment toestemming van Allah meende te hebben gekregen om metterdaad te steken is onnavolgbaar. De communicatie tussen de verdachte en anderen is in elk geval ernstig verstoord.
11.2.2.
Gedragskundig onderzoek
Ook de gedragsdeskundigen die zijn ingeschakeld constateren die verstoorde communicatie. Zij signaleren de inconsistenties in verdachtes’ verklaringen, en relateren die ook aan de wijze waarop de verdachte feiten en omstandigheden voor zichzelf tracht te ‘verklaren’. Deze miscommunicatie past bij de door hen gediagnosticeerde ernstige psychische stoornis, te weten schizofrenie. Wat de onderzoekers betreft is er geen aanleiding om simulatie of aggravatie (zijn stoornis erger doen voorkomen dan die is) te vermoeden bij de verdachte8..
Zij schetsen, zowel in hun rapportage ten behoeve van de terechtzitting in eerste aanleg als in de latere aanvullende rapportage dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in een ernstige paranoïde psychose verkeerde met achtervolgingswanen, die qua inhoud sterk ingebed was in zijn culturele, religieuze context, passend bij schizofrenie. Ook voor de gedragsdeskundigen is het niet mogelijk exact vast te stellen wat zich afspeelde in de psyche van de verdachte ten tijde van het plegen van de delicten, maar vast staat volgens hen dat zijn realiteitstoetsing op dat moment ernstig gestoord was. Volgens hen zijn er globaal twee delictscenario’s denkbaar: “Een meer proactief en planmatig scenario, op basis van de politieverklaringen zou betrokkene onder ervaren toenemende druk, voortvloeiende vanuit zijn paranoïde wanen, overgegaan zijn tot actie. Bewapend met een mes is hij enkele dagen voor het tenlastegelegde naar de “tempel” (kerk) van zijn vermeende achtervolgers gegaan om verhaal te halen, maar de deur van de kerk was op slot. Onder invloed van agressieve impulsen, stemmen of gedachten waar hij geen weerstand meer aan kon bieden heeft hij het tenlastegelegde gepleegd. Een tweede, meer angstig en impulsief scenario is dat betrokkene onder invloed van visuele en/of auditieve hallucinaties (het volgen van de aanwijzingen van een kraai) overgegaan is tot het plegen van het tenlastegelegde.”
De deskundigen hebben gewezen op de bij de stoornis passende miscommunicatie tussen de verdachte en zijn omgeving, waarbij zijn egozwakte een rol speelt. De psychiater heeft dat in eerste aanleg ter terechtzitting als volgt verwoord: “Maar later ga je ontkennen. Ontkennen is ook een afweermechanisme om je ego te beschermen (…) [De verdachte] is voor een deel in de realiteit. Dat beseft hij en dan zijn de antwoorden ook passend bij de situatie. Die kunnen ook opportunistisch zijn (…). Hij kan normaler overkomen dan hij is, dat is passend bij een dergelijke stoornis. Hij staat voor een deel in de realiteit, ongemerkt (…). Die wisselvalligheid is passend bij deze vorm van psychose (…)”.9.
Egozwakte maakt de verdachte bijzonder beïnvloedbaar. In de diagnostische conclusies van de gedragsdeskundigen staat: “Door zijn problemen in de zelfbeleving (verminderde ego-sterkte) heeft betrokkene voortdurend moeite om zich tot anderen te verhouden en van anderen af te grenzen. Betrokkene vervloeit namelijk gemakkelijk met zijn omgeving en kan moeilijk zelfstandig beslissingen nemen. Hoewel betrokkene door het personeel [hof: van de penitentiaire inrichting] als eenling wordt beschreven is hij wel gevoelig voor groepsdynamieken. Zo identificeert hij zich met de dominante groepsleden en neemt hun gedrag over tijdens de staking [hof: op de Terroristische Afdeling (TA) in de penitentiaire inrichting] (op cel blijven tijdens de recreatie). Betrokkene stelt zich volgzaam op tegenover een medegedetineerde die voor hem zorgt, hem adviezen geeft betreffende het bidden en het vasten, maar ook hem waarschijnlijk radicaal ideologisch beïnvloedt.”10.“Vanuit zijn ernstige psychiatrische pathologie is betrokkene extra ontvankelijk voor radicale interpretaties van de islam”, concluderen zij in datzelfde rapport in hun forensisch psychiatrische beschouwing.11.Dat de verdachte zich naderhand, verblijvend op de TA, in bepaalde zin uitlaat tegenover zijn moeder en broer over zijn (geloofs)beleving en over ongelovigen, past zo bezien in het ziektebeeld en is door de deskundigen niet geduid als contra-indicatie voor het aannemen van algehele ontoerekenbaarheid ten tijde van het plegen van het feit. Voor wat betreft het gestelde over persoonlijke frustraties bij de verdachte geldt, dat de deskundigen hiervan kennis hebben genomen, en dat dat er niet toe heeft geleid dat zij een andere diagnose hebben gesteld. Nog duidelijker is geworden dat de paranoïde psychose te begrijpen is vanuit een chronisch psychiatrische stoornis, namelijk schizofrenie. De verdachte lijdt al sinds vermoedelijk december 2017 aan schizofrenie en dat is nog steeds het geval. Het advies in de aanvullende rapportage is onveranderd gebleven.
De gedragsdeskundigen adviseren, alles overziend, de verdachte het tenlastegelegde in het geheel niet toe te rekenen.
11.2.3.
Standpunten partijen
De verdediging heeft zich bij het advies van de deskundigen aangesloten om de verdachte als geheel ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het Openbaar Ministerie heeft zich kunnen vinden in het oordeel van de gedragsdeskundigen dat er sprake is van een stoornis in de vorm van een paranoïde psychose ten tijde van het tenlastegelegde. Volgens het Openbaar Ministerie kunnen de strafbare gedragingen echter nog wel gedeeltelijk aan de verdachte worden toegerekend, omdat er ook “reële, niet pathologische motieven” zijn aan te wijzen voor de strafbare gedragingen van de verdachte. In het requisitoir wordt getracht verdachtes’ verklaringen in die zin te duiden en worden genoemd zijn wens martelaar te worden, zijn persoonlijke frustraties onder meer over het feit dat zijn verzoek tot naturalisatie op 23 april 2018 was afgewezen, en zijn ‘extreme ideeën’ en zijn geloofsbelijdenis, zoals die zouden blijken uit de verslagen van de gevoerde gesprekken door de verdachte binnen de PI Vught (die lopen tot in 2020) óók nu hij medicatie krijgt.
11.2.4.
Oordeel hof
Het hof zal het advies van de gedragsdeskundigen overnemen. Het berust op uitvoerig onderzoek, een en andermaal uitgevoerd door twee gedragsdeskundigen wier deskundigheid niet is betwist. Er is door hen met name nog diepgaand onderzocht of er sprake zou kunnen zijn van eventuele aggravatie of simulatie van psychotische klachten en symptomen. Daarvoor zijn geen aanwijzingen gevonden. De conclusies van de deskundigen worden niet alleen gedragen door hun onderzoeksbevindingen, maar de door de onderzoekers beschreven pathologie past ook bij hetgeen over de verdachte verder bekend is: de beschrijving van zijn levensloop, het feit dat hij eind 2017 naar de politie ging om aangifte te doen tegen zijn ‘achtervolgers’, de huisarts die vond dat hij psychotisch overkwam en de psychiater van Parnassia die in februari 2018 de diagnose stelde dat er bij de verdachte sprake was van een onveranderd paranoïde psychotisch toestandsbeeld.
Het hof merkt naar aanleiding van het requisitoir nog het volgende op.
Van belang is de vaststelling van de deskundigen, hierboven onder ‘toerekening in concreto’ weergegeven, dat de realiteitstoets van de psychotische verdachte ernstig – maar dus niet volledig - was gestoord. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de psycholoog nog toegelicht dat iemand die psychotisch is, goed in staat kan zijn op in elk geval schijnbaar ‘normale’ wijze te communiceren, maar wel opeens ‘getriggerd’ kan worden door een paranoïde impuls en dat de situatie dan plotseling – en zeer onvoorspelbaar – kan wijzigen. In schijnbaar ‘normaal’ gedrag, zo begrijpt het hof, kunnen reële motieven zeker een rol spelen al is het mogelijk en waarschijnlijk dat vervorming van die reële motieven op enig moment plaatsvindt. Boosheid op ‘de Nederlanders’ vanwege het niet-ingewilligde verzoek tot naturalisatie, en ook andere frustraties zullen, naar het hof aanneemt, hebben doorgewerkt in de paranoïde psychose van de verdachte en de razernij hebben gevoed, die hij heeft gericht op de duivelaanbidders die hem achtervolgden.
Verder hebben de deskundigen in het rapport beschreven en ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht dat de verdachte vanuit zijn pathologie extra ontvankelijk is voor een radicale interpretatie van de Islam en dat zijn verblijf op de TA in dat verband een negatieve invloed heeft. Tijdens dat verblijf heeft hij een paar terugvallen gehad, waarbij hij – onder andere na onbedoeld stopzetten van de depotmedicatie - aangestuurd leek door psychotische, religieus gekleurde belevingen, of zich bezig hield met Koranverzen over “al jihad” waarbij hij zijn realiteitsbesef kwijtraakte.12.Dit illustreert naar het oordeel van het hof dat ook de door de advocaat-generaal aangehaalde extreme ideeën te verklaren zijn vanuit de pathologie van de verdachte. Dat hij ook wel radicale uitlatingen deed terwijl hij wel medicatie kreeg (althans, niet valt vast te stellen dat dat niet zo was) doet daar niet aan af.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de stelling van het Openbaar Ministerie te volgen en te komen tot een gedeeltelijke toerekening van de feiten aan de verdachte.
Ten slotte merkt het hof nog op dat de verdachte wel lijkt te hebben ingezien dat zijn handelen wederrechtelijk was (hij zegt immers zelf dat hij ervan uitging dat hij daarom door politieagenten zou worden gedood), maar daarbij geldt dat hij leefde in de religieuze waan (waarin extremistische ideeën waren betrokken) dat dit wederrechtelijk handelen moest plaatsvinden. In de twee denkbare scenario’s die de deskundigen schetsen komen de invloeden die op hem inwerkten ten tijde van het plegen van de delicten als dwingend en onweerstaanbaar naar voren. Dat geeft toch de doorslag, nu als gezegd en anders dan de advocaat-generaal het hof (mede) als leidraad heeft genomen dat ‘inzicht in de wederrechtelijkheid’ geen onoverkomelijk beletsel is om de verdachte het tenlastegelegde in het geheel niet toe te rekenen. In dit geval is de realiteitszin van de verdachte zo verwrongen, dat zijn ‘beleving’ van de wereld en de daaruit voortvloeiende dwang tot handelen hem elke keuzevrijheid om anders te handelen ontnam.
Het hof zal, gelet op het voorgaande, de conclusies van de gedragsdeskundigen overnemen. De bewezenverklaarde feiten zullen aan de verdachte niet worden toegerekend.
De verdachte is derhalve ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 (poging moord), 2 (poging moord), 3 (poging moord) en 4 bewezenverklaarde en het in de zaak met parketnummer 09-837270-18 bewezenverklaarde niet strafbaar en moet dus worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
12. Motivering van de maatregel
Nu het hof de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar acht, is er geen plaats voor de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. Dat de verdachte afschuwelijke strafbare feiten heeft gepleegd staat vast, maar hij is nu eenmaal geen strafbare dader.
De gedragsdeskundigen hebben in hoger beroep wederom geadviseerd de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Zij schrijven in hun rapport onder meer:
“het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt bij betrokkene voor het grootste deel bepaald door de paranoïde psychotische pathologie. De psychotische symptomatologie [is] weliswaar deels verbleekt, maar van de wanen neemt hij, ondanks de medicatie, nog altijd onvoldoende afstand. Inmiddels is duidelijk dat er kan worden gesproken van een chronisch psychiatrische stoornis in de vorm van schizofrenie. Wanneer betrokkene onvoldoende behandeld wordt, is het risico dat hij opnieuw psychotisch decompenseert en zodoende de psychotische symptomen naar de oppervlakte komen groot. Dit bleek ook wel toen enkele weken geen depotmedicatie werd verstrekt. Er werd toen direct een gedragsverandering bij betrokkene waargenomen, zowel op de afdeling als door zijn broer. Het risico op onvoorspelbaar, impulsief en agressief gedrag, waaronder vergelijkbaar delictgedrag, is bij tekortschietende behandeling in hoge mate aanwezig. Positief gegeven blijft weliswaar dat zijn ziektebesef is toegenomen en hij bereid is tot het in blijven nemen van de noodzakelijke medicatie. Echter, zijn ziekte-inzicht is nog niet toegenomen, hetgeen tegelijkertijd ook niet opmerkelijk is, daar er van een adequate behandeling (los van de medicatie) op de TA geen sprake is.
(…) Onderzoekers adviseren om betrokkene een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Voor de behandeling in een minder gedwongen kader, zoals een tbs met voorwaarden, ontbreekt het betrokkene aan inzicht in zijn eigen problematiek. Op basis van het aanvullend onderzoek zijn er geen argumenten bij gekomen die onderzoekers tot een ander inzicht brengen. Het feit dat duidelijk is geworden dat er sprake is van schizofrenie, een chronisch psychiatrische stoornis, is prognostisch ongunstig.”13.
Naar het oordeel van het hof past vanwege de ernst van de strafbare feiten, het gevaar op (soortgelijk) agressief gedrag in de toekomst alsmede de complexe psychische problematiek bij de verdachte alleen de geadviseerde tbs-maatregel met dwangverpleging, en zal dit advies overnemen.
De verdediging heeft aangevoerd dat een tbs-maatregel intrekking van de verblijfsvergunning en een inreisverbod zal betekenen, terwijl de verdachte staatloos is. Hij zal dan niet in aanmerking komen voor verlof en resocialisatie, waardoor hij de behandeling niet kan afronden en in een uitzichtloze situatie terecht komt. Tbs-oplegging is in strijd met de artikelen 3 en 14 jo 5 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De verdediging heeft verzocht een zorgmachtiging af te geven, althans het onderzoek te heropenen en het Openbaar Ministerie te bevelen een zorgmachtiging voor te bereiden, en nog een aantal (meer en meest) subsidiaire verzoeken gedaan.
Het hof heeft oog voor de problematiek die kan ontstaan als de verdachte zijn verblijfsvergunning zal verliezen en een inreisverbod zal krijgen. Het hof is echter - met de rechtbank – van oordeel dat dit alles toekomstige gebeurtenissen betreft die thans niet vast staan. Een bestuursrechtelijke procedure kan worden gevoerd, en het hof zal en kan op deze plaats op de uitkomst daarvan niet vooruitlopen. Ook kan het zijn dat de rechter die eventueel beslist over de verlenging van de tbs-maatregel bij de beslissing betrekt of de verdachte wel tijdig en afdoende behandeld wordt. Ook daarop vooruitlopen is nu een brug te ver. Bij deze stand van zaken kan niet gezegd worden dat een tbs-maatregel een onmenselijke situatie op zal leveren noch druist het in tegen het discriminatieverbod. Het beroep op de artikelen 3 en 14 jo 5 van het EVRM slaagt niet.
De deskundigen zijn ter terechtzitting niet – ook niet door de verdediging - bevraagd over de mogelijkheden die een zorgmachtiging in het geval van de verdachte biedt. Echter, het hof is van oordeel dat de benodigde behandeling gezien de eerder genoemde argumenten niet plaats kan vinden buiten het kader van de tbs. Een zorgtraject in de GGZ heeft eerder bewezen voor de verdachte niet afdoende te zijn geweest, en dat is ook nu niet het geval, mede gelet op hetgeen nu bekend is over de problematiek van de verdachte en het herhalingsgevaar.
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek om een zorgmachtiging afwijzen, en het Openbaar Ministerie niet verzoeken die voor te bereiden. Het hof ziet ook geen noodzaak de IND nadere vragen te stellen over een toekomstige verblijfsstatus van de verdachte en het al dan niet kunnen genieten van verlof; verwezen zij naar hetgeen hiervoor is opgemerkt over een eventuele bestuursrechtelijke procedure en de procedure ten overstaan van de (tbs) verlengingsrechter.
Tenslotte heeft de verdediging verzocht een overweging ten overvloede op te nemen voor het geval eerdere verweren niet worden gehonoreerd. De verdediging ‘vraagt het hof te benadrukken bij de motivering tot oplegging van tbs dat de bijzondere omstandigheden van dit geval maken dat het onwenselijk zal zijn als de Nederlandse overheid de verblijfsvergunning van cliënt zou intrekken, althans hem die niet opnieuw te verlenen en aan cliënt een inreisverbod zou worden opgelegd’ (met nadere omschrijving van die bijzondere omstandigheden onder randnummer 115 van de pleitnotities). Het hof zal daartoe niet overgaan. Opnieuw gaat het over zaken, in de toekomst gelegen, thans niet aan het oordeel van het hof onderhevig; het hof gaat uit, en moet uitgaan, van het systeem van de tbs zoals dat thans vigeert, waarbij het er primair om gaat de samenleving tegen ernstig recidivegevaar te beschermen, en secundair de verpleging en, in voorkomende gevallen, de behandeling de middelen zijn waarmee die beveiliging wordt nagestreefd. De maatregel heeft – ook in dit geval – als doel de terugkeer van de verdachte na behandeling in een maatschappij.
Het hof zal de verdachte aldus de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege opleggen. Aan de wettelijke voorwaarden hiervoor is voldaan: vastgesteld is dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis bestond als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, Sr. Verder staat vast dat de door de verdachte begane feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet op de pathologie van de verdachte, de ernst van de door hem gepleegde feiten en de hoge kans op recidive, is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege eist.
Uit de aard van de bewezenverklaarde feiten volgt dat de op te leggen maatregel in duur niet zal zijn gemaximeerd: dit zijn immers misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr.
13. Vorderingen tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben de volgende personen zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
Dagvaarding 09-827234-18
Ten aanzien van feit 1:
Slachtoffer [slachtoffer 1] en zijn partner [benadeelde 1] (13.1 en 13.2);
Ten aanzien van feit 2:
Slachtoffer [slachtoffer 2] en zijn moeder [benadeelde 2] (13.3 en 13.4);
Ten aanzien van feit 3:
Slachtoffer [slachtoffer 3] en zijn partner [benadeelde 3] (13.5 en 13.6);
Ten aanzien van feit 4:
Slachtoffer [slachtoffer 4] (13.7);
Dagvaarding 09-766056-18 en dagvaarding 09-827234-18,
feit 2:
Slachtoffer [slachtoffer 5] en goede jeugdvriend van [slachtoffer 2] (13.8);
Dagvaarding 09-837270-18:
Slachtoffer [slachtoffer 6] (13.9)
13.1
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 1]
[slachtoffer 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ad € 7.545,25 en immateriële schade ad € 20.000,00 tot € 50.000,00.
De rechtbank heeft de vordering van deze benadeelde partij tot een bedrag van in totaal € 4.916,43 aan materiële schade en tot een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Voorts heeft de rechtbank de gevorderde reiskosten naar de advocaat à € 4,42 toegewezen als proceskosten.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot de in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Het hof zal, overeenkomstig de rechtbank, de diverse posten die zien op de verzochte vergoeding van de geleden materiële schade hieronder bespreken.
Medische kosten (€ 894,58)
De medische kosten bestaan uit het eigen risico over 2018 en 2019 van telkens € 385,00 en de kosten voor de aanschaf van littekencrème, Vaseline bodylotion, Ice power cold gel en Nestocyl van in totaal € 124,58.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit bedrag.
De verdediging heeft zich voor de opgegeven posten eigen risico voor 2018 en de kosten voor littekencrème, Vaseline bodylotion, Ice power cold gel en Nestocyl gerefereerd aan het oordeel van het hof. En ter terechtzitting van 16 april 2021, naar aanleiding van de door mr. L.A.M.G. Wellen op 15 april 2021 toegezonden stukken, heeft de verdediging zich ook gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het eigen risico voor 2019.
Het hof zal, gelet op het vorenstaande, de gevorderde medische kosten van in totaal € 894,58 toewijzen.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 150,00)
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 150,00 gevorderd aan ziekenhuisdaggeldvergoeding.
Het hof zal deze post, die niet is betwist en waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen.
Kleding/diversen materiële schade (€ 662,79)
Deze post omvat kleding, Pokemon go plus, Pokemon gotcha, headset, schoenen, reparatie fiets, mobiele telefoon en contant geld.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting van 14 april 2021 aangegeven dat de benadeelde partij zich kan vinden in de door de rechtbank aangebrachte matiging van € 39,00 op het gevorderde bedrag ten aanzien van de mobiele telefoon, zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep op blz. 35 bovenaan.
De advocaat-generaal en de verdediging hebben een soortgelijk standpunt ingenomen.
Gelet hierop zal het hof dit onderdeel van de vordering toewijzen tot een bedrag van (€ 662,79 - € 39,00 =)
€ 623,79 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Reiskosten (€ 252,48)
De benadeelde partij heeft een vergoeding van reis- en parkeerkosten gevorderd die gemaakt zijn ten behoeve van medische afspraken zoals naar het ziekenhuis, psycholoog, fysiotherapeut en naar de advocaat tot een bedrag van in totaal € 252,48.
De rechtbank heeft dit onderdeel toegewezen met uitzondering van de reiskosten naar de advocaat à € 4,42. De rechtbank heeft deze reiskosten toegewezen als proceskosten.
De advocaat van de benadeelde heeft in hoger beroep aangevoerd dat de gevorderde reiskosten naar de advocaat rechtstreekse schade betreffen en dus vallen onder de materiële schade. Mocht het hof hier anders over oordelen dan verzoekt zij het hof geen bedrag vast te stellen met betrekking tot proceskosten en deze, zoals te doen gebruikelijk is, op nihil te stellen.
De verdediging heeft gepersisteerd bij het standpunt dat de reiskosten onvoldoende zijn onderbouwd en verzoekt de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat in elk geval de vordering voor wat betreft de opgegeven reizen naar oma, huis en advocaat niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en voor het overige deel gematigd moet worden.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag van € 252,48.
Het hof acht voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gevorderde reis- en parkeerkosten heeft gemaakt. Met dien verstande dat de benadeelde partij in de gevorderde reiskosten naar de advocaat van in totaal € 4,42 en de gevorderde parkeerkosten à € 3,70 bij het bezoek aan de advocaat op 4 april 2019 niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De Hoge Raad heeft in het overzichtsarrest van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.7.2) bepaald dat kosten van rechtsbijstand niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, maar als proceskosten. De gemaakte reis- en parkeerkosten naar de advocaat van in totaal € 8,12 vallen naar het oordeel van het hof hieronder en dienen dan ook te worden aangemerkt als proceskosten.
Nu de advocaat van de benadeelde partij het hof uitdrukkelijk heeft verzocht de proceskosten op nihil te stellen, zal het hof een bedrag van in totaal € 244,36
(€ 252,48 - € 8,12) aan gemaakte reis- en parkeerkosten toewijzen en de benadeelde partij in dit deel van haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Verlies verdienvermogen 2019 (€ 5.700,47)
De benadeelde partij heeft aanvankelijk een bedrag van
€ 5.585,40 gevorderd ten aanzien van verlies verdienvermogen over 2019. Bij e-mailbericht d.d. 26 juni 2019 is deze schadepost verhoogd naar € 5.700,47.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit bedrag.
De verdediging heeft dit onderdeel van de gevorderde materiële schade betwist en subsidiair bepleit dat alles boven de € 5.700,47 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat een vordering in hoger beroep niet kan worden verhoogd.
De advocaat van de benadeelde partij heeft medegedeeld dat het gevorderde bedrag van € 5.700,47 niet wordt verhoogd, maar dat zij heeft willen aangeven dat de daadwerkelijk geleden schade aan verlies verdienvermogen thans hoger ligt dan het gevorderde bedrag. Zij heeft op 15 april 2021 nadere stukken ingediend ter onderbouwing van de berekening van het verlies van verdienvermogen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende met stukken heeft aangetoond tot een bedrag van
€ 5.700,47 aan verlies verdienvermogen over 2019 te hebben geleden en zal dit bedrag toewijzen.
Immateriële schade (smartengeld)
Namens de benadeelde partij heeft de advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg het aanvankelijk gevorderde bedrag aan immateriële schade van € 20.000,00 verhoogd naar € 50.000,00, omdat één van de andere slachtoffers een bedrag van € 50.000,00 aan immateriële schade heeft gevorderd. Een bedrag tussen de € 20.000,00 en € 50.000,00 acht zij passend.
De rechtbank heeft een bedrag van € 25.000,00 toegewezen aan immateriële schade en de benadeelde partij voor het overig niet-ontvankelijk verklaard.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 50.000,00.
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij in het ter terechtzitting in eerste aanleg méér gevorderde bedrag van € 30.000,00 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien dit deel niet onderbouwd is. Voorts is de verdediging van mening dat de hoogte van het bedrag dient te worden beoordeeld aan de hand van de individueel geleden schade. De verdediging meent dat vanwege de reeds bij de benadeelde bestaande (ernstige) psychische problematiek en het feit dat niet alle informatie van PsyQ over die problematiek is overgelegd dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade voor dit onderdeel een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. De benadeelde partij dient hierin dan ook deels niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 bewezenverklaarde. Dat bij de benadeelde partij ook (andere) psychische problematiek speelde, maakt dit niet anders nu die van ondergeschikte betekenis was. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 30.000,00.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1]
Gelet op het voorgaande zal het hof de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade gevorderd door de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Materiële schade € 7.613,20
Immateriële schade € 30.000,00
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
13.1.1.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 37.613,20 aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1].
13.2
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 1]
[benadeelde 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ad € 385,00 en immateriële schade ad € 5.000,00.
De rechtbank heeft de vordering van deze benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot de in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Materiële schade (€ 385,00)
Aan materiële schade vordert de benadeelde partij vergoeding van het verplichte eigen risico over 2019 tot een bedrag van € 385,00.
De advocaat-generaal heeft geen opmerking gemaakt ten aanzien van de verzochte materiële schade.
De verdediging heeft de vordering op dit onderdeel betwist en heeft bepleit dat de benadeelde partij voor dit deel, bij het ontbreken van het rechtstreekse verband en geenszins is onderbouwd, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof is van oordeel dat zonder nadere toelichting onduidelijk is op grond waarvan deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voorzover deze ziet op de gevorderde geleden materiële schade.
Immateriële schade (shockschade € 5.000,00)
Verzocht is aan de benadeelde partij een bedrag van
€ 5.000,00 toe te kennen aan geleden immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,00 nu blijkt hoe groot de gevolgen zijn voor de benadeelde partij.
De verdediging heeft de vordering overeenkomstig haar pleitnotities uitvoerig en op verschillende gronden betwist nu – kort gezegd - niet aan de juridische vereisten voor shockschade is voldaan. Uiterst subsidiair verwijst de verdediging naar het oordeel van de rechtbank en verzoekt de verdediging het hof de vordering aanzienlijk te matigen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Uit het procesdossier blijkt dat [benadeelde 1] kort na de steekpartij ter plaatse is gekomen, en haar gewonde man in de ambulance heeft zien liggen, terwijl zijn bebloede kleding nog op straat lag. Hoewel zij het steekincident zelf niet heeft waargenomen, is zij dus wel direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen ervan. Voorts blijkt uit de brief d.d. 5 juni 2019 van Synthese/iGGz dat de psychiater en/of psycholoog bij haar een angststoornis heeft vastgesteld en dat een behandeling is afgesproken met als doel de flashbacks en vermijdingsreacties te verwerken die zij als getuige heeft overgehouden aan het trauma van haar man. Hoewel na de intake een behandeling niet meer nodig bleek omdat de klachten waren afgenomen, kan uit deze brief wel een in de psychiatrie erkend ziektebeeld worden afgeleid.
Het hof is dan ook van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500,00.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1]
Gelet op het voorgaande zal het hof als vergoeding van de geleden immateriële schade een bedrag van € 2.500,00 toewijzen aan de benadeelde partij [benadeelde 1].
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
13.2.1.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [benadeelde 1].
13.3
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ad € 58.380,13 en immateriële schade ad € 50.000,00.
De rechtbank heeft de vordering van deze benadeelde partij tot een bedrag van in totaal € 13.244,39 aan materiële schade en tot een bedrag van € 30.000,00 aan immateriële schade toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot de in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Het hof zal, overeenkomstig de rechtbank, de diverse posten die zien op de verzochte vergoeding van de geleden materiële schade hieronder bespreken.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 210,00) en revalidatie
(€ 1.200,00)
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 210,00 gevorderd voor 7 dagen aan ziekenhuisdaggeldvergoeding en € 1.200,00 aan revalidatiegeldvergoeding.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de verzochte ziekenhuisdaggeldvergoeding van
€ 210,00.
De verdediging heeft de vordering voor zover deze ziet op de ziekenhuisdaggeldvergoeding voor vijf dagen opname niet betwist. De verdediging persisteert bij haar in eerste aanleg ingenomen standpunt dat de overige twee dagen kortdurende dagopnames betroffen en dat de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding van De Letselschade Raad niet ziet op de situatie waarin er geen sprake is van een overnachting. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij deze twee dagen niet nader met stukken heeft onderbouwd. Zo is niet duidelijk waarvoor en waar deze opname van de benadeelde partij dan heeft plaatsgevonden. De benadeelde partij dient derhalve voor die twee dagen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat voornoemde Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding geen expliciete uitzondering maakt voor een opname van één dag. Het hof is van oordeel dat, mede gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de inhoud van het procesdossier, de benadeelde partij genoegzaam heeft aangetoond dat er voor zeven dagen schade is geleden die in aanmerking komt voor ziekenhuisdaggeldvergoeding en zal dit toewijzen.
Voorts zal het hof overeenkomstig de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de verzochte revalidatievergoeding van € 1.200,00, nu thuis revalideren geen tijdelijke opname betreft.
Inkomensverlies (€ 9.300,74)
De benadeelde partij heeft verzocht om schade bestaande uit inkomensverlies te vergoeden over een periode van 12 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij een zogenaamde intentieverklaring van de Mediamarkt aan de stukken toegevoegd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit verzoek.
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij wederom voor dit deel niet-ontvankelijk te verklaren. Hoewel de advocaat van de benadeelde partij in hoger beroep een intentieverklaring van de Mediamarkt heeft overgelegd is de verdediging van mening dat door de late indiening van de stukken, te weten 12 april 2021 om 16:15 uur, deze aanvullende stukken terzijde dienen te worden geschoven nu de late indiening in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. Mocht het hof aan de beoordeling toekomen dan heeft de benadeelde partij niet inzichtelijk gemaakt hoe het gemiddelde salarisbedrag is berekend.
Hoewel de advocaat van de benadeelde partij de betreffende intentieverklaring in een heel laat stadium van de procedure aan het hof heeft doen toekomen, is het hof van oordeel dat de beginselen van een goede procesorde zich hier niet tegen verzetten. De inhoud van deze verklaring is niet dusdanig ingewikkeld dat de verdediging hier niet deugdelijk kennis van heeft kunnen nemen of haar standpunt erover heeft kunnen bepalen. Anders dan de verdediging acht het hof de omvang van de schade wel voldoende inzichtelijk gemaakt. Het hof zal het gevorderde bedrag aan inkomensverlies van € 9.300,74 toewijzen.
Medische kosten (eigen risico € 1.254,29)
De benadeelde partij heeft vergoeding van het eigen risico over 2018 (€ 869,29) en 2019 (€ 385,00) gevorderd en deze schade onderbouwd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit gevorderde bedrag.
De verdediging heeft zich gerefereerd met betrekking tot het eigen risico over 2018. Uit het overzicht wat ziet op 2019 blijkt dat het eigen risico € 347,62 betrof. Hierop dient een bedrag van € 30,19 in mindering te worden gebracht omdat dit bedrag ziet op kosten gemaakt voor tandheelkundige zorg, waardoor een bedrag van € 317,43 resteert.
Het bedrag met betrekking tot het eigen risico over 2019 waar de verdediging vanuit gaat, te weten € 347,62, betreft volgens de bij de vordering gevoegde stukken de periode 1 januari 2019 – 27 mei 2019 en dus maar een deel van dat jaar.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij ook overigens genoegzaam heeft aangetoond dat hij tot een bedrag van € 1.254,29 aan schade door deze medische kosten heeft geleden en zal dit bedrag toewijzen.
Overige medische kosten (€ 195,02)
De benadeelde partij heeft de kosten van de aanschaf van een duimbrace, verzorgingscrème voor littekens en een aantal geneesmiddelen bij de apotheek gevorderd tot een bedrag van € 195,02.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit bedrag.
De verdediging heeft dit onderdeel van de vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond deze kosten te hebben geleden en zal het gevorderde bedrag van € 195,02 toewijzen.
Kledingschade (€ 259,90)
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 259,90 gevorderd met betrekking tot kledingschade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit bedrag.
De verdediging heeft dit onderdeel van de vordering niet betwist.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij heeft aangetoond deze kosten te hebben geleden en zal het gevorderde bedrag van € 259,90 toewijzen.
Mobiliteitsschade (€ 653,85)
De benadeelde partij heeft onder 13 verschillende posten reiskosten in relatie tot medische afspraken en bezoek aan bedrijfsarts en verzekeringsarts gevorderd tot een bedrag van in totaal € 653,85.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit bedrag.
De verdediging heeft dit onderdeel van de vordering deels betwist voor zover die ziet op reiskosten gemaakt ten behoeve van het bezoek aan de bedrijfsarts, verzekeringsarts en revalidatiearts.
Met de rechtbank is het hof evenwel van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft aangetoond deze kosten te hebben gemaakt en zal het gevorderde bedrag van
€ 653,85 toewijzen.
Studieschade (€ 45.606,33)
Aanvankelijk betrof de vordering ten aanzien van geleden studieschade bovenstaand bedrag. Bij e-mailbericht d.d. 12 april 2021 heeft de advocaat van de benadeelde partij aangegeven dat de vordering wegens studievertraging op basis van één jaar vertraging conform de richtlijnen van de letselschaderaad voor studievertraging naar beneden zal worden bijgesteld tot een bedrag van € 20.875,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing tot een bedrag van € 41.025,00.
De verdediging heeft gepersisteerd bij hetgeen hierover in eerste aanleg is aangevoerd en kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank.
Het hof zal de posten ‘Studievertraging 2017/2018’ van
€ 9.543,33 en ‘Factuur collegegeld 2017/2018’ van
€ 1.003,00 toewijzen. Ook zal het hof de post ‘Factuur Hogeschool Leiden’ van € 125,00 toewijzen.
Overeenkomstig de rechtbank zal het hof de benadeelde partij voor wat betreft de posten ‘Factuur collegegeld 2018/2019’ en ‘Lening studiefinanciering 2018/2019’ niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof begrijpt het e-mailbericht van de advocaat van de benadeelde partij zo, dat voor nog maar 1 jaar studievertraging wordt gevorderd, en dat de post ‘Studievertraging 2018/2019’ thans niet meer aan de orde is.
Het hof zal deze schadepost toewijzen tot een bedrag van € 10.671,33 en de benadeelde partij het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade (smartengeld)
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 50.000,00 aan immateriële schade gevorderd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de geleden immateriële schade tot het gevorderde bedrag van € 50.000,00.
De verdediging meent dat het gevorderde bedrag aanzienlijk moet worden gematigd.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 2 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 30.000,00.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
Gelet op het voorgaande zal het hof de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade gevorderd door de benadeelde partij
[slachtoffer 2].
Materiële schade € 22.545,13
Immateriële schade € 30.000,00
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
13.3.1.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 52.545,13 aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 2 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
13.4
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 2]
Immateriële schade (€ 17.500,00)
[benadeelde 2] (moeder van [slachtoffer 2]) heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade tot een bedrag van € 17.500,00 (affectieschade).
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen omdat het strafbare feit zich vóór de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen ten aanzien van affectieschade heeft voorgedaan.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag. Voorts heeft de benadeelde partij de grondslag van de vordering gewijzigd van affectieschade naar shockschade.
De advocaat-generaal heeft – hoewel de grondslag van de vordering is gewijzigd, maar geen rechtsregel zich hiertegen verzet - geconcludeerd tot toewijzing van de geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 17.500,00.
De verdediging heeft op 14 april 2021 bepleit dat de vordering overeenkomstig het vonnis waarvan beroep dient te worden afgewezen. Op 14 april 2021 om 15:07 uur is namens de advocaat van de benadeelde partij per e-mailbericht aan het hof een nadere toelichting van de vordering toegezonden. De verdediging heeft op de terechtzitting van 16 april 2021 de vordering betwist en aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof is van oordeel dat voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering nader onderzoek noodzakelijk zou zijn. Hoe zeer ook voorstelbaar is dat zij als moeder zowel in het ziekenhuis bij haar gewonde zoon als in de periode daarna heeft geleden onder deze situatie, op basis van de schriftelijke toelichting en de overgelegde stukken is zonder zulk nader onderzoek het niet goed mogelijk de schade te beoordelen naar het te hanteren toetsingskader. Het hof is gelet daarop van oordeel dat de behandeling van de vordering tot vergoeding van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
13.5
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 3]
[slachtoffer 3] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ad € 1.117,40 en immateriële schade ad € 20.000 tot € 50.000,00.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van in totaal € 1.117,40 aan materiële schade en tot een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot de in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Het hof zal, overeenkomstig de rechtbank, de diverse posten die zien op de verzochte vergoeding van de geleden materiële schade hieronder bespreken.
Ambulancevervoer (€ 352,33) en ziekenhuisdaggeld
(€ 180,00)
De benadeelde partij heeft vergoeding van het ambulancevervoer (€ 352,33) en ziekenhuisdaggeld
(€ 180,00) gevorderd en deze schade onderbouwd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van dit gevorderde bedrag.
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van deze kosten.
Het hof zal voornoemde bedragen toewijzen.
Kapotte kleding (€ 500,00)
De benadeelde partij heeft vergoeding van de schade wegens kapotte kleding gevorderd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof zal het gevorderde bedrag van € 500,00 toewijzen.
Reiskosten (€ 85,07)
De benadeelde partij heeft een reiskostenvergoeding gevorderd in relatie tot medische afspraken (ziekenhuisbezoeken, bezoeken aan de psycholoog en de bedrijfsarts).
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering voor wat betreft dit onderdeel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing, dan wel het gevorderde bedrag te matigen.
Het hof acht met de rechtbank de gevorderde reiskosten voldoende aannemelijk geworden en wat summier, maar genoegzaam onderbouwd en zal het gevorderde bedrag van
€ 85,07 toewijzen.
Immateriële schade
Namens de benadeelde partij heeft de advocaat ter terechtzitting in eerste aanleg het aanvankelijk gevorderde bedrag aan immateriële schade van € 17.500,00 verhoogd naar € 50.000,00, omdat één van de andere slachtoffers een bedrag van € 50.000,00 heeft gevorderd. De advocaat van de benadeelde partij acht een bedrag tussen de € 20.000,00 en € 50.000,00 dan ook passend.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 50.000,00.
De verdediging heeft bepleit dat het ten opzichte van het ter terechtzitting in eerste aanleg méér gevorderde bedrag van € 32.500,00 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het gaat bij immateriële schade om het vaststellen van de individueel geleden immateriële schade. De reden dat anderen een hogere vordering indienden is op zichzelf onvoldoende onderbouwing. De verdediging meent dat de vordering onderbouwing ontbeert om tot toewijzing te kunnen komen van een bedrag hoger dan € 15.000,00. De verdediging verzoekt derhalve matiging van dit deel van de vordering.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 3 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 30.000,00.
Conclusie ten aanzien van de vordering [slachtoffer 3]
Gelet op het voorgaande zal het hof de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade gevorderd door de benadeelde partij [slachtoffer 3].
Materieel € 1.117,40
Immaterieel € 30.000,00
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
13.5.1.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 31.117,40 aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 3 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3]
13.6
Vordering tot schadevergoeding van [benadeelde 3]
[benadeelde 3] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ad € 385,00 en immateriële schade ad € 5.000,00.
De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot de in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Materiële schade (€ 385,00)
Aan materiële schade vordert de benadeelde partij vergoeding van het verplichte eigen risico over 2019 tot een bedrag van € 385,00.
De advocaat-generaal heeft geen opmerking gemaakt ten aanzien van de verzochte materiële schade.
De verdediging heeft de vordering op dit onderdeel betwist en heeft bepleit dat de benadeelde partij voor dit deel, bij het ontbreken van het rechtstreekse verband en het ontbreken van enige onderbouwing, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof is van oordeel dat zonder nadere toelichting onduidelijk is voor welke behandeling deze kosten gemaakt zijn en – in het verlengde daarvan - op grond waarvan deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor zover deze ziet op de gevorderde materiële schade.
Immateriële schade (shockschade € 5.000,00)
Verzocht is de benadeelde partij een bedrag van
€ 5.000,00 toe te kennen aan geleden immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 5.000,00.
De verdediging heeft de vordering betwist en verzoekt de vordering wegens immateriële schade niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt de verdediging het hof de vordering aanzienlijk te matigen.
De advocaat van de benadeelde partij heeft in hoger beroep een brief d.d. 24 augustus 2019 van de psycholoog [naam psycholoog] overgelegd.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij het steken van de verdachte op haar partner [slachtoffer 3] heeft waargenomen en zij ook direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Bij de benadeelde partij is PTSS als gevolg hiervan vastgesteld. In casu is voldoende komen vast te staan dat sprake is van shockschade.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 3 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500.00.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3]
Gelet op het voorgaande zal het hof als vergoeding van de geleden immateriële schade een bedrag van € 2.500,00 toewijzen aan de benadeelde partij [benadeelde 3].
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
13.6.1.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 3 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3].
13.7
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 4]
[slachtoffer 4] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ad € 385,00 en immateriële schade ad € 3.000,00.
De rechtbank heeft de vordering van deze benadeelde partij tot een bedrag van € 385,00 aan materiële schade en tot een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot de in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Materiële schade (€ 385,00)
Aan materiële schade vordert de benadeelde partij vergoeding van het verplichte eigen risico van de zorgverzekering tot een bedrag van € 385,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De verdediging heeft de gevorderde materiële schade betwist nu het geen rechtstreekse schade betreft. De benadeelde partij dient voor dit deel dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 385,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 4 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Immateriële schade (€ 3.000,00)
Verzocht is de benadeelde partij een bedrag van
€ 3.000,00 toe te kennen aan geleden immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 3.000,00.
De verdediging heeft de vordering betwist en verzoekt de vordering wegens geleden immateriële aanzienlijk te matigen.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 4 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500,00.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4]
Gelet op het voorgaande zal het hof de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade gevorderd door de benadeelde partij
[slachtoffer 4].
Materiële schade € 385,00
Immateriële schade € 2.500,00
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
13.7.1.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.885,00 aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 4 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4].
13.8
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 5]
[slachtoffer 5] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ad € 1.258,19 en immateriële schade ad € 5.000,00.
In eerste aanleg heeft de advocaat van de benadeelde partij aangegeven dat de gevorderde immateriële schade ziet op zowel de schade rechtstreeks als gevolg van de bedreiging als op shockschade als gevolg van de waarneming van het neersteken van zijn vriend [slachtoffer 2] (parketnummer 09-827234-18 onder 2 tenlastegelegde).
De rechtbank heeft de vordering deels toegewezen tot een bedrag van € 432,84 (materieel) en € 2.500,00 (immaterieel) en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Voorts is € 8,32 toegewezen aan proceskosten.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot de in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzen van de gevorderde materiële en immateriële schade.
De verdediging heeft de vordering betwist en primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak en subsidiair vanwege het feit dat het geen rechtstreekse schade betreft, dan wel vanwege onvoldoende onderbouwing een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Met de rechtbank zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de schade als rechtstreeks gevolg van het in de zaak met parketnummer 09-766056-18 tenlastegelegde, nu de verdachte van deze bedreiging zal worden vrijgesproken.
Materiële schade
Eigen risico (€ 385,00)
Met de rechtbank stelt het hof vast dat deze zorgkosten zijn gemaakt in het kader van een EMDR-therapie voor de bij de benadeelde partij vastgestelde PTSS en dat de PTSS voornamelijk het gevolg is van de shock van de waarneming van de heftige steekpartij op [slachtoffer 2] (zie ook hierna, onder immateriële schade). Overeenkomstig de rechtbank zal het hof het gevorderde bedrag van € 385,00 als (materiële) shockschade toewijzen.
Reiskosten (€ 56,16)
De benadeelde partij heeft reiskosten voor bezoeken aan de huisarts (€ 21,84), psycholoog (€ 26,00) en zijn vorige advocaat (€ 8,32) gevorderd.
Het hof zal, overeenkomstig de rechtbank, de reiskosten naar de huisarts en de psycholoog toewijzen. Dit betreft een bedrag van in totaal € 47,84.
Blijkens het overzichtsarrest van de Hoge Raad betreffen reiskosten gemaakt naar een advocaat ten behoeve van de procedure proceskosten. Nu de advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht de proceskosten op nihil te stellen, zal het hof de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde reiskosten voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Verlies aan arbeidsvermogen (€ 817,03)
De benadeelde partij heeft verlies aan arbeidsvermogen gevorderd. Ook ten aanzien van deze schadepost zal het hof overeenkomstig de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu deze gemotiveerd is betwist en de benadeelde in dat licht deze post onvoldoende heeft onderbouwd.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft ook immateriële schade gevorderd in de vorm van shockschade.
Uit het procesdossier blijkt dat de benadeelde partij van dichtbij heeft gezien hoe de verdachte op zijn (jeugd)vriend [slachtoffer 2] instak, en hij is daarna direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen daarvan. Bij de benadeelde partij is PTSS vastgesteld. Dat de relatie in dit geval een andere is dan een familieband of die van levenspartners, maakt niet dat geen sprake kan zijn van de voor shockschade vereiste nauwe affectieve relatie. In casu is voldoende komen vast te staan dat die relatie er was en dat er sprake is van door de hevige emotionele schok teweeg gebrachte schade.
De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500.00.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5]
Gelet op het voorgaande zal het hof de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade gevorderd door de benadeelde partij [slachtoffer 5].
Materiële schade € 432,84
Immateriële schade € 2.500,00
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
13.8.1.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.932,84 aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 4 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5].
13.9
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 6]
[slachtoffer 6] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ad € 2.228,95 en immateriële schade ad € 3.000,00.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van in totaal € 1.085,09 aan materiële schade en tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade toegewezen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Voorts is € 222,06 toegewezen aan proceskosten.
In hoger beroep is de vordering aan de orde tot de in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedragen.
Het hof zal, overeenkomstig de rechtbank, de diverse posten die zien op de verzochte vergoeding van de geleden materiële schade hieronder bespreken.
Slaapmedicatie (€ 35,09)
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 35,09 gevorderd voor slaapmedicatie.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing.
De verdediging heeft dit onderdeel van de vordering betwist.
Met de rechtbank stelt het hof vast dat er voldoende verband is tussen de aangeschafte medicatie en het jegens de benadeelde gepleegde, bewezenverklaarde feit zodat dit onderdeel van de vordering zal worden toegewezen.
Verlies van arbeidsvermogen (€ 1.963,61)
De benadeelde partij heeft voor een periode van zeven maanden misgelopen toeslagen/meergeld gevorderd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.050,00.
De verdediging heeft ook dit onderdeel van de vordering betwist. Dit onderdeel is volgens de verdediging onvoldoende onderbouwd en vanwege de complexiteit zou nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij voor dit onderdeel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden door het mislopen van toeslagen en meergeld, en ook dat hij het gevorderde bedrag voldoende met stukken heeft onderbouwd. Het hof zal het verlies van arbeidsvermogen van € 1.963,61 toewijzen.
Reiskosten (€ 114,48)
De benadeelde partij heeft aanvullende materiële schade gevorderd voor gemaakte reiskosten voor het bijwonen van vier zittingsdagen in eerste aanleg tot een bedrag van
€ 114,48.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot een gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 106,29.
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij voor dit onderdeel niet-ontvankelijk te verklaren nu dit proceskosten betreffen.
De reiskosten van de benadeelde partij voor het bijwonen van de zitting in eerste aanleg zijn proceskosten en zullen als zodanig worden toegewezen tot een bedrag van
€ 106,29. Dit is overeenkomstig de Richtlijn Kilometervergoeding van de Letselschade Raad (€ 0,26 per kilometer).
Verlofuren (€ 115,77)
De benadeelde partij heeft aanvullende materiële schade gevorderd voor vergoeding van de opgenomen verlofuren voor het bijwonen van vier zittingsdagen in eerste aanleg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de benadeelde partij op de vier zittingsdagen aanwezig is geweest.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag van € 115,77.
De verdediging heeft dit onderdeel van de vordering betwist nu het geen materiële schade betreft en niet is aangetoond dat de benadeelde partij door het opnemen van verlof schade heeft geleden en hoe hoog dat schadebedrag dan zou zijn.
Het hof zal overeenkomstig de rechtbank deze schadepost toewijzen als proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt.
Immateriële schade (smartengeld)
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade gevorderd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de geleden immateriële schade tot een bedrag van
€ 1.500,00.
De verdediging heeft verzocht het gevorderde bedrag aanzienlijk te matigen, gelet op vergelijkbare uitspraken en met inachtneming van de vergoedingen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven toekent bij de rechtstreekse bedreiging met een mes.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-837270-18 bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500,00.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6]
Gelet op het voorgaande zal het hof de volgende bedragen toewijzen als vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade gevorderd door de benadeelde partij [slachtoffer 6].
Materiële schade € 1.998,70
Immateriële schade € 2.500,00
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aan proceskosten zal het hof een bedrag van in totaal
€ 222,06 aan de benadeelde partij toewijzen.
13.9.1.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 4.498,70 aansprakelijk is voor de schade die door het in de zaak met parketnummer 09-837270-18 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6].
14. Wettelijke rente ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen
Het hof bepaalt ten aanzien van de toegewezen vorderingen die zien op de materiële schade van de benadeelde partijen, dat deze worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum waarop de betreffende schadepost is ontstaan.
Het hof bepaalt voorts ten aanzien van de toegewezen vorderingen die zien op de immateriële schade van de benadeelde partijen, dat deze worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
15. Proceskosten ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen vermeld onder 13.1: [slachtoffer 1], 13.2: [benadeelde 1], 13.3: [slachtoffer 2], 13.5: [slachtoffer 3], 13.6: [benadeelde 3], 13.7: [slachtoffer 4] en 13.8: [slachtoffer 5] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij vermeld onder 13.9: [slachtoffer 6] tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 222,06, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de benadeelde partij vermeld onder 13.4: [benadeelde 2] niet-ontvankelijk wordt verklaard brengt dit mee dat zij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
16. Beslag
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
Gebruikte mes ten tijde van het incident,
- -
1 Aanzetstaal,
- -
1 Oranje keramisch mes,
- -
1 Keukenmes (staal),
- -
1 Stanleymes
- -
1 Doosje met losse mesjes ten behoeve van een stanleymes
met betrekking tot of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of die bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte in deze zaak begane misdrijf zijn aangetroffen, aan de verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van soortgelijke misdrijven, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit hiervan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
Kleding verdachte [naam verdachte]
- -
Mobiele telefoon Apple Iphone in doos (zonder sim-kaart)
- -
Mobiele telefoon Nokia (zonder sim-kaart)
- -
Diverse administratie
- -
Een paspoort op naam van verdachte [naam verdachte]
- -
Mobiele telefoon Iphone 6 plus
- -
Grijze rugzak met ordner en diverse documenten van de verdachte
zal het hof de teruggave gelasten aan de verdachte.
17. Toepasselijke wettelijke voorschriften
18. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-766056-18 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 (poging moord), 2 (poging moord), 3 (poging moord) en 4 en het in de zaak met parketnummer 09-837270-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 37.613,20 (zevenendertigduizend zeshonderddertien euro en twintig cent) bestaande uit € 7.613,20 (zevenduizend zeshonderddertien euro en twintig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 37.613,20 (zevenendertigduizend zeshonderddertien euro en twintig cent) bestaande uit € 7.613,20 (zevenduizend zeshonderddertien euro en twintig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 52.545,13 (tweeënvijftigduizend vijfhonderdvijfenveertig euro en dertien cent) bestaande uit € 22.545,13 (tweeëntwintigduizend vijfhonderdvijfenveertig euro en dertien cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 52.545,13 (tweeënvijftigduizend vijfhonderdvijfenveertig euro en dertien cent) bestaande uit € 22.545,13 (tweeëntwintigduizend vijfhonderdvijfenveertig euro en dertien cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 31.117,40 (eenendertigduizend honderdzeventien euro en veertig cent) bestaande uit € 1.117,40 (duizend honderdzeventien euro en veertig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 31.117,40 (eenendertigduizend honderdzeventien euro en veertig cent) bestaande uit € 1.117,40 (duizend honderdzeventien euro en veertig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.885,00 (tweeduizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.885,00 (tweeduizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.932,84 (tweeduizend negenhonderdtweeëndertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 432,84 (vierhonderdtweeëndertig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 5], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-827234-18 onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.932,84 (tweeduizend negenhonderdtweeëndertig euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 432,84 (vierhonderdtweeëndertig euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-837270-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 4.498,70 (vierduizend vierhonderdachtennegentig euro en zeventig cent) bestaande uit € 1.998,70 (duizend negenhonderdachtennegentig euro en zeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 222,06 (tweehonderdtweeëntwintig euro en zes cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6], ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-837270-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.498,70 (vierduizend vierhonderdachtennegentig euro en zeventig cent) bestaande uit € 1.998,70 (duizend negenhonderdachtennegentig euro en zeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de toegewezen materiële schade vanaf de dag waarop de betreffende schadepost is ontstaan.
Bepaalt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de toegewezen immateriële schade op 5 mei 2018.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
Gebruikte mes ten tijde van het incident,
- -
1 Aanzetstaal,
- -
1 Oranje keramisch mes,
- -
1 Keukenmes (staal),
- -
1 Stanleymes
- -
1 Doosje met losse mesjes ten behoeve van een stanleymes.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- -
Kleding verdachte [naam verdachte]
- -
Mobiele telefoon Apple Iphone in doos (zonder sim-kaart)
- -
Mobiele telefoon Nokia (zonder sim-kaart)
- -
Diverse administratie
- -
Een paspoort op naam van verdachte [naam verdachte]
- -
Mobiele telefoon Iphone 6 plus
- -
Grijze rugzak met ordner en diverse documenten van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. D.M. Thierry,
mr. H.C. Wiersinga en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 mei 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑05‑2021
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.
Tussen 11 en 15 juni 2018 kreeg de verdachte voor het eerst dwangmedicatie, zie proces-verbaal bevindingen d.d. 16 oktober 2018, p. 1833.
Pro Justitia rapport van 1 februari 2021, p. 40 en p. 41.
Vgl. HR 10 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7125 en HR 5 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4959, NJ 2008,97 en HR 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI4070.
Zie ook J. de Hullu, Materieel Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018 hoofdstuk IV.4.4 Voorbedachte raad, p. 2/4.
Dat was bijvoorbeeld het geval bij een moeder die haar kind ‘redde’ van van buitenkomend (vermeend) kwaad door het zelf te doden, zie arrest Hof Amsterdam van 17 september 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7345.
Pro Justitia rapport van 1 februari 2021, p. 41.
Proces-verbaal ter terechtzitting rechtbank Den Haag d.d. 21 juni 2019, p. 15 e.v.
Pro Justitia rapport van 1 februari 2021, p. 37.
Pro Justitia rapport van 1 februari 2021, p. 41.
Pro Justitia rapport van 1 februari 2021, p. 37.
Pro Justitia rapport van 1 februari 2021, p. 45 en 46.