Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad
Artikel 15
Geldend
Geldend vanaf 15-04-2011
- Bronpublicatie:
05-04-2011, PbEU 2011, L 101 (uitgifte: 15-04-2011, regelingnummer: 2011/36/EU)
- Inwerkingtreding
15-04-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2011, PbEU 2011, L 101 (uitgifte: 15-04-2011, regelingnummer: 2011/36/EU)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Internationaal strafrecht / Internationale misdrijven
1.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, overeenkomstig de rol die in hun rechtsstelsel aan het slachtoffer wordt toebedeeld, de bevoegde autoriteiten een vertegenwoordiger in het strafonderzoek en de strafprocedure aanstellen voor een kind dat het slachtoffer is van mensenhandel, indien volgens het nationale recht de dragers van de ouderlijke verantwoordelijkheid het minderjarige slachtoffer niet mogen vertegenwoordigen wegens een belangenconflict tussen hen en het minderjarige slachtoffer.
2.
De lidstaten zorgen ervoor, overeenkomstig de rol die in hun rechtsstelsel aan het slachtoffer wordt toebedeeld, dat minderjarige slachtoffers onverwijld toegang hebben tot kosteloos juridisch advies en tot kosteloze vertegenwoordiging in rechte, ook voor het instellen van een schadevordering, tenzij zij over voldoende financiële middelen beschikken.
3.
Onverminderd de rechten van de verdediging nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in het strafonderzoek en in de strafprocedure betreffende een van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten:
- a)
het minderjarige slachtoffer zonder onnodige vertraging wordt ondervraagd nadat de feiten bij de bevoegde autoriteiten zijn gemeld;
- b)
het minderjarige slachtoffer, indien nodig, wordt ondervraagd in een daarvoor ontworpen of aangepaste ruimte;
- c)
het minderjarige slachtoffer, indien nodig, wordt ondervraagd door of via personen die daarvoor professioneel zijn opgeleid;
- d)
indien mogelijk en passend, het minderjarige slachtoffer steeds door dezelfde personen wordt ondervraagd;
- e)
het aantal ondervragingen zo beperkt mogelijk wordt gehouden, en ondervraging alleen plaatsvindt als dat strikt noodzakelijk is voor het strafonderzoek en de strafprocedure;
- f)
het minderjarige slachtoffer steeds vergezeld mag worden door een vertegenwoordiger of, in voorkomend geval, een volwassene naar keuze van de minderjarige, tenzij met betrekking tot die persoon een gemotiveerde beslissing in tegengestelde zin is genomen.
4.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in elk strafonderzoek betreffende een van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, van elke ondervraging van het minderjarige slachtoffer of, in voorkomend geval, van een minderjarige getuige video-opnamen kunnen worden gemaakt, die overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat in de strafprocedure als bewijs kunnen worden aanvaard.
5.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in elke strafprocedure over een van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, de mogelijkheid bestaat dat:
- a)
de zitting achter gesloten deuren plaatsvindt, alsmede
- b)
het minderjarige slachtoffer in de rechtszaal kan worden gehoord zonder daar aanwezig te zijn, met name door middel van geschikte communicatietechnologieën.
6.
Dit artikel is van toepassing onverminderd het bepaalde in artikel 12.