Rb. Noord-Holland, 09-07-2020, nr. AWB - 18 , 5060
ECLI:NL:RBNHO:2020:5447
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
09-07-2020
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 5060
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2020:5447, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 09‑07‑2020; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Vindplaatsen
NLF 2020/1732 met annotatie van
Uitspraak 09‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Reikwijdte informatiebeschikking. Aanslag vennootschapsbelasting binnen de wettelijke termijn van artikel 11, derde lid, van de Awr opgelegd?
Rechtbank noord-holland
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 18/5060
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juli 2020 in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z] , eiseres
(gemachtigde: mr. M. Sanders),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen, kantoor Amsterdam, verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2012/2013 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 101.975.548.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2020 te Haarlem.
Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde mr. M. Sanders en diens kantoorgenoten mr. T.C. Gerverdinck en mr. D.L. Heijtel. Namens verweerder zijn verschenen mr. [A] , drs. [B] en mr. [C] .
Overwegingen
Feiten
Algemeen
1. Eiseres is op [#] 2006 opgericht. Het eerste boekjaar van eiseres loopt van [#] 2006 tot en met 30 november 2006. Het tweede boekjaar loopt van 1 december 2006 tot en met 30 september 2007. De boekjaren 2007/2008 en verder lopen vervolgens van 1 oktober en met 30 september.
2. Eiseres maakt deel uit van het Amerikaanse bankenconcern [D] . De activiteiten van eiseres bestonden uit het verwerven van Nederlandse beursgenoteerde aandelen (hierna: long stock posities) en het verkopen van futures (beursgenoteerde termijncontracten) met betrekking tot deze aandelen. Om het risico op de long stock posities af te dekken (hedgen) heeft eiseres beursgenoteerde futures verkocht, met dezelfde aandelen als onderliggende waarde. Daarmee nam eiseres short futures posities in. De futures hadden een standaard driemaands looptijd; zij moesten dus vier keer per jaar worden vernieuwd (het zogenoemde ‘doorrollen’ van de futures) om de hedge over de gehele periode af te dekken. Om het rendement te verhogen en de financieringskosten te drukken werden de aandelen ‘uitgeleend’ aan haar Engelse indirecte aandeelhouder [E] (deze transacties worden ook aangeduid als ‘securities lending’ of ‘stocklending’). Eiseres ontving daarvoor cash stortingen in Amerikaanse dollars (USD) als onderpand (‘cash collateral’) en een ‘stocklending fee’. De handelsstrategie van eiseres wordt aangeduid als long stock - short future strategie. In het boekjaar 2012/2013 is deze handelsstrategie afgebouwd en heeft eiseres de futures beëindigd en de aandelen verkocht.
3. Eiseres heeft ter zake van de dividendopbrengsten op de door haar gehouden Nederlandse beursgenoteerde aandelen vanaf het jaar van oprichting tot en met het boekjaar 2011/2012 dividendbelasting verrekend. In het boekjaar 2012/2013 is geen dividendbelasting verrekend.
Boekenonderzoek
4. Bij brief van 11 november 2011 heeft verweerder eiseres medegedeeld een boekenonderzoek in te stellen over de boekjaren 2006/2007 tot en met 2009/2010. Het onderzoek was uitsluitend gericht op de verrekening van dividendbelasting over de genoemde boekjaren.
5. Bij brief van 16 december 2013 heeft verweerder eiseres medegedeeld het onderzoek te vervolgen met betrekking tot de jaren vanaf 2007/2008 tot en met 2012/2013. Het onderzoek zag uitsluitend op de verrekening van dividendbelasting in de aangiften vennootschapsbelasting over de genoemde boekjaren.
Aangifte en aanslag Vpb boekjaar 2012/2013
6. Voor het indienen van de aangifte Vpb voor het boekjaar 2012/2013 heeft verweerder bij brief van 28 november 2013 vijf maanden uitstel verleend, tot 1 augustus 2014.
7. Op 29 juli 2014 diende eiseres haar aangifte Vpb voor het boekjaar 2012/2013 in. Zij verantwoordde daarin een belastbaar bedrag van € 101.975.548 en een te betalen bedrag aan Vpb van € 25.483.886. In de aangifte is geen verrekening van dividendbelasting opgenomen.
8. Bij brief van 12 januari 2015 heeft eiseres als volgt een aantal vragen van verweerder beantwoord die onder andere betrekking hebben op het boekjaar 2012/2013 (de vragen van verweerder zijn gecursiveerd weergegeven):
“9 Vraag 9
Gaarne verzoeken wij u ons de volgende aanvullende gegevens te verstrekken:
(…)
(b) De ontvangen dividendvervangende betalingen vanaf september 2011 tot en met ultimo boekjaar 201212013, conform de overzichten zoals die reeds over de boekjaren tot en met 2010/2011 zijn verstrekt.
Deze informatie is ten aanzien van alle jaren tot en met 2010/11 reeds aan u verstrekt bij onze brief van 22 mei 2013. Daarnaast is deze informatie ten aanzien van het jaar 2009/10 opnieuw verstrekt in onze brief van 2 april 2014.
Bijgevoegd bij deze brief vindt u in bijlage 5 de informatie met betrekking tot dividendvervangende betalingen over 2011/12 en 2012/13, in dezelfde vorm als reeds eerder aan u is verstrekt. Volledigheidshalve is ook de eerder verstrekte informatie opnieuw meegestuurd.
(…)
(d) De originele dividendnota's en stukken van dividendvervangende betalingen voor de periode van het onderzoek.
Dividendnota's voor het ontvangen dividend in de jaren 2006/2007 en 2007/2008 zijn verstrekt in onze antwoordbrief van 27 januari 2011. De dividendnota's over 2009/10 zijn verstrekt bij ons antwoord van 2 april 2014. Bijgevoegd vindt u (in bijlage 6) de dividendnota's over de resterende jaren: 2010/11 en 2011/12, alsmede, volledigheidshalve de dividendnota's voor de jaren 2008/09 en 2009/10. Wij merken op dat in het jaar 2012/13 geen dividenden zijn ontvangen, dus er zijn ook geen dividendnota's.”
9. Verweerder heeft met dagtekening 14 oktober 2017 aan eiseres de aanslag Vpb 2012/2013 conform de aangifte opgelegd.
Informatiebeschikking
10. Verweerder heeft bij brief van 23 februari 2015 ten aanzien van eiseres een informatiebeschikking genomen. Deze informatiebeschikking luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“[Eiseres] verantwoordt in haar aangiften vennootschapsbelasting hoofdzakelijk rentebaten en rentelasten. Hoewel zij geen ontvangen dividend rapporteert, claimt zij substantiële bedragen aan verrekening van dividendbelasting. Vanaf eind 2010 heb ik getracht de feiten en omstandigheden vast te stellen die deze verrekening van dividendbelasting rechtvaardigen. In dat verband heb ik vragenbrieven aan uw gemachtigde verzonden. Voorts heb ik op 11 november 2011 aangekondigd een boekenonderzoek in te zullen stellen bij [eiseres], betrekking hebbend op de boekjaren 2006/2007 tot en met 2009/2010. Op 16 december 2013 is aangekondigd het onderzoek te vervolgen voor de boekjaren 2007/2008 tot en met 2012/2013.
WETTELIJKE BASIS
De vragenbrieven en het boekenonderzoek hebben hun wettelijke basis in artikel 47, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Het doel hiervan is om de inspecteur in staat te stellen om informatie te verkrijgen, op basis waarvan de inspecteur de verschuldigde belasting kan vaststellen.
[Eiseres] is als administratieplichtige ingevolge artikel 52 AWR verplicht een administratie te voeren en alle daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op een zodanige wijze te bewaren dat daaruit te allen tijde zijn rechten en plichten, ook met betrekking tot de belastingheffing, blijken. De administratie moet dusdanig zijn gevoerd, ingericht en bewaard dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk is.
INFORMATIEBESCHIKKING
lk heb herhaaldelijk gevraagd van wie [eiseres] de aandelen heeft gekocht en aan wie [eiseres] de futures heeft verkocht, laatstelijk in mijn brief van 14 november 2014:
In welke transactievorm, waar (in Nederland of elders) en van welke partij(en) heeft [eiseres] de aandelen in de Nederlandse beursfondsen gekocht?
Aan welke partij(en) zijn de futures verkocht, te onderbouwen met stukken waaruit blijkt op welke wijze [E] ten behoeve van [eiseres] een positie met derden heeft opgebouwd?
Nu deze vragen niet zijn beantwoord, is niet volledig voldaan aan de verplichting ex artikel 47, eerste lid AWR. Voorts ben ik van mening dat de administratie van [eiseres] niet voldoet aan de eisen van artikel 52 AWR. In de bijlage bij deze beschikking is een toelichting op deze vaststellingen opgenomen.
Daarom neem ik op grond van artikel 52a AWR deze informatiebeschikking.
(…)
TERMIJNVERLENGING OPLEGGEN AANSLAGEN
Een bijkomend gevolg van deze beschikking is dat de termijn waarbinnen (navorderings)aanslagen kunnen worden opgelegd wordt verlengd met de termijn die verstrijkt tussen de bekendmaking van de informatiebeschikking die met de desbetreffende belastingaanslagen samenhangt, en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk wordt.
De termijnverlenging geldt voor de eventueel op te leggen aanslagen vennootschapsbelasting over de boekjaren 2008/2009 (navordering), 2009/2010 (navordering), 2010/2011 (primitief) en 2011/2012 (primitief).
Tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2007/2008 is bezwaar gemaakt en heeft uw gemachtigde beroep fictieve weigering ingesteld bij de rechtbank. In dat kader heb ik de rechter verzocht op grond van artikel 27a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te bepalen dat hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de AWR van toepassing blijft tot ik uitspraak op het bezwaar heb gedaan. lndien de rechter zulks niet verhinderd zal de termijnverlenging eveneens gelden voor de termijn om te beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het boekjaar 2007/2008.”
11. In de bij de informatiebeschikking behorende bijlage is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“BIJLAGE- TOELICHTING OP INFORMATIEBESCHIKKING
De informatiebeschikking ziet op het niet voldoen aan de verplichtingen ingevolge zowel artikel 47, eerste lid AWR als artikel 52 AWR. In deze bijlage zal ik toelichten waarom ik van mening ben dat [eiseres] niet heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van artikel 47, eerste lid AWR en artikel 52 AWR.
BESCHRIJVING ACTIVITEITEN-activiteiten [D]
Uit een rapport uit 2008 van een onderzoekscommissie van de Amerikaanse Senaat blijkt dat (ook) [D] actief is op het gebied van “dividend yield enhancement” producten:
(...) [D] swap and stock loan “dividend yield enhancement” products were aimed at enabling non-U.S. clients to dodge U.S. dividend taxes.
Met dividend yield enhancement products wordt in het rapport geduid op productvoering van (o.a.) [D] gericht op het strippen van dividend.
- activiteiten [eiseres]
De in het hiervoor genoemde rapport beschreven dividendstrip-transacties vertonen gelijkenis met de Dutch Index Arbitrage, zijnde de transactie-opzet waarin [eiseres] een rol speelt. Deze transactie-opzet staat beschreven in een MS-interoffice memorandum en de New Product Approval (NPA):
The purpose of this NPA is to approve (...) the entry by Dutch Co. into index arbitrage activity to benefit from opportunities presented by the listed AEX and single stock options and futures market.
(…)
Conclusie mbt artikel 47, 1 AWR
In de geaccordeerde transactie-opzet is bepaald dat de aandelen door middel van een OTCtransactie zouden worden verkregen. De verkoper van de aandelen moet derhalve bekend verondersteld worden. Uw gemachtigde geeft echter aan dat [eiseres] de uiteindelijke verkoper van de aandelen niet kent. lndien daarmee wordt aangegeven dat [eiseres] niet alleen de uiteindelijke verkoper maar ook de feitelijke verkoper niet kent, hetgeen mij overigens ongeloofwaardig voorkomt, had zij die informatie op eenvoudige wijze bij FIMAT kunnen opvragen. Voorts heeft uw accountant [F] vastgesteld dat de futures over the counter zijn verkocht. Zulks brengt met zich mee dat [eiseres] de koper van de futures kent.
Gelet op het bovenstaande en de uitgebreide en planmatige voorbereiding op de met elkaar samenhangende transacties in aandelen en futures acht ik het ondenkbaar dat [eiseres] niet kan aangeven van welke partij(en) de buiten de beurs gekochte aandelen zijn gekocht en aan welke partij(en) de futures over the counter zijn verkocht.
lk stel vast dat mijn vragen daarover, ook na herhaalde stelling daarvan, niet zijn beantwoord. Daardoor heeft [eiseres] ten aanzien van de aankoop van de aandelen en de verkoop van de futures niet voldaan aan de verplichting ex artikel 47, eerste lid AWR.
Daarbij merk ik op dat uw gemachtigde, gelet op zijn aanbod om ook andere Clearing Sheets te overleggen, zich er van bewust lijkt te zijn dat Clearing Sheets van andere handelsdagen mogelijk meer verduidelijkend zouden kunnen zijn geweest. Gelet op de duidelijke vraagstelling lag het mijns inziens op zijn weg c.q. op de weg van [eiseres] om die mogelijke verduidelijking voor 30 januari 2015 te verstrekken.
(…)
Conclusie mbt artikel 52 AWR
Op basis van het bovenstaande kan het volgende worden geconcludeerd:
[eiseres] voldoet niet aan de fiscale bewaarplicht.
De (uit de processen van [D] 'afgeleide') administratie van [eiseres] is op basis van het bovenstaande fiscaal niet binnen redelijke termijn controleerbaar.
Zonder inzicht in het geheel ( [D] / [E] ) is het afgesplitste deel ([eiseres]) niet te controleren op juistheid en volledigheid.
[eiseres] heeft in haar administratie onvoldoende waarborgen opgenomen, gericht op het voorkomen van dividendstripping, waardoor uit haar administratie niet zonder meer haar rechten en plichten met betrekking tot de belastingheffing blijken.”
12. Op 2 april 2015 maakt eiseres bezwaar tegen de genomen informatiebeschikking. In het bezwaarschrift is onder meer het volgende opgenomen:
“1 Inleiding
Namens [eiseres] maken wij bezwaar tegen de volgende beschikking, waarvan een kopie is bijgesloten (Bijlage 1):
- informatiebeschikking van 23 februari 2015, zonder kenmerk,
- betreffende de boekjaren 2007/2008 tot en met 2012/2013,
- vanwege het vermeende niet voldoen door [eiseres] aan:
(a) de informatieplicht ex artikel 47(1) Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR) door het niet of onvoldoende beantwoorden van de volgende twee vragen (de Vragen):
“In welke transactievorm, waar (in Nederland of elders) en van welke partij(en) heeft [eiseres] de aandelen in de Nederlandse beursfondsen gekocht?” (Vraag Eén)
en
“Aan welke partij(en) zijn de futures verkocht, te onderbouwen met stukken waaruit blijkt op welke wijze [E] ten behoeve van [eiseres] een positie met derden heeft opgebouwd?” (Vraag Twee)
(b) de adminstratieplicht ex artikel 52 AWR.
2 Gronden van bezwaar
De grond van [eiseres] bezwaar zijn de volgende:
- [eiseres] heeft aan zijn informatieplicht ex artikel 47(1) AWR voldaan. De uitvoerige informatie en documentatie die door [eiseres] aan de inspecteur zijn verschaft beantwoorden de Vragen.
- [eiseres] voert een administratie die voldoet aan de verplichtingen van artikel 52 AWR.
- De informatiebeschikking is nietig wat betreft het boekjaar 2007/2008.”
13. Het bezwaar tegen de informatiebeschikking is afgewezen. Eiseres heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 26 april 2018 (ECLI:NL:RBNHO:2018:3408) heeft de rechtbank de informatiebeschikking in haar geheel vernietigd omdat verweerder de door hem gestelde administratieve gebreken niet aannemelijk heeft gemaakt en, voor zover al zou kunnen worden gesproken van gebreken, deze niet van dien aard zijn dat daarmee een zware sanctie als omkering van de bewijslast kan worden gerechtvaardigd.
14. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij brief met dagtekening
23 februari 2015 voor de opgelegde navorderingsaanslag Vpb 2007/2008 en de op dat moment nog op te leggen (navorderings)aanslagen Vpb 2008/2009 tot en met 2012/2013, heeft vastgesteld dat eiseres niet dan wel niet volledig voldaan heeft aan haar verplichtingen ingevolge artikel 47, eerste lid en artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr).
15. Verder heeft de rechtbank ten aanzien van de reikwijdte van de informatiebeschikking vastgesteld dat door de werking van artikel 52a, derde lid, van de Awr de informatiebeschikking voor de boekjaren 2007/2008, 2008/2009 en 2010/2011 wel, maar voor de boekjaren 2009/2010 niet is vervallen.
16. Eiseres heeft tegen voornoemde uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In dit hoger beroep heeft Hof Amsterdam op 12 mei 2020 uitspraak gedaan (ECLI:NL:GHAMS:2020:1189). Blijkens het proces-verbaal van de zitting gehouden op 2 juli 2019 heeft eiseres de stelling dat het beroep inzake de informatiebeschikking voor het boekjaar 2012/2013 zou zijn ingetrokken, uitdrukkelijk weersproken. Ten aanzien van de vraag of de informatiebeschikking betrekking heeft op het boekjaar 2012/2013 oordeelt Hof Amsterdam als volgt (punt 6.20):
“De informatiebeschikking heeft mede betrekking op het jaar 2012/2013, zoals blijkt uit die beschikking. Dat de rechtbank dat jaar onder ‘procesverloop’ en onder 29 niet heeft vermeld, berust kennelijk op een misslag. In het onderdeel ‘feiten’ onder 13 heeft de rechtbank dat boekjaar weer wel vermeld.”
Geschil 17. In geschil is de aanslag Vpb 2012/2013. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of de door verweerder genomen informatiebeschikking zich uitstrekt tot het boekjaar 2012/2013 waardoor op grond van artikel 52a, tweede lid, van de Awr de termijn voor het opleggen van de aanslag Vpb 2012/2013 is verlengd met de periode tussen de bekendmaking van de informatiebeschikking (23 februari 2015) en de dagtekening van de aanslag Vpb 2012/2013 (14 oktober 2017). Bij bevestigende beantwoording van deze vraag is niet in geschil dat de aanslag Vpb 2012/2013 binnen de wettelijke termijn van artikel 11, derde lid, van de Awr is opgelegd.
18. Eiseres bestrijdt dat de informatiebeschikking betrekking heeft op het boekjaar 2012/2013. Zij stelt dat de informatiebeschikking de termijn voor het vaststellen van de aanslag Vpb 2012/2013 niet verlengt omdat uit de tekst van de beschikking niet duidelijk en ondubbelzinnig volgt dat de beschikking zich uitstrekt tot de aanslag Vpb 2012/2013 en omdat de gevraagde informatie waarop de beschikking betrekking heeft, niet relevant is voor de aanslag Vpb 2012/2013 en dat verweerder daarvan op de hoogte was of had moeten zijn. Omdat de informatiebeschikking geen betrekking heeft op het boekjaar 2012/2013 is de termijn voor het opleggen van de aanslag Vpb 2012/2013 niet gestuit op grond van artikel 52a van de Awr en is de aanslag Vpb 2012/2013 buiten de aanslagtermijn van artikel 11, derde lid, van de Awr opgelegd. Eiseres concludeert, naar de rechtbank begrijpt, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag Vpb 2012/2013.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de informatiebeschikking is genomen in het kader van het boekenonderzoek naar de jaren tot en met 2012/2013, dat dit duidelijk uit de bewoordingen van de informatiebeschikking blijkt en dat de gevraagde informatie van belang had kunnen zijn voor de aanslag Vpb 2012/2013. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
20. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
21. Artikel 52a van de Awr bepaalt voor zover hier van belang het volgende:
“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, en, voor zover het verplichtingen van administratieplichtigen betreft ten behoeve van de heffing van de belasting waarvan de inhouding aan hen is opgedragen, aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, eerste, tweede en derde lid, kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.
2. De termijn voor de vaststelling van een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of het nemen van een beschikking wordt verlengd met de periode tussen de bekendmaking van de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking waarin wordt vastgesteld dat de belastingplichtige niet of niet volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt vernietigd.”
23. Over de maatstaf die geldt voor de beoordeling van de geldigheid van een informatiebeschikking heeft de Hoge Raad geoordeeld (HR 27 februari 2015, nr. 14/03215, ECLI:NL:HR:2015:473):
“2.2.1. Het Hof heeft vastgesteld dat redelijkerwijs geen misverstand erover kan bestaan dat de informatiebeschikking is genomen ten aanzien van belanghebbende en dat belanghebbende de beschikking aanvankelijk ook aldus heeft begrepen. (…)
2.2.2. Aldus heeft het Hof voor de beoordeling van de geldigheid van de op artikel 52a AWR berustende beschikking een juiste maatstaf gehanteerd. Die maatstaf is niet onverenigbaar met het op een dergelijke beschikking toepasselijke artikel 5, lid 1, AWR of met de op die bepaling voortbouwende rechtspraak betreffende de geldigheid van een belastingaanslag in verband met de op het aanslagbiljet vermelde gegevens van de aangeslagene. Die rechtspraak, die van overeenkomstige toepassing is op beschikkingen als de onderhavige, houdt in dat een aanslagbiljet niet voldoet aan de vereisten voor het ontstaan van een betalingsverplichting indien de op het biljet vermelde gegevens redelijkerwijs twijfel kunnen oproepen of het aanslagbiljet is bestemd voor degene ten name van wie de aanslag is gesteld (vgl. HR 3 december 2010, nr. 09/00174, ECLI:NL:HR:2010:BO5975, BNB 2011/28). Het Hof heeft geen andere eis gesteld door vast te stellen dat redelijkerwijs geen misverstand erover kon bestaan, en na de bekendmaking ook niet heeft bestaan, dat ten aanzien van belanghebbende een informatiebeschikking is genomen.
2.2.3. Het stond het Hof voorts vrij om de aan de informatiebeschikking voorafgaande correspondentie tussen partijen bij zijn oordeel te betrekken, en ook overigens kan van dit oordeel niet worden gezegd dat het onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd is. Het middel faalt.”
23. Uit de overgelegde stukken en de toelichting van partijen ter zitting leidt de rechtbank af dat het betoog van eiseres dat in het hoger beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van Hof Amsterdam van 12 mei 2020 (zie onder 16 hiervoor) nooit een partijdebat is geweest over de vraag of de informatiebeschikking ook betrekking had op 2012/2013 niet juist is. Er is daarom geen reden bij de beoordeling niet tot uitgangspunt te nemen dat Hof Amsterdam reeds heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking mede betrekking heeft op het jaar 2012/2013. De rechtbank ziet alleen onder zeer bijzondere omstandigheden reden anders te oordelen en concludeert dat deze zich niet voordoen. Zij overweegt daartoe als volgt.
24. Uit de informatiebeschikking blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat de beschikking mede betrekking heeft op het jaar 2012/2013. Dat jaar is immers expliciet vermeld in de eerste alinea van de beschikking, waarin wordt verwezen naar het boekenonderzoek dat mede betrekking heeft op het jaar 2012/2013. Dat onder het kopje termijnverlenging in de beschikking noch in de bijlage bij de beschikking het jaar 2012/2013 wordt genoemd, berust kennelijk op een misslag waaraan in het onderhavige geval geen gevolgen kunnen worden verbonden. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook de feiten en omstandigheden voorafgaand aan en ten tijde van het nemen van de informatiebeschikking tot het oordeel leiden dat over het van toepassing zijn van de beschikking op het jaar 2012/2013 bij eiseres redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan en ook niet heeft bestaan. Ten tijde van het nemen van de beschikking was het boekenonderzoek waarin ook het jaar 2012/2013 was begrepen niet afgerond. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de activiteiten die aanleiding hebben gegeven tot het boekenonderzoek (de handelsstrategie die is omschreven als de long stock - short future strategie) ook in 2012/2013 nog plaatsvonden. Dat in de reeds ingediende aangifte vennootschapsbelasting 2012/2013 geen dividendbelasting werd verrekend terwijl het boekenonderzoek uitsluitend zag op de verrekening van dividendbelasting doet daaraan niet af. In het onderzoek draaide het immers om de fiscale kwalificatie van de handelsstrategie van eiseres en het eventueel daaruit voortvloeiende recht op verrekening van dividendbelasting. Dat bij eiseres ook feitelijk geen twijfel bestond over het van toepassing zijn van de informatiebeschikking op het jaar 2012/2013 blijkt uit het feit dat in het bezwaarschrift expliciet wordt verwezen naar een informatiebeschikking ‘betreffende de boekjaren 2007/2008 tot en met 2012/2013’, dat daarin ook geen grieven zijn gericht tegen de toepassing daarvan op het jaar 2012/2013 en dat eiseres in de eerdere procedure bij de rechtbank en Hof Amsterdam de toepasbaarheid van de beschikking op het jaar 2012/2013 uitdrukkelijk in het geding heeft betrokken. Niet voordat de aanslag Vpb 2012/2013 was opgelegd, vond eiseres kennelijk aanleiding in de tekst van de informatiebeschikking om te twijfelen aan de toepasbaarheid van de beschikking voor het jaar 2012/2013. Het opkomen van dergelijke functionele twijfel is echter geen reden anders te oordelen.
25. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2020 door mr. B. van Walderveen, voorzitter, en mr. M.W. Koenis en mr. J. Gooijer, leden, in aanwezigheid van mr. N.G.U. Wasch, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier de voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.