Hof Den Haag, 04-03-2021, nr. 22-001413-20
ECLI:NL:GHDHA:2021:328
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
04-03-2021
- Zaaknummer
22-001413-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:328, Uitspraak, Hof Den Haag, 04‑03‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:399
Uitspraak 04‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd naar aanleiding van het arrest van Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:399)
Rolnummer: 22-001413-20
Parketnummer: 10-097841-19
Datum uitspraak: 4 maart 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Marokko) op
[datum] 1956,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en is ter zake van het onder 1 tenlastegelegde toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – onder 1 tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 29 maart 2019 te Rotterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 160 (lid 7) Wegenverkeerswet 1994 en/of artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, gedaan door een ambtenaar, te weten [ambtenaar], belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd de Bosdreef te verlaten, hieraan geen gevolg te geven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op of omstreeks 29 maart 2019 te Rotterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te wetenartikel 160 (lid 7) Wegenverkeerswet 1994 en/of artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, gedaan door een ambtenaar, te weten [ambtenaar], belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd de Bosdreef te verlaten, hieraan geen gevolg te geven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit gaat het hof uit van het op ambtseed en -belofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2019. Door de wetgever is aan een dergelijk proces-verbaal bijzondere waarde toegekend, zoals neergelegd in artikel 344, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Onder omstandigheden kunnen redenen bestaan om aan een door verbalisanten op ambtseed of -belofte opgemaakt proces-verbaal te twijfelen. Anders dan door de raadsman aangevoerd, ziet het hof hiertoe geen aanleiding. Het hof is van oordeel dat het proces-verbaal van bevindingen juist wordt ondersteund door de verklaring van de dochter van de verdachte op het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, nu zij bij de politierechter heeft verklaard dat ter plaatse is gesproken over de verkeersveiligheid en dat één van de agenten tegen hen heeft gezegd dat zij weg moesten gaan, omdat het niet veilig was. Daarbij komt dat de verdachte zelf bij de politie heeft verklaard dat hij geen gevolg heeft gegeven aan de vordering, omdat hij het er niet mee eens was.
De door de raadsman aangevoerde omstandigheid dat de verdachte de vordering niet zou hebben gehoord en dus niet opzettelijk niet aan de vordering gehoor heeft gegeven omdat hij slechthorend is, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft immers – zoals hiervoor aangegeven – in zijn verhoor bij de politie op de vraag van de verbalisant waarom hij niet heeft voldaan aan de vordering en was ingestapt en weggereden verklaard dat hij ‘het er niet mee eens was’. Aldus heeft de verdachte opzettelijk geen gehoor gegeven aan de vordering tot het verlaten van de Bosdreef.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman van de verdachte een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld en is betoogd dat – kort gezegd – verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging doordat hem door de verbalisanten een keuze is voorgehouden, waarnaar hij heeft gehandeld. Om die reden zou verdachte moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde, vereist is dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was (HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1490, r.o. 3.5, NJ 2004/675 en HR 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:827, r.o. 2.3, NJB 2017/1129).
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het strafdossier is gebleken dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de vordering van de verbalisant om de Bosdreef te verlaten, zoals hiervoor overwogen. De verdachte heeft op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hem ter plaatse een keuze is gegeven: weggaan of blijven om aangifte te doen. De verdachte heeft naar eigen zeggen gekozen voor de laatste mogelijkheid. Naar het oordeel van het hof is deze keuze niet gegeven op de manier waarop de verdachte die heeft geïnterpreteerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen ter plaatse blijkt immers dat nadat alle partijen over de verkeersruzie waren gehoord de politieambtenaren alle betrokkenen hebben meegedeeld dat er in de politiesystemen een registratie van de gebeurtenissen zou worden gemaakt, maar dat ze het daarbij zouden laten. Hierop is iedereen gevorderd om de Bosdreef te verlaten. De verdachte gaf hier geen gehoor aan, waarna verbalisant [ambtenaar] de verdachte met luide en op niet mis te verstane wijze heeft gevorderd om de Bosdreef te verlaten. De verdachte heeft hierop volgens genoemd proces-verbaal van bevindingen meegedeeld dat hem dat niet interesseerde, dat hij niet weg zou gaan en dat de politieambtenaren de anderen moesten aanhouden omdat ze hem hebben geslagen.
De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie beaamd dat hij op dat moment niet weg wilde gaan omdat hij – in zijn eigen woorden – het er niet mee eens was.
Naar het oordeel van het hof is derhalve komen vast te staan dat de verdachte ten tijde van het begaan van het feit boos was over de afhandeling van de verkeersruzie en om die reden de Bosdreef niet wilde verlaten. Dientengevolge is niet aannemelijk geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Het beroep op afwezigheid van alle schuld slaagt niet.
Er is aldus geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Tussen de verdachte en andere verkeersdeelnemers heeft een verkeersruzie plaatsgevonden op de Bosdreef, een openbare, drukke weg waar de maximale toegestane snelheid 70 km per uur is. Deze verkeersruzie werd ter plaatse uitgevochten, waardoor beide partijen hebben gezorgd voor filevorming en verkeersonveiligheid. Teneinde de door partijen ontstane gevaarlijke situatie op te heffen, hebben verbalisanten ter plaatse alle partijen gevorderd om de Bosdreef te verlaten. De verdachte heeft hier – na daartoe tweemaal te zijn gevorderd - geen gehoor aan gegeven. Door deze opstelling van de verdachte zijn de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening belemmerd en heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van een gevaarlijke verkeerssituatie. Naar het oordeel van het hof dient hiervoor een strafrechtelijke sanctie te worden opgelegd en kan niet worden volstaan met het toepassen van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf in het voordeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. M. Pheijffer, in bijzijn van de griffier mr. L.E. Hollander.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 maart 2021.
Mr. M. Pheijffer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.