Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (C)
3.2.2.1 Artikel 1D Vluchtelingenverdrag
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
13-06-2024, Stcrt. 2024, 19165 (uitgifte: 27-06-2024, regelingnummer: WBV 2024/12)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-06-2024, Stcrt. 2024, 19165 (uitgifte: 27-06-2024, regelingnummer: WBV 2024/12)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw, als hij onder de reikwijdte van artikel 1D Vluchtelingenverdrag valt.
Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de (staatloze) Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat van de United Nations Relief and Works Agency (verder: UNRWA) valt. Als deze vreemdeling daadwerkelijk bescherming of bijstand ontving van deze VN-organisatie kort voor of direct voorafgaand aan de indiening van zijn asielaanvraag, wordt hij uitgesloten van artikel 1A Vluchtelingenverdrag. Dit vloeit direct voort uit de werking van het Verdrag. Wel toetst de IND dan nog altijd door aan artikel 29, eerste lid aanhef en onder b, Vw.
De (staatloze) Palestijn kan onder artikel 1A Vluchtelingenverdrag vallen als zijn vertrek uit het UNRWA-mandaatgebied gerechtvaardigd wordt door redenen buiten zijn invloed en onafhankelijk van zijn wil die hem dwingen dat gebied te verlaten. In dit geval zal hij zonder verdere toetsing moeten worden toegelaten als vluchteling. De IND neemt dit onvrijwillig vertrek in twee situaties aan:
- a.
de UNRWA is opgehouden te bestaan in het betreffende mandaatgebied of het is voor de UNRWA ten aanzien van de individuele (staatloze) Palestijn onmogelijk om levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast; en/of
- b.
er is sprake van een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid.
Ad a
De UNRWA is nog altijd operationeel in haar vijf mandaatgebieden. Als een (staatloze) Palestijn stelt dat de UNRWA niet de levensomstandigheden kan bieden die stroken met de opdracht waarmee zij is belast, vindt een individuele beoordeling plaats. Daarbij worden de levensomstandigheden van de (staatloze) Palestijn betrokken, zijn hulpvraag aan de UNRWA en de mate waarin de UNRWA in zijn individuele geval desgevraagd bescherming en bijstand heeft verleend. Als er aanknopingspunten zijn dat de UNRWA ten aanzien van de individuele (staatloze) Palestijn wél voldoende bijstand of bescherming kon bieden werpt de IND dat tegen en is het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing.
Ad b
Een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid kan voortvloeien uit de algemene veiligheidssituatie, met name als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Van een persoonlijke situatie van ernstige onveiligheid is daarnaast sprake als de (staatloze) Palestijn te vrezen heeft voor vervolging of artikel 3 EVRM risico en de UNRWA hem niet kan beschermen. Daarbij is van belang dat de UNRWA niet beschikt over een veiligheidsapparaat en daarmee niet kan worden aangemerkt als een actor van bescherming in de zin van artikel 7 van de Kwalificatierichtlijn.
Als één van de hierboven genoemde situaties zich voordoet in het werkgebied van de UNRWA waar de (staatloze) Palestijn vandaan komt, maar er een concrete mogelijkheid bestaat om toegang te krijgen tot een ander werkgebied van de UNRWA en daar veilig te verblijven, kan de IND artikel 1D alsnog tegenwerpen.
De IND oordeelt dat er géén sprake is van opgehouden bescherming of bijstand:
- •
op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich buiten het mandaatgebied van de UNRWA bevindt; of,
- •
in het geval van vrijwillig vertrek van de (staatloze) Palestijn uit dat gebied.
De omstandigheid dat een (staatloze) Palestijn mogelijk geen toegang kan krijgen tot de sector van het werkgebied van de UNRWA waaruit hij eerder is vertrokken, maakt niet dat hij aanspraak kan maken op een vluchtelingenstatus, als er sprake was van vrijwillig vertrek.
De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de (staatloze) Palestijnse vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in de uitsluitingsgrond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.