Einde inhoudsopgave
De aanmerkelijkbelangregeling in internationaal perspectief (FM nr. 123) 2007/4.1.1.3.1
4.1.1.3.1 Vestigingsplaatsfictie inkomstenbelasting geen rechtstreeks effect
Mr. dr. F.G.F. Peters, datum 01-03-2007
- Datum
01-03-2007
- Auteur
Mr. dr. F.G.F. Peters
- JCDI
JCDI:ADS363831:1
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Buitenlands belastingplichtige
Inkomstenbelasting (V)
Internationaal belastingrecht / Algemeen
Internationaal belastingrecht / Heffingsbevoegdheid
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Europees belastingrecht / Algemeen
Inkomstenbelasting / Aanmerkelijk belang (box 2)
Vennootschapsbelasting / Belastingplichtige
Voetnoten
Voetnoten
De effectiviteit van de vestigingsplaatsfictie in de inkomstenbelasting lijkt sinds de invoering met ingang van 1997 van het vestigingsduurcriterium (in plaats van het voorheen geldende oprichtingscriterium) in triangular cases derhalve verminderd. De vestigingsplaatsfictie ziet immers niet meer op elke naar Nederlands recht opgerichte vennootschap, terwijl Nederland in geval van een naar buitenlands recht opgerichte vennootschap geen heffingsrecht toekomt onder een verdrag met: i) een aanmerkelijkbelangvoorbehoud dat inwonerschap in verdragszin vereist; en ii) een woonplaatsartikel conform artikel 4 OESO-modelverdrag.
Om inwoner te zijn van Nederland dient de vennootschap in ieder geval ingevolge de Nederlandse wetgeving hier te lande aan belasting te zijn onderworpen. De vestigingsplaatsfictie van artikel 7.5, lid 6, Wet IB 2001 doet wel buitenlandse belastingplicht voor de aandeelhouder ter zake van inkomen uit aanmerkelijk belang ontstaan, maar roept geen belastingplicht in het leven voor de vennootschap zelf. Zij kan in verdragssituaties met een OESO-modelverdragconform woonplaatsartikel derhalve niet rechtstreeks effect hebben. Van belang is het bepaalde in de vennootschapsbelasting. Onbeperkte belastingplicht voor de vennootschapsbelasting geldt – behalve voor feitelijk in Nederland gevestigde lichamen – uitsluitend voor lichamen die naar Nederlands recht zijn opgericht; zie artikel 2, lid 4, Wet Vpb 1969. De vestigingsplaatsfictie van artikel 7.5, lid 6, Wet IB 2001 kan dus alleen effect sorteren indien tevens de vestigingsplaatsfictie van artikel 2, lid 4, Wet Vpb 1969 van toepassing is.1 Dit brengt het volgende mee:
naar buitenlands recht opgerichte lichamen met feitelijke vestigingsplaats buiten Nederland kunnen geen inwoner in verdragszin van Nederland zijn, ook al vallen zij onder de vestigingsplaatsfictie van artikel 7.5, lid 6, Wet IB 2001. Het aanmerkelijkbelangvoorbehoud in het verdrag Nederland-staat C (dat vereist dat de vennootschap verdragsinwoner van Nederland is) mist toepassing, en het heffingsrecht ter zake van de aanmerkelijkbelangwinst komt ingevolge de hoofdregel voor vermogenswinsten (artikel 13, lid 5, OESO-modelverdrag) exclusief toe aan staat C;
naar Nederlands recht opgerichte lichamen zijn binnenlands belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Indien de vestigingsplaatsfictie van artikel 2, lid 4, Wet Vpb 1969 inderdaad zou leiden tot verdragsinwonerschap van de vennootschap in Nederland, zou Nederland aanmerkelijkbelangwinst nog gedurende de in het aanmerkelijkbelangvoorbehoud opgenomen termijn kunnen belasten. Anders dan in de bilaterale situaties van hoofdstuk 3 kan toewijzing van de verdragswoonplaats aan de woonstaat van de aanmerkelijkbelanghouder (staat C) hier niet aan de orde komen, daar de vennootschap niet feitelijk in deze staat is gevestigd.