Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.9.3
6.9.3 Bewijsproblematiek
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS585149:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk Emmerig, B.; Beperking renteaftrek bij overnameholdings: waar zijn wij mee bezig?, WFR 2000/363.
Emmerig, B.; Beperking renteaftrek bij overnameholdings: waar zijn wij mee bezig?, WFR 2000/ 363 merkt wel op dat de inlichtingenverplichting art. 47a AWR is beperkt tot buitenlandse vennootschappen (en natuurlijke personen) die minimaal een belang van 50% in een in Nederland gevestigd lichaam houden, terwijl van verbondenheid al sprake is wanneer een buitenlands lichaam voor een derde deel een belang heeft in een in Nederland gevestigd lichaam.
Vergelijkbaar met art. 26 in het OESO-Modelverdrag.
Lier stelt zelfs dat art. 15, lid 5, onderdeel a in de praktijk vrijwel een dode letter is vanwege de eis van de sluitende bewijsvoering. Lier, A.P.; Enige kritische kanttekeningen bij de voorgestelde beperkingen in de renteaftrek: Uitholling of opbolling van de belastinggrondslag, WFR 1996/ 1449.
Overigens biedt de parlementaire geschiedenis wel een opening voor een pro-ratabenadering, naar de zelfde verhouding als op topniveau, Nota navnv, TK, 1996-1997, 24 696, blz. 26.
Ten principale stel ik de vraag, waarom het de belastingplichtige is die tegenbewijs moet leveren. Dit geldt voor zowel art. 15ad als art. 10a. Dit is immers niet in overeenstemming met het in het fiscale recht geldende adagium dat degene die het ongebruikelijke stelt, dit dient te bewijzen. Tijdens de parlementaire behandeling is deze afwijkende benadering niet of nauwelijks aan de orde geweest. Voor zover mij bekend, is niet evident dat het instrumentarium van de inspecteur tekortschiet om uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag te voorkomen.1 Zo staat de inspecteur onder meer art. 47a AWR2 ter beschikking, dat ziet op de informatieverplichtingen in internationale verhoudingen en het inlichtingenartikel3 dat in veel door Nederland gesloten belastingverdragen is opgenomen. Bovendien valt mijns inziens niet uit de winstdrainagejurisprudentie af te leiden dat de fiscus telkens het onderspit delfde. In situaties van evident misbruik werd namelijk rente in aftrek beperkt. De beantwoording van voornoemde vraag betreffende de verdeling van de bewijslast, had naar mijn mening in ieder geval een plaats verdiend in de parlementaire geschiedenis.
Temporisering komt niet aan de orde, indien belastingplichtige het wettelijke tegenbewijs kan leveren. Voor een overnameholding geldt dienaangaande de uiteindelijke externe financieringseis en de grondslageis. Dit betekent een aanzienlijke bewijslast voor belastingplichtigen. Er moet namelijk een drievoudig (cumulatief) bewijs worden geleverd:
de lening is uiteindelijk aangegaan bij derden (volgens de wet niet zijnde een natuurlijk persoon);
het verbonden lichaam dat (of de verbonden natuurlijke persoon die) de lening bij derden is aangegaan heeft deze lening opgenomen met het oog op het verwerven van de werkmaatschappij; en
de rentebaten worden bij de crediteur in de grondslag betrokken van een belastingheffing naar de winst of het inkomen.
Dat deze zaken aannemelijk worden gemaakt is onvoldoende.
Het is voor een overnameholding niet altijd eenvoudig na te gaan, of een lening uiteindelijk is aangegaan bij een derde. Hiervoor is de overnameholding soms aangewezen op de hulp van één of meer andere verbonden lichamen. Het leveren van tegenbewijs kan derhalve gepaard gaan met de nodige moeite (lees: kosten). Indien de overnameholding heeft bewezen dat de lening uiteindelijk is aangegaan door het verbonden lichaam bij een niet-verbonden lichaam, dient de overnameholding vervolgens nog te bewijzen dat deze lening is aangegaan teneinde de aandelen in de overgenomen werkmaatschappij te verwerven. Dit laatste is – vooral bij een grote overname – zeker geen sinecure. Het is denkbaar dat voor een overname van een derde partij op houdsterniveau eigen vermogen en vreemd vermogen (via een syndicaat van banken) worden opgehaald. Vervolgens worden de verkregen gelden doorgesluisd naar de feitelijk kopende partijen in de verschillende landen. De van derden inlenende groepsvennootschap legt doorgaans niet separaat vast welk deel van de externe lening is bestemd voor Nederland. Daarmee wordt het lastig het gewenste tegenbewijs te leveren.4, 5