Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.129 Omzetting stakingswinst in lijfrente
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stcrt. 2023, 32714 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000270123)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stcrt. 2023, 32714 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000270123)
- Vakgebied(en)
Inkomstenbelasting / Uitgaven voor inkomensvoorzieningen
1
Een ondernemer die in het kalenderjaar een onderneming — of een gedeelte daarvan — waaruit hij als ondernemer winst geniet staakt kan, vanwege de omzetting van de stakingswinst in een lijfrente, premies voor lijfrenten als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel a, in aanmerking nemen tot een gezamenlijk bedrag van ten hoogste het bedrag van de winst behaald met of bij die staking, maar tot niet meer dan het in het tweede lid aangegeven maximum verminderd met het in het derde lid bedoelde bedrag aan reeds opgebouwde voorzieningen.
2.
Het maximum bedraagt:
- a.
€ 559.483 in de gevallen waarin:
- 1°
de ondernemer ten tijde van het staken een leeftijd heeft bereikt die ten hoogste vijf jaar lager is dan de ten tijde van het staken geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;
- 2°
de ondernemer ten tijde van het staken voor 45% of meer arbeidsongeschikt is en de hem toekomende termijnen van lijfrenten ingaan binnen zes maanden na het staken of
- 3°
de onderneming wordt gestaakt door het overlijden van de ondernemer;
- b.
€ 279.752 in de gevallen — andere dan die van onderdeel a — waarin:
- 1°
de ondernemer ten tijde van het staken een leeftijd heeft bereikt die ten hoogste vijftien jaar lager is dan de ten tijde van het staken geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, of
- 2°
de aan de ondernemer toekomende termijnen van lijfrenten dadelijk ingaan;
- c.
€ 139.885 in de overige gevallen.
3.
Het bedrag aan reeds opgebouwde voorzieningen is de som van:
- a.
de waarde in het economische verkeer ten tijde van het staken van de in artikel 3.13, eerste lid, onderdelen b en c, bedoelde aanspraken;
- b.
de bedragen die op grond van artikel 3.127, eerste en tweede lid, in de voorafgaande kalenderjaren in aanmerking zijn genomen;
- c.
de bedragen die reeds eerder volgens het eerste lid in aanmerking zijn genomen.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt de belastingplichtige, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, als ondernemer aangemerkt, indien de medegerechtigdheid van de belastingplichtige de rechtstreekse voortzetting vormt van zijn gerechtigdheid of medegerechtigdheid als ondernemer.
5
Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, onder 2°, wordt de ondernemer beschouwd voor 45% of meer arbeidsongeschikt te zijn indien hij aannemelijk maakt dat hij door ziekte of gebreken niet in staat is om ten minste 55% te verdienen van wat lichamelijk en geestelijk gezonde belastingplichtigen die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen, en daartoe ook hetzij in het afgelopen jaar niet in staat is geweest hetzij vermoedelijk in het eerstkomende jaar niet in staat zal zijn.