Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (C)
11 Rechtsmiddelen
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2017
- Bronpublicatie:
15-09-2017, Stcrt. 2017, 53847 (uitgifte: 29-09-2017, regelingnummer: WBV 2017/9)
- Inwerkingtreding
01-10-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-09-2017, Stcrt. 2017, 53847 (uitgifte: 29-09-2017, regelingnummer: WBV 2017/9)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
Voorlopige voorziening
Artikel 82 Vw regelt wanneer de vreemdeling het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd al dan niet mag afwachten. Artikel 7.3 Vb regelt wanneer de vreemdeling de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wel of niet mag afwachten.
Het verzoek om een voorlopige voorziening bij volgende aanvragen
De IND staat de vreemdeling op grond van artikel 7.3, tweede lid, Vb, in ieder geval niet toe zijn verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten in de volgende situaties:
- •
bij afwijzing van een eerste opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw, waarbij is geoordeeld dat de vreemdeling die aanvraag slechts heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen;
- •
bij afwijzing van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw, nadat een eerdere volgende aanvraag definitief is afgewezen op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw; of
- •
bij afwijzing van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw, nadat een eerdere opvolgende aanvraag definitief is afgewezen op grond van artikel 30b Vw of artikel 31 Vw
Het verzoek om een voorlopige voorziening bij Dublinclaimanten
De IND staat de vreemdeling toe een verzoek om een voorlopige voorziening, dat connex is aan een rechtsmiddel dat is gericht tegen een overdrachtsbesluit in de zin van Verordening (EU) nr. 604/2013, in Nederland af te wachten, tenzij:
- a.
het verzoek niet binnen 24 uur na bekendmaking van het overdrachtsbesluit is ingediend; of
- b.
er sprake is geweest van een eerder overdrachtsbesluit dat is genomen naar aanleiding van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd,
en zich nadien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan.
Ad b.
Indien hiervan sprake is, geldt één van de volgende aanvullende voorwaarden:
- •
tegen het eerdere overdrachtsbesluit zijn geen rechtsmiddelen ingediend;
- •
in de beroepsprocedure tegen het overdrachtsbesluit is niet binnen 24 uur een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend; of
- •
in die procedure is het verzoek om een voorlopige voorziening door de voorzieningenrechter afgewezen.
Klachten bij internationale instanties
Bij de volgende internationale instanties kan de vreemdeling een individuele klacht indienen als hij van mening is dat zijn rechten onder de betreffende verdragen zijn geschonden:
- •
het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het EHRM houdt toezicht op de naleving van het EVRM;
- •
het Comité voor de rechten van de mens (Human Rights Committee). Dit comité houdt toezicht op de naleving van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (BUPO);
- •
het Comité tegen Foltering (Committee Against Torture). Dit is het Verdragscomité dat toezicht houdt op de naleving van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;
- •
Het Vrouwenrechtencomité (Committee on the Elimination of Discrimination against Women). Dit is het Verdragscomité dat toezicht houdt op de naleving van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW);
- •
Het Comité inzake de uitbanning van rassendiscriminatie (Committee on the Elimination of Racial Discrimination) dat toezicht houdt op de naleving van het Verdrag inzake de uitbanning van rassendiscriminatie.
In het navolgende zullen de laatste vier organen worden aangeduid als ‘de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties’.
Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
Als het EHRM een voorlopige maatregel (interim measure) treft op grond van Regel (Rule) 39 van het procesreglement van het EHRM en de Nederlandse Staat verzoekt om de uitzetting van de vreemdeling op te schorten, mag de vreemdeling gedurende de periode dat de voorlopige maatregel van kracht is niet worden uitgezet. Een voorlopige maatregel van het EHRM wordt gelijk gesteld met een door de nationale rechter toegewezen voorlopige voorziening en levert in beginsel rechtmatig verblijf op als bedoeld in artikel 8 onder h, Vw.
Als een vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit, vindt naar aanleiding van de door het EHRM getroffen voorlopige maatregel een belangenafweging plaats inzake het voortduren van de bewaring. Bij deze afweging van belangen kan onder meer worden betrokken:
- •
of de voorlopige maatregel in duur is beperkt;
- •
of de Nederlandse Staat aanleiding ziet om het EHRM te verzoeken om de voorlopige maatregel op te heffen;
- •
redenen van openbare orde of nationale veiligheid.
De vreemdeling kan (gedwongen) worden uitgezet als het EHRM geen voorlopige maatregel treft.
Uitspraken van het EHRM zijn juridisch bindend en worden (op)gevolgd.
Mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties
Een verzoek om opschorting van de uitzetting van de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties zijn, evenals de uiteindelijke zienswijze, niet juridisch bindend. Aan een dergelijk verzoek wordt in beginsel voldaan, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om niet te voldoen aan een dergelijk verzoek, bijvoorbeeld vanwege de omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Verzoeken om opschorting van de uitzetting van de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties die door de Nederlandse staat worden gehonoreerd, doen geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder h, Vw ontstaan.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 14 van de Terugkeerrichtlijn ontvangt de rechtsbijstandverlener van de vreemdeling van de IND bericht dat het opgelegde terugkeerbesluit gedurende het verzoek van de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties voorlopig niet zal worden uitgevoerd en dat de vreemdeling dus gedurende het verzoek niet zal worden uitgezet.
Als het verzoek om opschorting van de uitzetting van de vreemdeling wordt gehonoreerd door de Nederlandse Staat, vindt ten aanzien van de eventuele vreemdelingenbewaring een belangenafweging plaats inzake het voortduren van de bewaring. Bij deze afweging van belangen kan onder meer worden betrokken:
- •
of de voorlopige maatregel in duur is beperkt;
- •
of de Nederlandse Staat aanleiding ziet om de mensenrechtenverdragsorganen van de Verenigde Naties te verzoeken om terug te komen op het verzoek;
- •
redenen van openbare orde of nationale veiligheid.
Als het mensenrechtenverdragsorgaan van de Verenigde Naties als eindoordeel geeft dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met de bepalingen van het Verdrag waar het orgaan op toeziet, verleent de IND in beginsel een verblijfsvergunning. De IND verleent in ieder geval geen verblijfsvergunning aan de vreemdeling:
- •
als sprake is van gedragingen als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag;
- •
als redenen van openbare orde of de nationale veiligheid zich daartegen verzetten;
- •
andere dringende redenen aanwezig zijn die zich verzetten tegen verlening van een verblijfsvergunning.