Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee
Artikel 311 Verhouding tot andere internationale overeenkomsten
Geldend
Geldend vanaf 16-11-1994
- Bronpublicatie:
10-12-1982, Trb. 1984, 55 (uitgifte: 22-06-1984, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
16-11-1994
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-10-1996, Trb. 1996, 272 (uitgifte: 01-01-1996, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Staatsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Tussen de Staten die Partij zijn, gaat dit Verdrag boven de Verdragen van Genève inzake het recht van de zee van 29 april 1958.
2.
Dit Verdrag wijzigt niet de rechten en plichten van de Staten die Partij zijn welke voortvloeien uit andere internationale overeenkomsten, die verenigbaar zijn met dit Verdrag en die noch het genot van de aan de andere Staten die Partij zijn, op grond van dit Verdrag toekomende rechten, noch het nakomen van hun plichten op grond van dit Verdrag aantasten.
3.
Twee of meer Staten die Partij zijn kunnen overeenkomsten tot wijziging of schorsing van de werking van bepalingen van dit Verdrag sluiten, die uitsluitend van toepassing zijn op hun onderlinge betrekkingen, mits dergelijke overeenkomsten zich niet uitstrekken tot een bepaling waarvan niet mag worden afgeweken als dit onverenigbaar is met de doeltreffende verwezenlijking van voorwerp en doel van het Verdrag, en mits dergelijke overeenkomsten voorts niet de toepassing van de grondbeginselen die erin zijn neergelegd, aantasten en de bepalingen van dergelijke overeenkomsten noch het genot van de aan de andere Staten die Partij zijn, op grond van dit Verdrag toekomende rechten, noch het nakomen van hun plichten op grond van dit Verdrag aantasten.
4.
De Staten die Partij zijn die het voornemen hebben een overeenkomst bedoeld in het derde lid te sluiten, stellen de andere Staten die Partij zijn door tussenkomst van de depositaris van dit Verdrag in kennis van hun voornemen de overeenkomst te sluiten, en van de wijzigingen of schorsingen waarin deze voorziet.
5.
Dit artikel tast niet de internationale overeenkomsten aan, die uitdrukkelijk zijn toegestaan of in stand worden gehouden door andere artikelen van dit Verdrag.
6.
De Staten die Partij zijn komen overeen dat geen wijzigingen worden aangebracht op het grondbeginsel betreffende het gemeenschappelijke erfdeel van de mensheid, genoemd in artikel 136, en dat zij geen partij zullen zijn bij een overeenkomst die daaraan afbreuk doet.