Zie bijv. HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004/462 en HR 20 december 1994, NJ 1995/253.
HR, 06-12-2011, nr. 10/03048
ECLI:NL:HR:2011:BQ9060
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
06-12-2011
- Zaaknummer
10/03048
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BQ9060
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BQ9060, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑12‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ9060
ECLI:NL:HR:2011:BQ9060, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑12‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ9060
- Wetingang
art. 408 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2012/18
Conclusie 06‑12‑2011
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft de verdachte bij arrest van 19 mei 2010 niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te 's‑Gravenhage van 22 juli 2009. Bij het genoemde vonnis is de verdachte ter zake van ‘overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderdvijftig euro (subsidiair elf dagen hechtenis), met ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vier maanden.
2.
Namens de verdachte heeft mr. M. de Boorder, advocaat te Groningen, beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt over de niet-ontvankelijkverklaring.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 19 mei 2010 houdt — voor zover van belang — het volgende in (blz. 1–3):
‘De advocaat-generaal draagt de zaak voor. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moet worden in het door hem ingestelde hoger beroep, omdat de verdachte niet binnen de voorgeschreven termijn hoger beroep heeft ingesteld. De dagvaarding van de verdachte om ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen was in persoon uitgereikt en daarom had de verdachte binnen 14 dagen na de uitspraak hoger beroep moeten instellen.’
De verdachte deelt hierop mede:
‘Het standpunt van de advocaat-generaal is duidelijk. Echter in mijn zaak is er een klein misverstand geweest. Ik heb in principe op de juiste manier gehandeld. Ik heb per brief aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat ik niet aanwezig kon zijn bij de zitting, omdat ik een vakantie had gepland. De rechtbank heeft besloten om mijn zaak niet aan te houden. Ik heb de dag na de zitting gebeld naar het CVOM. Op dat moment konden ze de uitspraak nog niet meedelen aan mij. Er is toen gezegd dat ik, nadat ik de uitspraak thuis had ontvangen, in hoger beroep kon gaan. Op de brief die ik thuis ontving, stond vermeld dat de uitspraak onherroepelijk was. Toen heb ik nogmaals contact opgenomen en hierop is men het gaan uitzoeken. Achteraf bleek dat men me verkeerde informatie had gegeven. Er is toen aangegeven dat ik een ‘buiten termijn beroep’ kon instellen. Ik heb gevraagd of men dit op papier wilde zetten voor mij.’
Op vragen van de voorzitter:
‘Ik heb vanaf mijn vakantieadres gebeld met de vraag hoe ik vanaf mijn vakantieadres in hoger beroep kon gaan. Na mijn vakantie ben ik meteen naar de balie van de rechtbank gegaan. Ik heb de mededelingen op de dagvaarding wel gelezen, maar ik heb het misschien niet goed begrepen.’
De raadsman van de verdachte deelt mede:
‘Als door het CVOM aan de verdachte wordt medegedeeld dat hij in hoger beroep kan gaan op het moment dat hij de uitspraak thuis ontvangt, dan kan het te laat instellen van het hoger beroep niet aan de verdachte worden tegengeworpen. Als het verhaal van de verdachte klopt, dan is het hoger beroep tijdig ingesteld door de verdachte. De verdachte heeft alles gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht. Hij heeft consistent en netjes gehandeld.’
De advocaat-generaal deelt hierop mede:
‘De verdachte had de gegevens op de dagvaarding goed moeten lezen. Alleen afgaan op de mededeling van een medewerker van justitie is niet voldoende.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na beraad sluit de voorzitter het onderzoek en doet het gerechtshof uitspraak.’
3.3.
Het bestreden arrest houdt — voor zover van belang — het volgende in:
‘Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De dagvaarding van de verdachte om op 22 juli 2009 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 9 juni 2009.
Op de uitgereikte dagvaarding staat duidelijk vermeld hoe, waar en binnen welke termijn hoger beroep moet worden ingesteld. De termijn van 14 dagen voor het instellen van het hoger beroep gaat, indien de dagvaarding in persoon is betekend, lopen op de dag na de uitspraak. De verdachte geeft aan dat hij heeft gebeld met het CVOM, maar hij had moeten bellen met de rechtbank. Het CVOM is belast met de executie en bij het CVOM kon men een dag na de zitting nog niet weten wat de uitspraak was. De informatie van het CVOM, indien deze al gegeven is, is een algemene, niet op de onderhavige zaak toegespitste informatie geweest en had voor de verdachte geen aanleiding mogen zijn om geen verdere stappen te ondernemen, maar afwachtend te zijn. De verdachte heeft door eigen schuld te laat, te weten op 20 augustus 2009, hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.’
3.4.
Volgens de steller van het middel getuigt 's hofs beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van een onjuiste rechtsopvatting, althans is deze beslissing onbegrijpelijk c.q. ontoereikend gemotiveerd. De verdachte heeft, volgens de steller van het middel, op de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (‘CVOM’) aan hem verstrekte informatie omtrent de termijn voor het instellen van hoger beroep mogen vertrouwen, zodat de termijnoverschrijding van de verdachte bij het instellen van hoger beroep verschoonbaar is. De overwegingen van het hof dat de CVOM op het moment dat door de verdachte informatie werd ingewonnen nog niet kon weten wat de uitspraak was en dat de ingewonnen informatie slechts algemeen van aard was zouden onbegrijpelijk zijn.
3.5.
Bij de beoordeling van het middel dient te worden vooropgesteld dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte betekent in de regel dat hij niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan voor het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit.1.
3.6.
In de onderhavige zaak heeft de politierechter op de terechtzitting van 22 juli 2009 direct uitspraak gedaan. Aangezien de dagvaarding voor de betreffende terechtzitting (op 9 juni 2009) in persoon aan de verdachte is betekend, diende de verdachte overeenkomstig het bepaalde in art. 408, eerste lid en onder a, Sv een eventueel hoger beroep binnen veertien dagen na 22 juli 2009 in te stellen. Het op 20 augustus 2009 ingestelde hoger beroep van de verdachte is derhalve tardief. Het hof heeft — zo ligt in de onder 3.3 aangehaalde overwegingen van het bestreden arrest besloten — geoordeeld dat zich in de onderhavige zaak geen bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden hebben voorgedaan die de termijnoverschrijding verontschuldigbaar doen zijn. Ter motivering van dit oordeel heeft het hof naar de kern genomen overwogen dat
- (i)
op de aan de verdachte uitgereikte dagvaarding dagvaarding duidelijk stond aangegeven hoe, waar en binnen welke termijn de verdachte hoger beroep kon instellen en
- (ii)
de door de CVOM aan de verdachte verstrekte informatie voor hem geen aanleiding had mogen zijn toezending van de uitspraak af te wachten.
3.7.
Ik meen dat de klacht van het middel — voor zover deze op 's hofs motivering van de niet-ontvankelijkverklaring ziet — doel treft. Vast staat dat ambtelijke mededelingen aan een verdachte omtrent de termijn voor het instellen van hoger beroep een termijnoverschrijding onder omstandigheden verontschuldigbaar kunnen maken. Uit de jurisprudentie van Uw Raad ter zake leid ik af dat, wanneer een verdachte zich met de stelling dat hij op een dergelijke mededeling heeft vertrouwd beroept op de verontschuldigbaarheid van een termijnoverschrijding, dit beroep niet zonder meer kan worden verworpen met een verwijzing naar de (algemene) informatie met betrekking tot het instellen van hoger beroep die op de achterzijde van de dagvaarding is opgenomen.2. Dat deze informatie onder meer inhoudt dat informatie over de uitspraak kan worden verkregen bij de griffie van de rechtbank, laat onverlet dat een verdachte in bepaalde gevallen ook op mededelingen van parketambtenaren omtrent het verloop van een zaak en de termijn voor het instellen van hoger beroep mag vertrouwen.3. De CVOM maakt onderdeel uit van het openbaar ministerie en het is belast met de volledige verwerking van artikel 8 WVW-zaken. Alleen de zittingsvertegenwoordiging wordt door een officier van justitie die is verbonden aan een arrondissementsparket gedaan.4. In het licht hiervan acht ik de overwegingen van het hof — voor zover inhoudende dat de verdachte niet had moeten bellen met de CVOM maar met de griffie van de rechtbank, dat de CVOM (enkel) is belast met de executie van artikel 8 WVW-zaken en dat de aan de verdachte verstrekte informatie (slechts) algemeen van aard moet zijn geweest — niet goed begrijpelijk en 's hofs motivering van de niet-ontvankelijk-verklaring als geheel daarmee ontoereikend.
4.
Het middel slaagt naar mijn mening. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑12‑2011
Zie bijv. HR 10 oktober 2006, LJN AX8680 en HR 21 juni 2005, LJN AT4371.
Zie bijv. HR 24 maart 1998, LJN ZD0984.
Uitspraak 06‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring in h.b. Onjuiste ambtelijke informatie CVOM. Het in de uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat géén sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden die een overschrijding van de wettelijke beroepstermijn verontschuldigbaar doen zijn, is niet zonder meer begrijpelijk.
6 december 2011
Strafkamer
nr. 10/03048
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 mei 2010, nummer 22/004243-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. de Boorder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter van 22 juli 2009.
2.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof houdt het volgende in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moet worden in het door hem ingestelde hoger beroep, omdat de verdachte niet binnen de voorgeschreven termijn hoger beroep heeft ingesteld. De dagvaarding van de verdachte om ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen was in persoon uitgereikt en daarom had de verdachte binnen 14 dagen na de uitspraak hoger beroep moeten instellen.
De verdachte deelt hierop mede:
Het standpunt van de advocaat-generaal is duidelijk. Echter in mijn zaak is er een klein misverstand geweest. Ik heb in principe op de juiste manier gehandeld. Ik heb per brief aan de rechtbank kenbaar gemaakt dat ik niet aanwezig kon zijn bij de zitting, omdat ik een vakantie had gepland. De rechtbank heeft besloten om mijn zaak niet aan te houden. Ik heb de dag na de zitting gebeld naar het CVOM. Op dat moment konden ze de uitspraak nog niet meedelen aan mij. Er is toen gezegd dat ik, nadat ik de uitspraak thuis had ontvangen, in hoger beroep kon gaan. Op de brief die ik thuis ontving, stond vermeld dat de uitspraak onherroepelijk was. Toen heb ik nogmaals contact opgenomen en hierop is men het gaan uitzoeken. Achteraf bleek dat men me verkeerde informatie had gegeven. Er is toen aangegeven dat ik een 'buiten termijn beroep' kon instellen. Ik heb gevraagd of men dit op papier wilde zetten voor mij.
Op vragen van de voorzitter:
Ik heb vanaf mijn vakantieadres gebeld met de vraag hoe ik vanaf mijn vakantieadres in hoger beroep kon gaan. Na mijn vakantie ben ik meteen naar de balie van de rechtbank gegaan. Ik heb de mededelingen op de dagvaarding wel gelezen, maar ik heb het misschien niet goed begrepen.
De raadsman van de verdachte deelt mede:
Als door het CVOM aan de verdachte wordt medegedeeld dat hij in hoger beroep kan gaan op het moment dat hij de uitspraak thuis ontvangt, dan kan het te laat instellen van het hoger beroep niet aan de verdachte worden tegengeworpen. Als het verhaal van de verdachte klopt, dan is het hoger beroep tijdig ingesteld door de verdachte. De verdachte heeft alles gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht. Hij heeft consistent en netjes gehandeld.
De advocaat-generaal deelt hierop mede:
De verdachte had de gegevens op de dagvaarding goed moeten lezen. Alleen afgaan op de mededeling van een medewerker van justitie is niet voldoende.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad. Na beraad sluit de voorzitter het onderzoek en doet het gerechtshof uitspraak."
2.2.2. Het Hof heeft met betrekking tot het gevoerde verweer als volgt overwogen en beslist:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De dagvaarding van de verdachte om op 22 juli 2009 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 9 juni 2009.
Op de uitgereikte dagvaarding staat duidelijk vermeld hoe, waar en binnen welke termijn hoger beroep moet worden ingesteld. De termijn van 14 dagen voor het instellen van het hoger beroep gaat, indien de dagvaarding in persoon is betekend, lopen op de dag na de uitspraak. De verdachte geeft aan dat hij heeft gebeld met het CVOM, maar hij had moeten bellen met de rechtbank. Het CVOM is belast met de executie en bij het CVOM kon men een dag na de zitting nog niet weten wat de uitspraak was. De informatie van het CVOM, indien deze al gegeven is, is een algemene, niet op de onderhavige zaak toegespitste informatie geweest en had voor de verdachte geen aanleiding mogen zijn om geen verdere stappen te ondernemen, maar afwachtend te zijn. De verdachte heeft door eigen schuld te laat, te weten op 20 augustus 2009, hoger beroep ingesteld, zodat hij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
2.3. Vooropgesteld wordt dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan vóór het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl. HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004, 462 en HR 7 september 2010, LJN BM6671).
2.4. Het Hof is kennelijk uitgegaan van de juistheid van de hiervoor onder 2.2.1 weergegeven stelling van de verdachte dat hem vóór het verstrijken van de beroepstermijn door een medewerker van het CVOM telefonisch is medegedeeld dat hij in hoger beroep kon gaan nadat hij de uitspraak thuis had ontvangen. Gelet op de omstandigheid dat de verstrekte - onjuiste - ambtelijke informatie afkomstig was van het CVOM dat onderdeel uitmaakt van het openbaar ministerie, is niet zonder meer begrijpelijk het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat geen sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden die een overschrijding van de wettelijke beroepstermijn verontschuldigbaar doen zijn.
2.5. Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 6 december 2011.