Einde inhoudsopgave
Renteaftrekbeperkingen in de VPB (FM nr. 119) 2006/6.9.4
6.9.4 Dubbele heffing
Dr. J. van Strien, datum 20-10-2006
- Datum
20-10-2006
- Auteur
Dr. J. van Strien
- JCDI
JCDI:ADS592225:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Vennootschapsbelasting (V)
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Dividendbelasting / Algemeen
Vennootschapsbelasting / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk in dit verband bijvoorbeeld Nota navnv, TK, 1995-1996, 24 696, blz. 8, waar de staatssecretaris opmerkt: ‘De vraag of de rente bij het ontvangende lichaam in een compenserende heffing wordt betrokken, is bij deze vorm van de uitholling van de grondslag niet van belang, omdat de renteaftrek niet wordt geschrapt, maar wordt getemporiseerd’ en in diezelfde nota op blz. 12 ‘Verder wijs ik er nog op dat in het wetsvoorstel niet is gekozen voor een benadering waarbij de rente-aftrek wordt geweigerd, maar voor een minder vergaande benadering waarbij de rente-aftrek wordt getemporiseerd’.
Vergelijk in dit verband tevens Emmerig, B.; Beperking renteaftrek bij overnameholdings: waar zijn wij mee bezig?, WFR 2000/363.
Verdisconteerd tegen 10% blijft van de euro na acht jaar minder dan de helft over.
Vergelijk bijvoorbeeld MvA, EK, 1995-1996, 24 696, blz. 8.
Nota navv, TK, 1996-1997, 24 696, blz. 8.
Zie onder meer Lier, A.P.; Enige kritische kanttekeningen bij de voorgestelde beperkingen in de renteaftrek: Uitholling of opbolling van de belastinggrondslag, WFR 1996/1449 en Emmerig, B.; Beperking renteaftrek bij overnameholdings: waar zijn wij mee bezig?, WFR 2000/363.
Dit is wellicht anders indien het tarief aanzienlijk lager is dan het Nederlandse, terwijl er toch sprake is van een compenserende heffing. Dit probleem speelt ook al voor art. 10a, waardoor op die wijze door middel van onder meer interne verhangingen ‘uitholling’ van de Nederlandse heffingsgrondslag plaatsvindt.
Op het eerste gezicht bestaat er een groot verschil tussen de sancties van art. 10a en art. 15ad. In het eerste artikel wordt de renteaftrek daadwerkelijk geschrapt, terwijl in het tweede temporisering plaatsvindt en renteaftrek uiteindelijk niet verdwijnt.1 Daarmee lijkt de sanctie van art. 15ad relatief beperkt. Bij een nadere bestudering blijkt echter, dat de temporisering van renteaftrek materieel overeenkomt met het partieel schrappen van renteaftrek.2 Elke euro die in jaar één niet in aftrek op de winst kan worden gebracht, is – verdisconteerd tegen een rente van 5% per jaar – acht jaar later nog maar achtenzestig cent waard.3 Gelet op het voorgaande is de temporiseringmaatregel minder onschuldig dan hij op het eerste gezicht lijkt.
In dit verband is er tijdens de parlementaire behandeling op gewezen, dat art. 15, lid 4 (en daarmee ook art. 15ad) overkill/materieel dubbele heffing met zich brengt in nationale situaties.4 Dit geldt overigens ook voor bepaalde buitenlandse situaties. De wetgever meent evenwel dat uitholling van de Nederlandse heffingsgrondslag aan de orde is bij het ongeclausuleerd toestaan van renteaftrek in dergelijke situaties.5 In de literatuur is zeer kritisch gereageerd op deze opmerking.6 Ik kan deze gedachtegang van de staatssecretaris – in het bijzonder in binnenlandse situaties – niet volgen. Tegenover de renteaftrek van de overnameholding staat mijns inziens een gelijke rentebate bij de verbonden crediteur. Indien de crediteur is gevestigd in het buitenland en daar sprake is van een compenserende heffing, wordt weliswaar de Nederlandse heffingsgrondslag verkleind, maar bespaart het concern als geheel niet of nauwelijks belasting.7
Mijns inziens zou ook voor toepassing van art. 15ad de eis van compenserende heffing als tegenbewijs dienen te gelden. Voorwaarde is wel dat een dergelijk eis in overeenstemming is met EU-recht. In paragraaf 6.7.3 werd duidelijk dat dit laatste nog zeer de vraag is. Wat hiervan ook zij, ik acht het in ieder geval verstandig dat de wetgever niet louter in binnenlandse situaties compenserende heffing heeft ingevoerd als tegenbewijsregeling. Het staat wat mij betreft namelijk zo goed als vast dat een dergelijke beperkte tegenbewijsregeling ongeoorloofde discriminatie zou inhouden. Dit zou met zich brengen dat dit tegenbewijs in ieder geval ook zou moeten gelden in gemeenschapsrechtelijke verhoudingen.